Uitspraak
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
1.De procedure
- het tussenvonnis van 26 september 2012
- de akte na tussenvonnis van de provincie
- de antwoordakte na tussenvonnis van de [gedaagde].
2.De verdere beoordeling
904,00(2,0 punten × tarief € 452,00)
Rechtbank Zwolle-Lelystad
In deze civiele procedure heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 19 december 2012 uitspraak gedaan in de zaak tussen de Provincie Overijssel en een vereniging. De Provincie, vertegenwoordigd door advocaat mr. W.E.M. Klostermann, vorderde de opheffing van een onrechtmatige toestand die zou zijn ontstaan door het gebruik van een ligplaats door de vereniging, die werd bijgestaan door advocaat mr. C. Borstlap. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 26 september 2012 de Provincie in de gelegenheid gesteld te reageren op het verjaringsverweer van de vereniging, dat was gebaseerd op artikel 3:314 lid 1 BW. De Provincie stelde dat het verjaringsverweer tardief was en had moeten worden uitgesloten, maar de rechtbank oordeelde dat dit verweer niet als tardief kon worden aangemerkt.
De rechtbank heeft vervolgens de argumenten van de Provincie verworpen, waarbij zij oordeelde dat de onrechtmatige toestand al sinds 1980 bestond en dat de rechtsvordering tot opheffing daarvan in 2000 was verjaard. De Provincie had aangevoerd dat er geen onrechtmatige situatie bestond omdat er een ontheffing was verleend, maar de rechtbank stelde vast dat deze ontheffing aan de gemeente was verleend en niet aan de vereniging. De rechtbank concludeerde dat de vorderingen van de Provincie tot verwijdering van de ark en de voorzieningen die de vereniging had aangebracht, moesten worden afgewezen, met uitzondering van de vordering tot verwijdering van de voorzieningen rondom de ligplaats.
De rechtbank heeft de Provincie als grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van de vereniging, die zijn begroot op € 1.464,00. De beslissing van de rechtbank is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard op 19 december 2012.