ECLI:NL:RBZLY:2011:BV7703

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
29 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 11/204
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L.E.C. van Rijckevorsel-Besier
  • P.J.H. Bijleveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vaststelling van het projectplan voor smalspooronderhoudspaden Zalk/Kamperveen

In deze zaak gaat het om een beroep tegen de vaststelling van het projectplan ‘Vergraven smalspooronderhoudspaden Zalk/Kamperveen’ door het Waterschap Groot Salland. Het projectplan is vastgesteld op 29 april 2010 en het daartegen ingediende bezwaar is op 17 december 2010 ongegrond verklaard. Eisers, die gronden in eigendom of pacht hebben in het betrokken gebied, stellen dat het projectplan onvoldoende duidelijkheid biedt over de doelstellingen, belangen en gevolgen van de uitvoering. Ze vrezen dat het afgraven van de taluds leidt tot een belemmering van het doorstroomprofiel en dat hun eigendommen onterecht worden belast zonder compensatie voor de nadelen die zij ondervinden. De rechtbank overweegt dat het projectplan wel degelijk voldoet aan de eisen van de Waterwet en dat de doelstellingen, zoals het verbeteren van de ecologische waterkwaliteit en het duurzaam beheer van de hoofdwatergangen, voldoende zijn onderbouwd. De rechtbank stelt vast dat de communicatie van het waterschap met belanghebbenden zorgvuldig is verlopen en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de rechtmatigheid van het besluit. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, omdat eisers onvoldoende hebben aangetoond dat hun belangen onredelijk worden geschaad door de uitvoering van het projectplan. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht
Registratienummer: Awb 11/204
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
A e.a., wonende te B,
gemachtigde: mr. N.S. Commijs,
en
het dagelijks bestuur van het Waterschap Groot Salland,
gevestigd te Zwolle, verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 29 april 2010 heeft het algemeen bestuur van het Waterschap Groot Salland het projectplan ‘Vergraven smalspooronderhoudspaden Zalk/Kamperveen’ vastgesteld.
Het door eiser daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 17 december 2010 door verweerder ongegrond verklaard. Eisers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld.
Het beroep is ter zitting van 22 maart 2011 behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde, voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door J. Klooster, R.J. Fox en J. Goos.
Overwegingen
1. Het projectplan ‘Vergraven smalspooronderhoudspaden Zalk/Kamperveen’ is onderdeel van de implementatie van de in 2008 door het waterschap vastgestelde ‘Beheer- en onderhoudsvisie watergangen 2050’ (hierna: B&o visie watergangen). In de deelgebieden Zalk en Kamperveen wordt in de huidige situatie hoofdzakelijk onderhoud gepleegd vanaf smalspooronderhoudspaden, die in eigendom zijn van het waterschap. Doordat er na implementatie van de B&o visie watergangen overgegaan wordt op breedspoormaterieel hebben de eigendommen geen functie meer als onderhoudspad. Het vrijkomen van deze eigendommen biedt volgens het projectplan kansen om de hoofdwatergangen duurzamer in te richten en te beheren, door tegelijkertijd met het realiseren van de nieuwe onderhoudsinrichtingen de oevers op diverse plekken te verflauwen. Daarmee maakt het vergraven van de smalspooronderhoudspaden deel uit van de implementatie van de B&o visie watergangen.
2. Eisers hebben binnen het gebied waar het projectplan op ziet gronden in eigendom of pacht, die grenzen aan een hoofdwatergang. Eisers stellen in beroep dat uit het projectplan onvoldoende duidelijk blijkt wat het doel, het belang en de gevolgen van het projectplan zijn. Daarnaast verwijzen eisers voor de gronden van beroep naar hetgeen zij in de bezwaarprocedure bij verweerder hebben aangevoerd. Eisers blijven van mening dat door het afgraven van de taluds niet meer waterberging ontstaat en dat hierdoor het doorstroomprofiel wordt belemmerd. Daarnaast zijn eisers van mening dat hun bezwaren tegen de verlaging van de onderhoudsfrequentie als gevolg van het vergraven en verflauwen van de oevers onvoldoende gemotiveerd zijn weerlegd. Dit geldt ook voor de bezwaren van eisers met betrekking tot de toenemende onkruiddruk op de gronden van eisers als gevolg van de verlaging van de onderhoudsfrequentie en de vergroting van de ontvangstplicht van maaisel en specie die hierdoor op eisers wordt gelegd, zonder dat daar een vergoeding tegenover staat. Eisers zijn van mening dat de plannen van het waterschap een dusdanige inbreuk op hun eigendommen/pachtlanden maken dat het daaruit voortvloeiende nadeel dient te worden gecompenseerd.
3. Ingevolge artikel 5.4, eerste lid, van de Waterwet geschiedt de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk door of vanwege de beheerder overeenkomstig een daartoe door hem vast te stellen projectplan. Met de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk wordt gelijkgesteld de uitvoering van een werk tot beïnvloeding van een grondwaterlichaam.
Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat het plan ten minste bevat een beschrijving van het betrokken werk en de wijze waarop dat zal worden uitgevoerd, alsmede een beschrijving van de te treffen voorzieningen, gericht op het ongedaan maken of beperken van de nadelige gevolgen van de uitvoering van het werk.
Ingevolge artikel 5.23, eerste lid, van de Waterwet zijn rechthebbenden ten aanzien van onroerende zaken gehouden onderhouds- en herstelwerkzaamheden aan waterstaatswerken te gedogen, voorzover die werkzaamheden geschieden door of onder toezicht van de beheerder.
Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat rechthebbenden ten aanzien van gronden, gelegen aan op of in een oppervlaktewaterlichaam waarvan het onderhoud geschiedt door of onder toezicht van een beheerder, zijn gehouden op die gronden specie en maaisel te ontvangen, die tot regulier onderhoud van dat oppervlaktewaterlichaam worden verwijderd.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1. De rechtbank stelt vast dat op de vaststelling van het projectplan de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) van toepassing is. Verweerder heeft dit weliswaar aan de rechtbank meegedeeld, maar in de besluitvorming van verweerder is dit niet terug te vinden. Gelet op het bepaalde in artikel 1.6, tweede lid, en artikel 1.6a van de Chw volgt hieruit dat, kort gezegd, het ingediende beroepschrift de beroepsgronden dient te bevatten en dat na afloop van de beroepstermijn geen nadere gronden van beroep meer kunnen worden aangevoerd.
Eisers hebben in dit geval in het beroepschrift van 26 januari 2011 in hoofdzaak verwezen naar hetgeen zij in bezwaar bij verweerder hebben aangevoerd en per brief van 11 maart 2011, derhalve na afloop van de beroepstermijn, nadere beroepsgronden ingediend. Nu verweerder echter nergens in de besluitvorming heeft vermeld dat op het besluit tot vaststelling van het projectplan de Chw van toepassing is en mede gelet op de omstandigheid dat de brief van eiser van 11 maart 2011 in hoofdzaak een nadere onderbouwing van reeds eerder aangevoerde gronden bevat, zal de rechtbank laatstgenoemde brief tevens bij zijn overwegingen betrekken.
4.2. Met betrekking tot de stelling van eisers dat uit het projectplan onvoldoende duidelijk blijkt wat het doel, het belang en de gevolgen hiervan zijn, merkt de rechtbank op dat deze in het plan onder het kopje ‘Doelstelling vergraven smalspoorpaden’ staan beschreven. Daar is aangegeven dat door het vergraven van de smalspooronderhoudspaden naast het verbeteren van de ecologische waterkwaliteit een duurzame inrichting en een duurzaam beheer van de hoofdwatergangen kan worden bewerkstelling doordat:
- beschoeiing kan worden verwijderd in plaats van deze op termijn te vervangen; en
- de maaifrequentie kan worden verlaagd.
Ter toelichting staat hierbij vermeld dat door het verflauwen van de oever de stabiliteit toeneemt en beschoeiing overbodig wordt. Tevens is vermeld dat door het verflauwen van de oever het doorstroomprofiel van de hoofdwatergang enigszins wordt vergroot, waardoor de maaifrequentie verlaagd kan worden naar maximaal twee keer per jaar en/of een gedeelte van de begroeiing in de watergang tijdens een maaibeurt kan worden overgeslagen. Daardoor krijgen waterplanten meer kans om zich te vestigen, zonder dat daardoor de wateraan- en afvoer wordt belemmerd, aldus deze toelichting bij de doelstellingen.
De rechtbank maakt hieruit op dat het doel van het projectplan is om een verbetering van de ecologische waterkwaliteit en een duurzame inrichting en duurzaam beheer van de hoofdwatergangen te bewerkstelligen. Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee in het projectplan voldoende duidelijk aangegeven wat het doel, het belang en de gevolgen van het plan zijn. Ook overigens is de rechtbank niet gebleken dat het projectplan niet voldoet aan de eisen die daaraan in het tweede lid van artikel 5.4 van de Waterwet worden gesteld.
4.3. Voor wat betreft de verlaging van de onderhoudsfrequentie heeft verweerder, door de overwegingen van de Tweede Kamer van de commissie voor de behandeling van bezwaren van het Waterschap Groot Salland over te nemen, aangegeven dat het vastgestelde projectplan hierin voor eisers geen verandering met zich meebrengt. Verweerder geeft in het bestreden besluit aan dat in de huidige situatie de taluds van de onderhoudsroute van bezwaarden eenmaal per jaar, verdeeld over twee maairondes, worden gemaaid en dat het korven van het natte profiel twee maal per jaar plaats vindt. Onder verwijzing naar punt vier van het projectplan stelt verweerder dat in de situatie na uitvoering van het projectplan de maaifrequentie is bijgesteld van drie naar twee keer per jaar en/of dat de oever één keer per jaar wordt gemaaid. Eisers stellen dat na uitvoering van het projectplan de maaifrequentie omlaag zal gaan, maar bestrijden in beroep niet gemotiveerd de conclusie van verweerder dat het projectplan, voor wat betreft de maaifrequentie en daarmee ook voor wat betreft de toenemende onkruiddruk, in het specifieke geval van eisers geen gevolgen heeft. Hetgeen eisers in dit verband aanvoeren leidt dan ook niet tot het oordeel dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven.
4.4. Met betrekking tot de vergroting van de ontvangstplicht van maaisel en specie hebben eisers, mede gelet op het gestelde onder punt 4.3 en de vergoedingsregeling die de B&o visie watergangen hieromtrent bevat, onvoldoende aangetoond dat deze plicht als gevolg van het projectplan dusdanig vergroot wordt, dat het waterschap niet meer in redelijkheid tot vaststelling van het projectplan heeft kunnen overgaan. Voor zover eisers betogen dat het projectplan niet vastgesteld had mogen worden zonder dat de voor hen hieruit voortvloeiende nadelen gecompenseerd worden, hebben eisers dit eveneens onvoldoende aangetoond. De rechtbank acht hierbij van belang dat in het bestreden besluit is aangegeven dat als gevolg van de uitvoering van het projectplan de aangrenzende percelen niet worden verkleind of anderszins in hun gebruiksmogelijkheden worden beperkt. Tevens wijst de rechtbank in dit verband, zoals verweerder ter zitting ook heeft gedaan, op de regeling inzake vergoeding van schade veroorzaakt in het kader van de uitoefening van waterbeheer, waar de Waterwet in voorziet.
4.5. De stelling van eisers dat er niet meer waterberging ontstaat door het afgraven van de taluds en dat dit het doorstroomprofiel belemmert, leidt evenmin tot het oordeel dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. Het creëren van waterberging wordt in het projectplan niet genoemd als doelstelling. Voor wat betreft het doorstroomprofiel heeft verweerder ter zitting aangegeven dat er voor het gebied een peilbesluit geldt op grond waarvan verweerder een zorgplicht heeft om in dat gebied een bepaald waterpeil te handhaven. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder met de notitie van 30 september 2009 voldoende heeft onderbouwd dat het doorstroomprofiel enigszins wordt vergroot.
4.6. Uit de stukken blijkt dat het waterschap verschillende informatiebijeenkomsten voor belanghebbenden heeft gehouden en meerdere brieven aan belanghebbenden heeft verzonden met betrekking tot de implementatie van de B&o visie watergangen en de inrichting van het gebied. Tevens zijn deze belanghebbenden in de gelegenheid gesteld om hun voorkeur aan te geven voor de verschillende opties die het waterschap hen met betrekking tot de inrichting van het gebied heeft voorgelegd. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is de rechtbank niet gebleken dat de communicatie van verweerder niet zorgvuldig is geweest. Hetgeen eisers hieromtrent aanvoeren leidt derhalve evenmin tot het oordeel dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven.
5. Gelet op het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen. Niet is gebleken dat het besluit tot vaststelling van het projectplan in strijd met het recht of in strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur tot stand is gekomen. Eisers hebben onvoldoende aangetoond dat hun belangen dusdanig worden geschaad dat het waterschap niet in redelijkheid tot vaststelling van het projectplan heeft kunnen overgaan. De rechtbank zal het beroep daarom ongegrond verklaren.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.E.C. van Rijckevorsel-Besier, rechter, en door haar en mr. P.J.H. Bijleveld als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag