ECLI:NL:RBZLY:2012:2161

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
30 mei 2012
Publicatiedatum
9 juli 2014
Zaaknummer
597551 CV 12-3365
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Berging en sloop van een gezonken kotter in de haven en de daaruit voortvloeiende kosten

In deze zaak gaat het om de berging en sloop van een kotter die in de nacht van 14 op 15 juli 2011 in de haven is gezonken. De boot is op 26 juli 2011 geborgen door Lelystad Haven en op 15 augustus 2011 gesloopt. De eiser, die een jaarligplaats voor de kotter had gehuurd, is door Lelystad Haven gedagvaard voor betaling van achterstallige contributie en kosten voor de berging en sloop van het vaartuig. De eiser heeft verzet aangetekend tegen een eerder verstekvonnis waarin zijn vordering integraal was toegewezen. Hij stelt dat hij niet verantwoordelijk is voor de kosten van berging en sloop, omdat hij daar nooit opdracht voor heeft gegeven en dat de kosten onevenredig hoog zijn.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat Lelystad Haven gerechtigd was om de noodzakelijke voorzieningen te treffen in geval van gevaar voor schade of veiligheid. De rechter heeft ook opgemerkt dat Lelystad Haven herhaaldelijk heeft geprobeerd contact op te nemen met de eiser, die niet bereikbaar was. Dit werd als zijn eigen risico beschouwd. De kantonrechter concludeert dat Lelystad Haven op goede grond is overgegaan tot berging en sloop van het schip, en dat de eiser de redelijke kosten voor deze handelingen dient te vergoeden. De zaak is aangehouden voor nadere specificatie van de kosten door Lelystad Haven, en de eiser zal in de gelegenheid worden gesteld om hierop te reageren.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
sector kanton – locatie Lelystad
zaaknummer : 597551 CV 12-3365
datum : 30 mei 2012
geopposeerde heeft een toevoeging aangevraagd waarop nog niet is beslist

Vonnis in de zaak van:

[eiser],

wonende te [woonplaats],
eisende partij in het verzet,
gemachtigde: mr. B.W.M. Zegers, advocaat te Volendam,
tegen

de besloten vennootschap LELYSTAD HAVEN B.V.,

gevestigd te Lelystad,
gedaagde partij in het verzet,
hierna te noemen: Lelystad Haven,
gemachtigde: HNL Incassodiensten te Lelystad.

De procedure

De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
- de oorspronkelijke dagvaarding
- het verstekvonnis
- de dagvaarding in het verzet
- het antwoord van de gedaagde partij in het verzet
- de nadere toelichting van de eisende partij in het verzet.

De vaststaande feiten

1.
De kantonrechter gaat als (genoegzaam) vaststaand uit van het volgende:
[eiser] heeft bij schriftelijke overeenkomst gedateerd 12 september 2000 van Lelystad Haven een jaarligplaats gehuurd voor zijn kotter [naam]. De huurovereenkomst is in eerste instantie aangegaan tot 1 april van het volgende jaar, met stilzwijgende verlenging tot wederopzegging. Op de overeenkomst zijn de “HISWA Algemene Voorwaarden” en het havenreglement van Lelystad Haven van toepassing verklaard;
In artikel 7 lid 3 van de HISWA voorwaarden is bepaald:
Indien gevaar voor schade dreigt of de veiligheid in gevaar zou kunnen worden gebracht is de verhuurder gerechtigd om op kosten van de huurder de noodzakelijk voorzieningen te treffen. In spoedgevallen mag de verhuurder dit doen zonder waarschuwing; in alle andere gevallen indien de huurder niet binnen een redelijke termijn aan zijn waarschuwing gehoor heeft gegeven;
de kotter is in de nacht van 14 op 15 juli 2011 gezonken in de haven tijdens storm;
de boot is (op of omstreeks 26 juli 2011) door Lelystad Haven geborgen en vervolgens, (op of omstreeks 15 augustus 2011) gesloopt.

Het geschil

2.
Lelystad Haven heeft bij dagvaarding van 30 augustus 2011 [eiser] gedagvaard voor de kantonrechter te Lelystad en veroordeling gevorderd van [eiser] tot betaling van een bedrag van
€ 19.835,57 aan achterstallige contributie en/of verschuldigde liggelden, alsmede gemaakte kosten met betrekking tot berging en verwijderen van het vaartuig, te vermeerderen met rente en kosten. De hoofdsom van de vordering bedraagt € 18.855,10. Bij verstekvonnis uitgesproken op 28 september 2011 is de vordering integraal toegewezen (zaaknr. 572669 CV EXPL 11-13603).
3.
[eiser] heeft op 22 februari 2012 de verzetdagvaarding uitgebracht en gevorderd hem te ontheffen van de veroordeling, met veroordeling van Lelystad Haven in de proceskosten.
Hij heeft daartoe, samengevat, het volgende aangevoerd.
Voor de huurvordering geldt dat Lelystad Haven zijn ligplaats ([boxnummer]) voor de resterende periode heeft verhuurd aan een derde en dat hij daarvoor niet hoeft te betalen. Verder heeft hij voor de achterstallige huur een regeling getroffen met Lelystad Haven en hoeft hij nog maar een bedrag van 300,-- te betalen.
Voor de berging en de sloop van de kotter geldt dat hij daar nimmer opdracht toe heeft gegeven. Hij heeft daar ook niet mee in gestemd en is daar nooit over benaderd door Lelystad Haven; zij heeft eigenmachtig zonder rechtsgrond gehandeld. Verder zijn de voor de berging en sloop in rekening gebrachte kosten van € 9.472,50 ook onevenredig hoog.
4.
Op hetgeen partijen verder hebben aangevoerd zal hieronder voor zoveel nodig nader worden ingegaan.

De beoordeling

5.
[eiser] heeft onweersproken aangevoerd dat hij op 8 februari 2012 bekend is geworden met het onderhavige verstekvonnis. De kantonrechter houdt het er aldus voor dat het verzet tijdig is ingesteld.
6.
Uit de stellingen van partijen destilleert de kantonrechter dat in dit geding de volgende vragen centraal staan:
welk bedrag is [eiser] nog aan liggeld verschuldigd;
heeft Lelystad Haven op goede grond het schip geborgen en gesloopt en –zo ja- op welk bedrag dienen de kosten daarvan vastgesteld te worden.
7.
Alvorens op die vragen nader in te gaan heeft de kantonrechter behoefte aan nadere inlichtingen van Lelystad Haven.
7.1. Met betrekking tot het liggeld behoeft de kantonrechter nog een specificatie van de vordering waaruit kan blijken welk bedrag aan liggeld wordt gevorderd en over welke periode. Daarbij wordt Lelystad Haven in de gelegenheid gesteld om te reageren op de door [eiser] in zijn verzetdagvaarding en in zijn repliek in oppositie ontwikkelde stellingen (a) dat zijn ligplaats aan een ander ter beschikking is gesteld –naar de kantonrechter aanneemt betreft het hier de periode van na de berging van het schip- en dat hij daarvoor geen liggeld is verschuldigd, en (b) dat hij voor de betalingsachterstand een regeling heeft getroffen met Lelystad Haven uit hoofde waarvan hij alleen nog een bedrag van € 300,-- verschuldigd is.
7.2 Met betrekking tot de kosten van berging en sloop stelt de kantonrechter voorop dat het een feit van algemene bekendheid mag heten dat normaal gesproken een in een haven gezonken schip spoedig geborgen zal dienen te worden (teneinde gevaarssituaties en/of milieuschade te voorkomen). Lelystad Haven heeft uitvoerig en gemotiveerd gesteld dat die situatie zich ook in dit geval voordeed. [eiser] heeft dat weliswaar betwist, maar aan die betwisting hadden, gelet op genoemd uitgangspunt, hoge eisen gesteld mogen worden en daaraan voldoet de betwisting van [eiser] niet. Derhalve staat voor de kantonrechter genoegzaam vast dat er een redelijke grond bestond om spoedig tot berging van het schip over te gaan.
Niet is gesteld of gebleken dat [eiser] zich ook zelf om het schip bekommerd heeft. Integendeel, uit door Lelystad Haven overgelegde bescheiden blijkt voor de kantonrechter genoegzaam dat Lelystad Haven herhaaldelijk en langs verschillende wegen tevergeefs heeft getracht in contact te komen met [eiser]. Dat [eiser] niet bereikbaar bleek dient in dat geval voor zijn eigen rekening en risico gelaten te worden. Daarmee is de kantonrechter van oordeel dat Lelystad Haven uit hoofde van het bepaalde in artikel 7 lid 3 van de algemene voorwaarden, danwel bij wijze van zaakwaarneming, op goede grond is overgegaan tot berging van het schip.
Eveneens bestond (mede ter besparing van stallingskosten) voldoende grond om vervolgens over te gaan tot sloop van het schip in het geval de geschatte kosten van herstel de restwaarde van de boot (ver) overtroffen.
7.3 [eiser] dient derhalve aan Lelystad Haven de redelijke kosten te vergoeden die verbonden zijn geweest aan de berging en in het geval de kotter “total-loss” was ook de redelijke kosten die verbonden zijn geweest aan de sloop van het schip.
Alvorens hierover verder te oordelen behoeft de kantonrechter nog een nadere specificatie van die kosten van Lelystad Haven. Uit die specificatie moet kunnen blijken welke kosten voor welke werkzaamheid zijn verricht, alsmede –zo mogelijk- of prijzen zijn gehanteerd die gebruikelijk zijn voor de betreffende verrichtingen. Daarnaast dient Lelystad Haven nog het taxatierapport over te leggen dat voor haar (kennelijk) de grondslag vormde om tot sloop van de kotter over te gaan.
8.
Voor het verkrijgen van de hiervoor bedoelde informatie zal de kantonrechter de zaak verwijzen naar de rol voor akte aan de zijde van Lelystad Haven.
Daarbij wil de kantonrechter tevens nog worden geïnformeerd over de op het verzoek om een toevoeging genomen beslissing.
[eiser] zal in de gelegenheid worden gesteld om op die akte te reageren.
9.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
De beslissing
De kantonrechter:
- verwijst de zaak naar de rolzitting van
woensdag 27 juni 2012 te 11.00 uurvoor akte aan de zijde van Lelystad Haven houdende uitlating als hiervoor onder 7.3 aangegeven;
- bepaalt dat [eiser] in de gelegenheid zal worden gesteld om op die akte te reageren;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gewezen door mr. O.E. Mulder, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 30 mei 2012, in tegenwoordigheid van de griffier.