ECLI:NL:RBZLY:2011:BW1437

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
12 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2011-W009
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in belastingzaak over zorgtoeslag

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 12 augustus 2011 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van een verzoeker tegen mr. [A], de rechter die belast was met de behandeling van zijn beroep inzake de zorgtoeslag over het jaar 2008. Het wrakingsverzoek werd ingediend op 1 juli 2011 en de mondelinge behandeling vond plaats op 5 augustus 2011. De verzoeker stelde dat mr. [A] partijdig was, omdat hij tijdens de zitting niet inging op bepaalde vragen en opmerkingen van de verzoeker, en omdat hij al had aangegeven dat hij negatief zou beslissen op het beroepschrift. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen sprake was van rechterlijke partijdigheid. De klachten van de verzoeker werden als niet relevant voor de procedure beschouwd, aangezien mr. [A] enkel bevoegd was om te oordelen over het bestreden besluit van de Belastingdienst. De rechtbank concludeerde dat de vrees voor partijdigheid niet objectief gerechtvaardigd was en dat mr. [A] niet onpartijdig had gehandeld. Het verzoek tot wraking werd dan ook afgewezen.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Wrakingskamer
Zaaknummer: 2011-W009
Datum : 12 augustus 2011
Beslissing op het verzoek tot wraking ex artikel 8:15 Algemene wet bestuursrecht
in de zaak van
[verzoeker]
wonende te [plaats],
verzoeker,
tegen
mr. [A], in zijn hoedanigheid van rechter.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 1 juli 2011 op elektronische wijze ingediende wrakingsverzoek
- de schriftelijke reactie van mr. [A] van 31 juli 2011
- de mondelinge behandeling op 5 augustus 2011.
Bij de mondelinge behandeling is verschenen:
- verzoeker.
1.2. Mr. [A] heeft laten weten niet te zullen verschijnen.
2. De feiten
2.1. Op 28 juni 2011 is bij deze rechtbank het door verzoeker ingestelde beroep behandeld inzake het op 28 februari 2011 door de Belastingdienst/Toeslagen genomen besluit tot ongegrond verklaring van het door verzoeker ingediende bezwaar tegen vaststelling van de zorgtoeslag over het jaar 2008. Behandelend rechter van dit beroep (bij deze rechtbank aanhangig onder nummer Awb 11/581) is mr. [A].
2.2. Verzoeker heeft bij op 1 juli 2011 op elektronische wijze ingediend verzoek mr. [A] gewraakt.
3. De gronden van de wraking en het verweer
3.1. Verzoeker heeft aan zijn wrakingsverzoek het volgende ten grondslag gelegd:
1. mr. [A] keurt het goed dat de belastingdienst eerst de vorderingsbrief aan verzoeker stuurt en pas ruim een maand later de beslissing op het ingediende bezwaar neemt;
2. mr. [A] wilde ter zitting niet ingaan op de beroepsprocedure over de zorgtoeslag van 2006 en dat verzoeker niet (tijdig) in hoger beroep kon gaan omdat hij de uitspraak in die procedure nooit heeft ontvangen;
3. mr. [A] heeft al ter zitting aangegeven dat hij negatief zal beslissen op het beroepschrift; hij heeft niet onpartijdig gehandeld omdat zijn mening al vaststond toen verzoeker in de zittingszaal kwam;
4. mr. [A] wilde geen antwoord geven op een vraag die niets met de beroepsprocedure te maken had;
5. mr. [A] wilde niet ingaan op de schuldvraag van de belastingdienst.
3.2. Mr. [A] heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft bij schrijven van 31 juli 2011 verweer gevoerd. Door mr. [A] is onder meer aangevoerd dat hij bij de behandeling ter zitting alle relevante feitelijke en juridische aspecten van de bestreden beslissing en het daartegen ingestelde beroep met verzoeker heeft besproken. Ook heeft hij aangegeven wat het toetsingskader is en verzoeker de gelegenheid geboden steekhoudende gronden aan te voeren tegen de bestreden beslissing, aangezien zulke gronden, naar zijn voorlopig inzicht, door verzoeker niet in zijn beroepschrift waren aangevoerd. Dit zijn geen omstandigheden waardoor schade voor de rechterlijke onpartijdigheid te duchten is, aldus mr. [A].
4. De beoordeling
4.1 De wraking is tijdig gedaan en verzoeker kan daarin worden ontvangen.
4.2. Gezien het bepaalde in artikel 8:15 Algemene wet bestuursrecht moet worden beoordeeld of er sprake is van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. De vrees dat zulks het geval zal zijn, dient objectief gerechtvaardigd te zijn, hetgeen betekent dat sprake moet zijn van concrete feiten en omstandigheden waaruit objectief de vrees voor partijdigheid van de rechter kan worden afgeleid. Niet alleen partijdigheid als gevolg van de persoonlijke instellingen van de rechter, doch ook de schijn van partijdigheid dient vermeden te worden. Wel dient bij de beoordeling van het verzoek te worden vooropgesteld dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onbevooroordeeld en onpartijdig te zijn.
4.3. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van rechterlijke partijdigheid aan de zijde van mr. [A].
Ten aanzien van de klachten 1, 2 en 5 van verzoeker overweegt de rechtbank dat een rechter, en dus ook mr. [A], alleen bevoegd is te beslissen over het voorliggende geschil, in dit geval het door verzoeker bestreden besluit over de zorgtoeslag 2008. De rechter mag dan ook alleen toetsen of het besluit van de belastingdienst rechtmatig is genomen. De klacht van verzoeker over de volgorde waarin de belastingdienst de vorderingsbrief en de beslissing op het bezwaar heeft verzonden en de schuldvraag die verzoeker graag beantwoord wil zien, vallen buiten de kaders van de procedure. Dit geldt ook voor de klacht dat verzoeker niet in hoger beroep heeft kunnen gaan van de uitspraak over de zorgtoeslag 2006. Dit staat immers los van de huidige procedure over de zorgtoeslag 2008.
Nu mr. [A] slechts het besluit kan toetsen dat door het ingestelde beroep aan zijn oordeel is onderworpen, is er geen sprake van partijdigheid als hij tijdens de zitting niet ingaat op de kwesties zoals verzoeker die heeft omschreven in de klachten 1, 2 en 5.
De klacht dat mr. [A] ter zitting al heeft aangegeven hoe hij tegen de zaak van verzoeker aankijkt (klacht 3) kan niet tot de conclusie leiden dat er sprake is geweest van vooringenomenheid. Uit het verweer van mr. [A] (zie hiervoor onder 3.2.) blijkt dat hij niet meer heeft gedaan dan aan verzoeker te kennen geven dat, gelet op de tot dan toe aangevoerde argumenten en gegeven het wettelijk toetsingskader, de vermoedelijke uitkomst voor verzoeker negatief zou zijn. Daarmee heeft hij verzoeker inzicht gegeven in de ontoereikendheid van de tot dan toe aangevoerde argumenten en hem in de gelegenheid gesteld zijn beroep met het oog daarop nader te onderbouwen. Daarmee heeft mr. [A] geenszins blijk gegeven van vooringenomenheid. Veeleer is sprake van procedurele ongelijkheidscompensatie ten gunste van verzoeker.
De klacht dat mr. [A] niet voldoende expertise zou hebben voor een belastingrechter (klacht 4) is, voor zover hiervan al sprake zou zijn, geen wrakingsgrond. Overigens is een rechter niet verplicht in te gaan op vragen die niet zien op het geschil dat aan die rechter is voorgelegd.
4.4. Conclusie is dan ook dat er zich geen omstandigheden hebben voorgedaan die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de rechter vooringenomenheid koestert, althans dat een vrees van partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Het verzoek tot wraking dient te worden afgewezen.
5. De beslissing
De rechtbank:
wijst het verzoek tot wraking af.
Aldus beslist door mrs. H.C. Moorman, J. van der Hulst en A.M. Koene, in tegenwoordigheid van mr. S.W. de Boer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 augustus 2011.