ECLI:NL:RBZLY:2012:2179

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
26 september 2012
Publicatiedatum
25 juni 2015
Zaaknummer
182498 / HL ZA 11-258
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.W.F. Houthoff
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de bewindvoerder na overlijden onderbewindgestelde

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Zwolle-Lelystad, is de vraag aan de orde of de bewindvoerder, na het overlijden van de onderbewindgestelde, bevoegd blijft om de procedure voort te zetten. De procedure begon met een tussenvonnis op 18 april 2012, gevolgd door getuigenverhoren en correspondentie tussen de advocaten van de partijen. De eiseres, vertegenwoordigd door mr. J.A. Heeren, stelde dat de erfgenaam, de heer [B], de procedure wilde voortzetten. De gedaagde, vertegenwoordigd door mr. J.A. Neslo, voerde aan dat de eiseres niet meer bevoegd was om de procedure te voeren na het overlijden van de onderbewindgestelde, mevrouw [A]. De rechtbank overwoog dat, op basis van artikel 1:448, derde lid BW, de gewezen bewindvoerder verplicht blijft om noodzakelijke handelingen te verrichten totdat de erfgenaam de procedure heeft aanvaard. Aangezien niet was gebleken dat de heer [B] de procedure had overgenomen, concludeerde de rechtbank dat de eiseres bevoegd bleef om de procedure voort te zetten. De rechtbank oordeelde verder dat de eiseres niet was geslaagd in haar bewijsopdracht dat de gedaagde had toegezegd een bedrag van € 5.656,13 te betalen. De rechtbank wees de vorderingen van de eiseres af en veroordeelde haar in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde tot dat moment waren begroot op € 1.602,00. Het vonnis werd uitgesproken op 26 september 2012 door mr. J.W.F. Houthoff.

Uitspraak

VONNIS
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
Locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: 182498/ HL ZA 11-258
Vonnis van 26 september 2012 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. J.A. Heeren te Haarlem,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. J.A. Neslo te Almere.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 18 april 2012;
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 2 juli 2012;
- de brief van mr. Heeren aan de rechtbank d.d. 6 september 2012;
- de akte verzoek niet-ontvankelijkverklaring van [gedaagde] d.d. 6 september 2012;
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 10 september 2012.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Ontvankelijkheid

2.1.
Mr. Heeren, advocaat van [eiseres], heeft op 6 september 2012 een
brief aan de rechtbank gezonden waarin hij het volgende schreef:
"Mevrouw [A] is overleden en daarmee is er een einde gekomen aan de
bewindvoering van mevrouw [eiseres]. In overleg met de broer van mevrouw
[A], de heer [B] ( ... ) en mevrouw [eiseres],
heeft de heer [B] mij laten weten dat hij als erfgenaam de procedure voor uw
rechtbank wil voortzetten. Hij had al eerder mevrouw [eiseres] gemachtigd om de nalatenschap af te handelen. ( ... ) Hij heeft mij daarop telefonisch benaderd en in het gesprek laten weten dat op zijn verzoek mevrouw [eiseres] deze zaken
afhandelt".
2.2.
Vervolgens is namens [gedaagde] een akte verzoek niet-ontvankelijkverklaring
ingediend, waarin onder verwijzing naar artikel 1 :449 BW is gesteld dat [eiseres] gezien het overlijden van de heer en mevrouw [A] niet meer bevoegd is om de
onderhavige procedure te voeren, reden waarom is verzocht om niet-ontvankelijkverklaring van [eiseres].
2.3
De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Gelet op het bepaalde in artikel 1 :448, derde lid BW, blijft een gewezen bewindvoerder
verplicht al datgene te doen, wat niet zonder nadeel voor de rechthebbende kan worden
uitgesteld, totdat degene die na hem tot het beheer van de goederen bevoegd is - in dit geval de erfgenaam: de heer [B] - dit heeft aanvaard. Nu niet is gesteld of gebleken dat de heer [B] de procedure heeft overgenomen, blijft [eiseres] bevoegd en op grond van voornoemd artikel zelfs gehouden de procedure voort te zetten. Ook van een schorsing van de procedure van rechtswege is geen sprake, nu uit artikel 225 Rv, aantekening b en c in Tekst & Commentaar volgt dat voor het inroepen van een schorsingsgrond partij-initiatief van de partij aan wier zijde de schorsings- oorzaak zich voordoet, vereist is. Naar het oordeel van de rechtbank is [eiseres] dan ook wel degelijk bevoegd de onderhavige procedure te voeren en derhalve ontvankelijk.

3.De verdere beoordeling

3.1.
De rechtbank blijft bij hetgeen in het tussenvonnis van 18 april 2012 is overwogen.
3.2.
Bij tussenvonnis van 18 april 2012 heeft de rechtbank [eiseres]
toegelaten tot het bewijs door getuigen dat [gedaagde] heeft toegezegd het bedrag van
€ 5.656,13 te zullen betalen.
3.3.
Tijdens de enquête heeft [eiseres] als partij getuige verklaard dat
[gedaagde] na afloop van de politierechterzitting d.d. 12 augustus 2009 te Haarlem heeft
toegezegd het bedrag van € 5.656,13 terug te betalen. [eiseres] heeft hierover verklaard dat zij [gedaagde] duidelijk heeft gezegd dat het om dat bedrag ging en dat het derhalve niet mogelijk is dat zij een ander bedrag in haar hoofd had met betrekking tot de terugbetaling. De echtgenoot van mevrouw [eiseres], de heer [C], heeft als getuige verklaard dat hij niet mee was naar de zitting in Haarlem.
3.4.
Nu de verklaring van [eiseres] zelf, aangezien zij partij getuige is,
enkel kan strekken ter aanvulling van overig bewijs en dit overige bewijs niet is geleverd, is de rechtbank van oordeel dat [eiseres] niet is geslaagd in haar bewijs-opdracht.
Ook uit het door [gedaagde] en haar echtgenote, mevrouw [D], tijdens de
contra-enquête verklaarde is niets naar voren gekomen dat noopt tot een ander oordeel.
3.5.
De rechtbank acht dan ook niet bewezen dat [gedaagde] heeft toegezegd het bedrag
van € 5.656,13 terug te zullen betalen. Van een grond waarop [gedaagde] gehouden is het
gevorderde bedrag van € 5.656,13 aan [eiseres] te voldoen, is dan ook niet
gebleken, reden waarom de vorderingen zullen worden afgewezen.
3.6.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten
worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 258,00
- getuigenkosten 0,00
- salaris advocaat
1.344,00(3,5 punten x tarief€ 384,00)
Totaal € 1.602,00

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
wijst de vorderingen af,
4.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot
op heden begroot op € 1.602,00,
4.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W.F. Houthoff en in het openbaar uitgesproken op
26 september 2012.