RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht
Registratienummer: Awb 11/2378
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen,
verweerster.
Bij besluit van 11 juli 2011 heeft verweerster het rijbewijs van eiseres met ingang van de zevende dag na dagtekening van dat besluit ongeldig verklaard. Het bezwaar van eiseres daartegen is bij besluit van 3 oktober 2011 ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
Het beroep is ter zitting van 24 januari 2012 behandeld. Eiseres is in persoon verschenen. Namens verweerster is niemand ter zitting verschenen.
Eiseres is op 24 maart 2011 staande gehouden, nadat was geconstateerd dat zij de autosnelweg A6 bij Almere met een snelheid van 30 kilometer per uur opreed en dat zij haar snelheid, over een lengte van anderhalve kilometer, langzaam opvoerde naar 50 kilometer per uur. Blijkens het naar aanleiding van dit incident opgemaakte proces-verbaal moesten andere weggebruikers remmen om niet in aanraking te komen met de auto van eiseres. Eiseres reageerde destijds in eerste instantie niet op een stopteken dat haar gegeven werd. Ten aanzien van eiseres is een mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeersweg 1994 (hierna: Wvw 1994) gedaan.
Bij besluit van 13 april 2011 is aan eiseres de verplichting opgelegd om zich te onderwerpen aan een onderzoek naar haar rijvaardigheid.
Eiseres is bij brief van 13 mei 2011 opgeroepen voor een rijvaardigheidsonderzoek met een motorvoertuig van de categorie B, op 22 juni 2011. In de brief van 13 mei 2011 stond - evenals in een bijlage bij het besluit van 13 april 2011 - vermeld dat eiseres voor het praktijkgedeelte diende te beschikken over een personenauto met dubbele bediening. Eiseres is op 22 juni 2011 bij het rijvaardigheidsonderzoek verschenen, evenwel zonder personenauto met dubbele bediening. Eiseres heeft wel het theoriegedeelte van het rijvaardigheidsonderzoek afgelegd.
Verweerster heeft het rijbewijs ongeldig verklaard, omdat eiseres, door zonder personenauto met dubbele bediening op het rijvaardigheidsonderzoek te verschijnen, geen medewerking heeft verleend aan het onderzoek naar haar rijvaardigheid.
De rechtbank overweegt als volgt.
Artikel 130, eerste lid, van de Wvw 1994 bepaalt dat, indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling doen aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
Artikel 131, eerste lid, Wvw 1994 bepaalt dat, indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, het CBR in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen besluit dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar zijn rijvaardigheid of geschiktheid. Het besluit wordt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de mededeling genomen.
De rechtbank is van oordeel dat verweerster in het bestreden besluit ten onrechte heeft overwogen dat eiseres geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 13 april 2011, waarbij aan haar een rijvaardigheidsonderzoek is opgelegd. In het aan de rechtbank toegezonden dossier bevindt zich een brief van eiseres aan verweerster van 11 mei 2011, waarin zij aangeeft dat zij het niet eens met de redenen die tot het opleggen van een rijvaardigheidsonderzoek hadden geleid. Verweerster heeft de brief van 11 mei 2011 ten onrechte niet als een bezwaarschrift opgevat. Al hoewel de indiening van een bezwaarschrift de werking van het besluit van 13 april 2011 niet opschort, acht de rechtbank het in strijd met de zorgvuldigheid om te beslissen op het bezwaarschrift tegen de ongeldigverklaring van het rijbewijs van eiseres, zonder dat tevens is beslist op het door haar ingediende bezwaar tegen het opleggen van een rijvaardigheidsonderzoek.
De rechtbank overweegt voorts dat artikel 132, eerste lid, van de Wvw 1994, voor zover hier van belang, bepaalt dat degene die zich ingevolge het in artikel 131, eerste lid, bedoelde besluit dient te onderwerpen aan een onderzoek, behoudens bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde uitzonderingen, verplicht is de daartoe vereiste medewerking te verlenen. Ingevolge het bepaalde in artikel 132, tweede lid, van de Wvw 1994 besluit verweerster, bij gebreke van de in het eerste lid bedoelde medewerking, onverwijld tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van de houder.
De rechtbank is van oordeel dat verweerster onterecht heeft vastgesteld, dat eiseres geen medewerking heeft verleend aan het onderzoek naar haar rijvaardigheid. Eiseres is op 22 juni 2011 op het rijvaardigheidsonderzoek verschenen en heeft het theoriegedeelte afgelegd. Eiseres was met haar eigen auto. Daarop aangesproken heeft eiseres aan de rijvaardigheidsadviseur aangegeven, dat “ze niet had begrepen dat zij met een testvoertuig moest verschijnen met dubbele bediening “.
Naar het oordeel van de rechtbank is het over iets heen lezen, het niet begrijpen, het zich vergissen of iets vergeten menselijk. Gelet op de persoon van eiseres is het ook niet onaannemelijk, dat zij het niet heeft begrepen. De rechtbank wijst erop, dat eiseres reeds in haar schrijven van 17 mei 2011 aan verweerster heeft aangegeven dat zij niets heeft begrepen van de hele situatie. Ook in haar bezwaarschrift tegen de ongeldigverklaring van haar rijbewijs heeft eiseres benadrukt dat zij niets van de gevolgde procedure begrijpt. Eiseres heeft ter zitting verklaard, dat zij eerst later had begrepen dat zij zelf een lesauto had moeten huren en meenemen. De rechtbank acht dit mede gelet op de indruk die eiseres ter zitting maakte, niet onaannemelijk.
Het niet begrijpen kan niet aan eiseres worden aangerekend in de zin, dat zij geen medewerking aan het onderzoek zou hebben verricht in de zin van artikel 132 van de Wvw.
De rechtbank ziet aanleiding om, met toepassing van het bepaalde in artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder c, van de Awb, het besluit van 11 juli 2011 te herroepen.
De rechtbank overweegt, ter voorlichting van partijen, nog dat de herroeping van het besluit van 11 juli 2011 niet betekent dat geen onderzoek naar de rijvaardigheid van eiseres mag plaatsvinden en dat de resultaten van dat onderzoek niet zouden kunnen leiden tot het alsnog weer ongeldig verklaren van het rijbewijs van eiseres.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het bestreden besluit;
-herroept het besluit van 11 juli 2011;
-gelast dat verweerster aan eiseres het door haar betaalde griffierecht, ten bedrage van € 152,-- , vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, rechter, en door hem en mr. A. van der Weij als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag
U kunt ook digitaal hoger beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Kijk op www.raadvanstate.nl voor meer informatie over het indienen van digitaal beroep