ECLI:NL:RBZLY:2012:BV2136

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
23 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 11/2026
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.F. Bijloo
  • P.A.M. Spreuwenberg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verklaring van geschiktheid voor motorrijtuigen door CBR na cannabisgebruik

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 23 januari 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Eiser had op 17 november 2010 een Verklaring van geschiktheid aangevraagd, maar het CBR weigerde deze op 24 februari 2011, na een onderzoek door een psychiater die eiser ongeschikt achtte vanwege cannabismisbruik. Eiser maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het CBR verklaarde dit bezwaar op 10 augustus 2011 kennelijk ongegrond. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat op 9 december 2011 ter zitting werd behandeld. Eiser was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl het CBR niet vertegenwoordigd was.

De rechtbank oordeelde dat de psychiater de conclusie van cannabismisbruik enkel had gebaseerd op de mededeling van eiser dat hij twee joints per week gebruikte, zonder dat dit door een urineonderzoek kon worden bevestigd. Eiser had geen urineonderzoek kunnen laten uitvoeren vanwege financiële problemen, aangezien hij in een schuldsaneringsregeling zat. De rechtbank stelde vast dat het CBR niet had mogen afzien van het horen van eiser, omdat er twijfel bestond over de juistheid van de conclusie van de psychiater. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het CBR op om opnieuw op het bezwaar van eiser te beslissen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd het CBR veroordeeld in de proceskosten van eiser en moest het het betaalde griffierecht vergoeden.

De rechtbank benadrukte dat de psychiater's rapport niet voldoende onderbouwd was en dat de beslissing van het CBR niet in stand kon blijven. Eiser had recht op een eerlijke behandeling en de mogelijkheid om zijn standpunt te onderbouwen, wat niet was gebeurd in dit geval. De uitspraak biedt belangrijke inzichten in de vereisten voor het verkrijgen van een verklaring van geschiktheid en de rol van medische rapportages in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht
Registratienummer: Awb 11/2026
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde: mr. R.W.A. Offermanns,
en
Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen(CBR),
gevestigd te Rijswijk, verweerster.
Procesverloop
Bij besluit van 24 februari 2011 heeft verweerster geweigerd aan eiser een verklaring van geschiktheid af te geven.
Het daartegen gemaakte bezwaar is bij het besluit van 10 augustus 2011 kennelijk ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Het beroep is ter zitting van 9 december 2011 behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerster heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
Overwegingen
1. In het verleden is het rijbewijs van eiser ongeldig verklaard in verband met het niet meewerken aan een onderzoek naar de geschiktheid. In 2004 werd eiser geschikt geacht voor een termijn van één jaar wegens recente alcoholproblematiek. In 2005 werd eiser geschikt geacht voor een periode van vijf jaar.
Eiser heeft op 17 november 2010 een Verklaring van geschiktheid aangevraagd. Teneinde te kunnen beoordelen of eiser hiervoor in aanmerking komt is eiser onderzocht door een door verweerster aangewezen psychiater.
Op 18 december 2010 is eiser onderzocht door M. Hanoeman, psychiater, en S.H.A. Waldow, arts. Deze hebben op 14 januari 2011 een rapport uitgebracht waarin zij eiser ongeschikt achten wegens cannabismisbruik in ruime zin. Hierna heeft verweerster het primaire besluit genomen.
Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt. Bij het door eiser bestreden besluit van 10 augustus 2011 heeft verweerster het primaire besluit in stand gelaten.
2. Artikel 103, eerste lid, van het Reglement rijbewijzen bepaalt dat indien de aanvrager naar het oordeel van het CBR voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft, het CBR in het rijbewijzenregister ten behoeve van de aanvrager een verklaring van geschiktheid voor die categorie(en) registreert.
Ingevolge artikel 2 van de Regeling eisen geschiktheid 2000 (de Regeling) worden de eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage. In hoofdstuk 8 van deze bijlage is ter zake van misbruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs) onder 8.8 bepaald:
"Voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen is een specialistisch rapport vereist. Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt. Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring -op basis van een specialistisch rapport- geschikt kunnen worden geacht. Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid."
3. De rechtbank overweegt als volgt.
De onderzoekend psychiater heeft geconcludeerd dat sprake is van normale laboratoriumuitslagen en dat bij lichamelijk en psychisch onderzoek geen afwijkingen zijn gevonden. Omdat betrokken twee joints per week gebruikt, acht de psychiater urineonderzoek aangewezen. Betrokkene wilde dat echter niet. De psychiater concludeert hieruit dat geen sprake is van een recidiefvrije periode van een jaar met betrekking drugsmisbruik.
Naar aanleiding van het door eiser ingediende bezwaarschrift heeft verweerster de psychiater de vraag voorgelegd waarom deze het gebruik van twee joints per week als cannabisgebruik in ruime zin duidt.
De psychiater heeft verweerster op 25 juli 2011 laten weten dat het gebruik van twee joints per week in het geval van eiser extra zwaar weegt omdat hij in het verleden bekend was met alcoholmisbruik. Hij slaapt slecht en heeft verwerkingsproblemen. Dit veronderstelt een psychische kwetsbaarheid, waarbij het gebruik van drugs wordt ontraden. Verder is het gebruik patroonmatig, chronisch en niet recreatief van aard. Dit duidt op verslavingsgedrag. Door de urinetest te weigeren kan niet worden geobjectiveerd of eiser in staat is het gebruik te staken. De psychiater vermoedt dat eiser heeft geprobeerd een positieve urinetest te voorkomen.
Eiser heeft aangevoerd dat de rapportage ondeugdelijk tot stand is gekomen. Van cannabismisbruik is geen sprake. Eiser heeft geen medewerking kunnen verlenen aan de urinetest omdat hij die niet kon betalen. Hij zit in de schuldsanering en kan daardoor niet vrijelijk over zijn geld beschikken.
De rechtbank overweegt dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zich meermalen over vergelijkbare zaken heeft uitgelaten en daarbij het volgende uitgangspunt heeft uitgesproken: in een geval waarin een psychiater in een keuringsrapport een bepaalde diagnose heeft gesteld, bestaat slechts aanleiding om het daarop gebaseerde besluit niet in stand te laten indien de psychiatrische rapportage naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet of niet voldoende concludent is, zodanig dat het CBR zich daarop niet heeft mogen baseren.
De rechtbank stelt vast dat de psychiater de conclusie ‘cannabismisbruik in ruime zin’ enkel heeft gebaseerd op de mededeling van eiser dat hij twee joints per week gebruikte. Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij tegen de psychiater heeft verteld dat hij in het verleden veelvuldig cannabis gebruikte, maar dat hier al geruime tijd geen sprake meer van is.
De conclusie van de psychiater wordt niet op andere wijze ondersteund. Eiser heeft immers geen urineonderzoek kunnen laten doen, aangezien hij ten tijde van het onderzoek was toegelaten tot de schuldsaneringsregeling en hij niet zelf kon beslissen omtrent de betaling van het onderzoek, dat € 34,-- kostte. Naar door eiser onweersproken is gesteld, is hem op dat moment niet de mogelijkheid geboden hiervoor een oplossing te vinden.
Eiser is weliswaar in de gelegenheid gesteld dit onderzoek op een later moment alsnog te laten uitvoeren, maar de kosten daarvan waren zoveel hoger, namelijk € 260,--, dat dit voor hem, gezien zijn financiële situatie, geen reële optie was. Voor eiser was het daarmee in feite onmogelijk om het urineonderzoek te laten uitvoeren en daarmee de juistheid van zijn stellingen te onderbouwen.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de conclusie die de psychiater heeft getrokken naar aanleiding van het uitgevoerde onderzoek niet kan worden gedragen door de daaraan ten grondslag liggende onderzoeksbevindingen. Hieruit volgt dat verweerster haar besluitvorming daarop niet kon baseren.
5. Eiser heeft verder aangevoerd dat hij ten onrechte niet is gehoord.
In artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat het bestuursorgaan, alvorens op het bezwaar te beslissen, belanghebbende in de gelegenheid stelt te worden gehoord.
Van het horen kan op grond van artikel 7:3 van de Awb - onder andere - worden afgezien als het bezwaar kennelijk ongegrond is.
Naar het oordeel van de rechtbank doet die situatie zich in dit geval niet voor. Eiser heeft het rapport van de psychiater en de daarop gegeven aanvulling beargumenteerd bestreden. Ook heeft hij uiteen gezet waarom hij geen gebruik heeft kunnen maken van het aangeboden urineonderzoek.
Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden gezegd dat op voorhand al duidelijk was dat de bezwaren ongegrond waren en er geen twijfel mogelijk was over die conclusie. Verweerster heeft derhalve niet terecht afgezien van het horen van eiser.
6. Voorgaande overwegingen brengen met zich dat het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2, 7:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb niet in stand kan blijven en dat het daartegen ingestelde beroep gegrond dient te worden verklaard. Verweerster zal met inachtneming van deze uitspraak opnieuw op het bezwaar van eiser dienen te beslissen.
7. De rechtbank ziet aanleiding verweerster met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten te veroordelen, die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht kent de rechtbank ter zake van verleende rechtsbijstand 2 punten (beroepschrift en verschijnen ter zitting) toe, waarbij een wegingsfactor van 1 wordt gehanteerd.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerster op opnieuw op het bezwaar van eiser te beslissen, met inachtneming van het gestelde in deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerster het betaalde griffierecht van € 152,-- aan eiser vergoedt;
- veroordeelt verweerster in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 874,-- ter zake van verleende rechtsbijstand.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.F. Bijloo, rechter, en door hem en mr. P.A.M. Spreuwenberg als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2012.
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag