ECLI:NL:RBZLY:2011:BW0517

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
21 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.660190-11
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en zware mishandeling met aanmerkelijk letsel

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 21 november 2011 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De zaak begon met een incident op 2 juli 2011 in Emmeloord, waar de verdachte, na een conflict, de aangever meermalen heeft geslagen, wat resulteerde in ernstig letsel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de aangever op zijn hoofd, gezicht, nek en bovenlichaam heeft geslagen met de blote handen. De rechtbank oordeelde dat deze handelingen niet zozeer gericht waren op de dood van het slachtoffer, waardoor de poging tot doodslag niet bewezen kon worden. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot doodslag, maar achtte de zware mishandeling wel bewezen, gezien het letsel dat de aangever had opgelopen, waaronder een oogkasfractuur en een kaakfractuur. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan een deel voorwaardelijk, en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd ter voorkoming van recidive. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten, de verklaringen van getuigen en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.660190-11 (P)
Uitspraak: 21 november 2011
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
verblijvende op de Oude Vlie 110, 8303 XB Emmeloord.
1. HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het onderzoek ter terechtzitting is aangevangen op 13 oktober 2011 en is op voornoemde datum geschorst. De inhoudelijke behandeling heeft plaatsgevonden op 7 november 2011. Verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. E. Uijt den Boogaardt, advocaat te Emmeloord.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. E.M. van der Burg en van hetgeen verdachte en diens raadsman naar voren hebben gebracht.
2. DE TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 2 juli 2011 te Emmeloord, gemeente Noordoostpolder, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [verdachte] van het leven te beroven, met dat opzet die [verdachte] meerdere malen, in ieder geval éénmaal (met kracht)
- heeft geslagen/gestompt en/of
- heeft geduwd ten gevolge waarvan die [verdachte] ten val is gekomen met zijn hoofd tegen de televisie/het televisiekastje en/of
- terwijl die [verdachte] op de grond lag, heeft geslagen/gestompt en/of getrapt/geschopt op/tegen de nek en/of het hoofd en/of het gezicht en/of het bovenlichaam,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 2 juli 2011 te Emmeloord, gemeente Noordoostpolder, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon genaamd [verdachte], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een oogkasfractuur en/of een kaakfractuur en/of een hersenschudding), heeft toegebracht, door deze opzettelijk meerdere malen, in ieder geval éénmaal (met kracht)
- te slaan/stompen en/of
- te duwen ten gevolge waarvan die [verdachte] ten val is gekomen met zijn hoofd tegen de televisie/het televisiekastje en/of
- terwijl die [verdachte] op de grond lag, te slaan/stompen en/of trappen/schoppen op/tegen de nek en/of het hoofd en/of het gezicht en/of het bovenlichaam;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 2 juli 2011 te Emmeloord, gemeente Noordoostpolder, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [verdachte], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [verdachte] meerdere malen, in ieder geval éénmaal (met kracht)
- heeft geslagen/gestompt en/of
- heeft geduwd ten gevolge waarvan die [verdachte] ten val is gekomen met zijn hoofd tegen de televisie/het televisiekastje en/of
- terwijl die [verdachte] op de grond lag, heeft geslagen/gestompt en/of getrapt/geschopt op/tegen de nek en/of het hoofd en/of het gezicht en/of het bovenlichaam,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 13 juni 2010 te Emmeloord, gemeente Noordoostpolder, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 2]), (met kracht) meermalen, althans een maal, in/op/tegen het gezicht, althans op/tegen het lichaam heeft gestompt/geslagen, tengevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel (een gescheurde lip en twee uitgeslagen tanden), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
3. DE VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
4.1 Inleiding
Feit 1:
Op 2 juli 2011, omstreeks 00.18 uur, kregen verbalisanten de melding te gaan naar het adres [adres] te Emmeloord. In de woning op voornoemd adres zou een Poolse man zich vervelend gedragen en deze persoon wilde niet weggaan.
Toen de verbalisanten ter plaatse kwamen, zagen zij in de woonkamer van de betreffende woning een man op zijn buik liggen met zijn gezicht recht naar beneden. Rondom het hoofd van die man lag een plas met bloed. De man was buiten bewustzijn.
Voornoemde persoon bleek de Poolse nationaliteit te bezitten en te zijn genaamd [verdachte].
[verdachte] heeft weliswaar aangifte gedaan ter zake poging doodslag dan wel zware mishandeling, maar weet zich niets van het gebeurde te herinneren.
Eén van de verbalisanten heeft van de dienstdoende verpleegkundige vernomen dat aangever [verdachte] een oogkasfractuur, een kaakfractuur en een hersenschudding had opgelopen.
Uit de diverse verklaringen die het dossier bevat, blijkt dat er een feestje gaande was in voornoemde woning van verdachte. Buiten verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] waren tijdens het incident aangever (voornoemd) aanwezig, alsmede getuigen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3]. Voornoemde personen hebben allen een verklaring afgelegd.
Feit 2:
[slachtoffer 2] heeft aangifte gedaan ter zake (zware) mishandeling, welke zou zijn gepleegd op 13 juni 2010 te Emmeloord.
Voornoemde aangever heeft daarbij letsel opgelopen. Hij heeft twee tanden verloren en zijn onderlip moest worden gehecht.
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 primair tenlastegelegde, te weten de poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen, en heeft daartoe het navolgende aangevoerd. Getuige [getuige 2], de vriendin van verdachte, heeft verklaard dat verdachte ‘door het lint kan gaan’ en dat verdachte die betreffende avond maar door bleef slaan tegen/op aangever. Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat verdachte maar door bleef slaan, ook op het moment dat aangever niet meer bewoog, waarop die [getuige 3] hem van aangever af heeft getrokken. Verdachte had na dit incident diverse wondjes aan zijn handen. Voorts blijkt uit de foto’s die van het plaats delict zijn genomen dat zich in de woning van verdachte een boksbal en een drukbank bevinden, waarbij verdachte heeft verklaard dat hij driemaal per week aan bankdrukken doet. Verdachte is derhalve een getraind man. Bij aangever is aanmerkelijk letsel ontstaan, onder meer een oogkasfractuur, waarbij een herstelduur past van tenminste zes weken. Door het handelen van verdachte heeft hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever tengevolge daarvan zou komen te overlijden.
De officier van justitie acht het onder 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, gelet op de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting en de verklaring van aangever. Uit de geneeskundige verklaring is gebleken dat er twee tanden uit de kaak zijn geslagen van aangever en verder is de onderlip gehecht.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft - zoals vervat in de pleitnota - kort weergegeven het navolgende aangevoerd.
Uit de verschillende verklaringen die het dossier bevat, is gebleken dat aangever, na verschillende waarschuwingen van onder meer verdachte, bleef doorgaan met handtastelijk gedrag jegens de verschillende aanwezige personen, waarbij hij de vriendin van verdachte onzedelijk heeft betast. Er was in eerste instantie een incident tussen aangever en medeverdachte [medeverdachte 1], waar verdachte tussen in is gaan staan, waarbij verdachte heeft verzocht om aangever het pand te doen verlaten. Toen aangever dit niet deed, werd het ‘zwart’ voor verdachte. Hij kan zich niet herinneren wat er vervolgens is gebeurd. Uit diverse getuigenverklaringen is gebleken dat verdachte heeft geslagen. Verdachte had geen opzet op de dood van aangever, ook niet in voorwaardelijke zin. De raadsvrouw heeft verzocht verdachte van het primair tenlastegelegde vrij te spreken.
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat niet is komen vast te staan dat de verklaring van de neuroloog ziet op het letsel van aangever. Voorts zou de oogkasfractuur kunnen zijn ontstaan door de val tegen het televisiekastje.
Er kan niet worden bewezen dat er sprake was van het tezamen en in vereniging plegen van onderhavig feit. Voor het overige heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Feit 1:
Ten aanzien van feit 1 primair:
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte heeft gepoogd aangever [verdachte] om het leven te brengen.
Uit de verklaring van [getuige 2] is gebleken dat verdachte de Poolse jongen (aangever) sloeg in zijn nek, op zijn hoofd, op zijn gezicht en op zijn bovenlijf, terwijl deze op de grond lag. Het lukte voornoemde getuige niet om verdachte van die jongen af te trekken.
Voorts heeft getuige [getuige 2] verklaard dat medeverdachte [medeverdachte 1] eveneens op dat moment aangever sloeg, echter die verklaring vindt geen steun in de overige verklaringen die het dossier bevat. Uit het dossier is gebleken dat er in eerste instantie een incident was tussen aangever en medeverdachte [medeverdachte 1]. Op een later moment ontstond er een incident tussen aangever en verdachte. Het betreft derhalve twee verschillende momenten in tijd, die op zichzelf bezien moeten worden. Derhalve kan niet worden bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde tezamen en in vereniging met een ander heeft begaan.
Uit de verklaring van getuige [getuige 3] volgt dat verdachte aangever heeft verzocht de woning te verlaten. Vervolgens gaf verdachte meerdere klappen op het hoofd van aangever. Op het moment dat aangever op de grond terecht kwam, bleef verdachte doorgaan met slaan, waarbij verdachte gebukt over aangever heen stond. Aangever verzette zich op dat moment niet meer. Voornoemde getuige dacht dat aangever ‘knock out’ was.
Op grond van de vastgestelde feiten, het dossier en het verhandelde ter zitting is de rechtbank van oordeel dat de hiervoor omschreven handelingen niet willens en wetens op de dood van het slachtoffer waren gericht.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood – is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Er is geen grond om de inhoud van het begrip 'aanmerkelijke kans' afhankelijk te stellen van de aard van het gevolg. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten.
Voor de vaststelling dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat hij wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat verdachte die kans ten tijde van de gedragingen bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van voorwaardelijk opzet zal, nu de verklaringen van de verdachte en de getuigenverklaringen geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedragingen in verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht, van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de bewezenverklaarde handelingen – te weten het meermalen slaan van aangever op zijn hoofd, gezicht, nek en bovenlichaam, met de ‘blote handen’ – naar hun uiterlijke verschijningsvorm niet worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op de dood van het slachtoffer dat verdachte daarmee de aanmerkelijke kans op de dood heeft aanvaard.
Gelet hierop kan het primair ten laste gelegde opzet op de dood niet worden bewezen, zodat verdachte van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
De rechtbank heeft, onder verwijzing naar de Inleiding, vastgesteld dat er bij aangever aanmerkelijk letsel is geconstateerd. Er kan echter niet worden vastgesteld welk letsel door verdachte is toegebracht, aangezien uit het dossier is gebleken dat verdachte op een eerder moment is geslagen door medeverdachte [medeverdachte 1]. Voorts is het mogelijk dat aangever aanmerkelijk letsel heeft opgelopen door een val tegen een tv-kast waarbij verdachte niet betrokken was. Reeds om die reden kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden bewezen dat door het handelen van verdachte zwaar lichamelijk letsel is ontstaan bij aangever.
Ten aanzien van feit 1 meer subsidiair:
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte heeft gepoogd aan aangever [verdachte] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, zoals hierna omschreven. Op het moment dat aangever weerloos op de grond lag, bleef verdachte hem in zijn gezicht/op het hoofd slaan. Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat hij dacht dat aangever reeds ‘knock out’ was. Door aldus te handelen heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever [verdachte] daarbij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen.
Feit 2:
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat aangever tweemaal, met kracht, aangever [slachtoffer 2] heeft geslagen. De rechtbank verwijst daarbij naar de verklaring van aangever zoals deze is opgenomen in de Inleiding alsmede de verklaring van aangever dat verdachte hem een ‘doffe stoot op zijn kaak gaf’, hetgeen direct veel pijn deed.
De rechtbank verwijst voorts naar de verklaring van verdachte ter terechtzitting, voor zover inhoudende dat hij aangever twee keer heeft geslagen.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of het in de Inleiding opgenomen letsel kan worden gekwalificeerd als zijnde zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank zal dit beoordelen aan de hand van de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel, welke indicatoren (onder meer) vermeld staan in het arrest van de Hoge Raad van 10 juli 2001, NJ 2001, 620.
De rechtbank overweegt dat de stukken met betrekking tot het letsel niets zeggen over de genezingsduur dan wel het uitzicht op (volledig) herstel. Vast staat dat medisch ingrijpen noodzakelijk is, gelet op het verlies van twee van zijn tanden. Echter, aangever [slachtoffer 2] heeft verklaard dat de vooruitzichten goed zijn. Zijn gebit moet nog verder worden bekeken, maar de tandarts kan mogelijk een brug plaatsen. Na de verklaring van aangever d.d. 13 juni 2010 is niet gebleken dat er nog nieuwe klachten uit het tandletsel zijn voortgevloeid. Gelet op de aard van het letsel kan naar het oordeel van de rechtbank het letsel niet worden aangemerkt als zijnde zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank verwijst daarbij naar een vergelijkbaar geval in het arrest van het Hof ’s-Gravenhage d.d. 6 juli 2011 (LJN: BT7096), waarbij het geconstateerde letsel eveneens niet als zwaar lichamelijk letsel werd aangemerkt.
Derhalve acht de rechtbank de mishandeling van [slachtoffer 2], zoals hierna omschreven, wettig en overtuigend bewezen, tengevolge waarvan aangever (enig) lichamelijk letsel heeft opgelopen.
5. DE BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte meest subsidiair ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
1. meer subsidiair:
hij op 2 juli 2011 te Emmeloord ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [verdachte] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [verdachte] meerdere malen, met kracht
- heeft geslagen en
- terwijl die [verdachte] op de grond lag, heeft geslagen op/tegen de nek en het hoofd en het gezicht en het bovenlichaam,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
hij op 13 juni 2010 te Emmeloord opzettelijk mishandelend een persoon te weten [slachtoffer 2], met kracht meermalen tegen het gezicht heeft gestompt/geslagen, tengevolge waarvan deze enig lichamelijk letsel (een gescheurde lip en twee uitgeslagen tanden), heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Van het onder 1 meer subsidiair en het onder 2 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
6. KWALIFICATIE
Het bewezene levert op:
Feit 1 meer subsidiair
Poging tot zware mishandeling.
Feit 2:
Mishandeling.
7. DE STRAFBAARHEID
De feiten en de verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
8. DE STRAFOPLEGGING
8.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake het hem onder 1 primair en 2 tenlastegelegde te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van 2 jaren. Als bijzondere voorwaarde dient te worden gesteld dat verdachte zich houdt aan de aanwijzingen van de Reclassering, ook als dat inhoudt: (1) het zich houden aan een meldingsgebod; (2) deelname aan een gedragsinterventie, en (3) een behandelverplichting.
De officier van justitie heeft bij haar eis ten aanzien van feit 1 rekening gehouden met de rol die het slachtoffer heeft gespeeld, maar heeft voorts aangevoerd dat dit de reactie van verdachte niet minder ernstig maakt. Voorts is verdachte in 2008 eerder veroordeeld voor een geweldsdelict.
8.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte de kans die hij heeft gekregen van de rechtbank tijdens zijn schorsing, met beide handen heeft aangegrepen. Hij heeft zijn leven een positieve draai gegeven. Verdachte kan zich vinden in het advies van de Reclassering. De raadsvrouw heeft verzocht een eventueel op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet langer te laten duren dan de reeds ondergane voorlopige hechtenis.
8.3 Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een (deels) onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat de aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, gelet ook op het strafrechtelijke verleden van de verdachte, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met het volgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zeer ernstige geweldsdelicten. De rechtbank zal echter een lagere gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie is geëist, aangezien de officier van justitie het onder 1 primair tenlastegelegde bewezen heeft geacht (te weten een poging tot doodslag), terwijl de rechtbank het onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde bewezen acht, zoals hiervoor omschreven.
De rechtbank zal geen hoger onvoorwaardelijk strafdeel opleggen dan verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft ondergaan. De rechtbank heeft daarbij gelet op het Reclasseringsadvies d.d. 8 september 2011, uitgebracht door P.E. Booij, reclasseringswerker van Tactus Reclassering Flevoland, alsmede op hetgeen de raadsvrouw met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van verdachte naar voren heeft gebracht, zoals vervat in haar pleitnotitie. Hieruit blijkt dat verdachte hard bezig is om aan zichzelf te werken, hetgeen de rechtbank, onder meer gezien zijn nog jonge leeftijd, van belang acht. De rechtbank zal een fors voorwaardelijk strafdeel opleggen, ter voorkoming van recidive, alsmede de na te noemen bijzondere voorwaarden.
Op de voet van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht brengt de rechtbank bij het opleggen van na te melden straf in rekening de straf die de verdachte bij de politierechter van deze rechtbank d.d. 5 september 2011 ter zake ‘mishandeling’ en ‘opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen’ is opgelegd.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank voorts rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 3 oktober 2011, waaruit blijkt dat verdachte eerder ter zake geweldsdelicten is veroordeeld, alsmede de overige stukken van het de verdachte betreffende persoonsdossier.
9. TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing berust op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 45, 57, 63, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
11. BESLISSING
Het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde is niet bewezen en verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Het onder 1 meer subsidiair en 2 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het onder 1 meer subsidiair en 2 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Van de gevangenisstraf zal een gedeelte, groot 76 dagen, niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Als bijzondere voorwaarde wordt gesteld dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, hem te geven door of namens Tactus Reclassering Flevoland, ook indien dit inhoudt:
- een meldingsgebod, waarbij verdachte binnen een week na de uitspraak contact opneemt met Tactus Reclassering Flevoland en zich gedurende bepaalde perioden blijft melden zo frequent als dat gedurende die perioden nodig wordt geacht;
- het deelnemen aan de volgende gedragsinterventies:
• een cognitieve vaardigheidstraining (CoVa);
• een arbeidsvaardigheden training (ARVA);
- het volgen van een behandeling bij de forensische polikliniek JusTact,
zulks zolang deze instelling of een door haar aan te wijzen andere reclasseringsinstelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt, met opdracht aan die instelling als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht.
Aldus gewezen door mr. A. van der Kris, voorzitter, mr. L.P. de Haas en mr. P.A.L. Ducheine, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.J. Laanstra als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 november 2011.
Mr. Ducheine, voornoemd, was buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.