vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
zaaknummer / rolnummer: 161513 / HZ ZA 09-1224
Vonnis van 1 februari 2012
1. [eiser sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. [eiser sub 2],
wonende te [woonplaats],
eisers,
advocaat mr. E. Tas te Deventer,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HALAVURT HOLDING B.V.,
gevestigd te Deventer,
gedaagde,
advocaat mr. A. Arslan te Zwolle.
Partijen zullen hierna eisers, c.q. [eiser sub 1] en [eiser sub 2], en gedaagde genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 2 maart 2011
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 27 april 2011 aan de zijde van gedaagde
- het proces-verbaal van tegenverhoor van 8 september 2011 aan de zijde van eisers
- het proces-verbaal van voortzetting van het getuigenverhoor van 20 december 2011 aan de zijde van gedaagde.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. In dit tussenvonnis is gedaagde opgedragen te bewijzen dat tussen betrokkenen de afspraak is gemaakt dat de in rechtsoverweging 4.3 gemelde kosten - in de door haar aangegeven omvang - door gedaagde in mindering kunnen worden gebracht op het onderhavige door haar terug te betalen bedrag ad EUR 212.000,00. Deze kosten zijn de kosten die [bedrijf A] beweerdelijk heeft gemaakt in het kader van de indienstneming van [eiser sub 2], te weten: waarde auto ad EUR 1.000,00, lening [eiser sub 2] ad EUR 3.500,00, salariskosten [eiser sub 2] ad EUR 61.548,00 en overdrachtsbelasting ad EUR 9.000,00.
2.2. Gedaagde heeft daartoe twee getuigen doen horen: [A] en [B], hierna respectievelijk [A] en [B]. Eisers hebben in contra-enquête zichzelf als getuigen doen horen.
2.3. De rechtbank overweegt als volgt. Allereerst zij opgemerkt dat [B] als bestuurder en aandeelhouder van gedaagde dient te worden aangemerkt als partijgetuige, hetgeen inhoudt dat artikel 164 lid 2 Rv de bewijskracht van zijn verklaring in zoverre beperkt dat deze verklaring geen bewijs in het voordeel van gedaagde oplevert, tenzij de verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs. Hiervan is alleen sprake als er aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen dat zij de partijgetuigenverklaring voldoende geloofwaardig maken (HR 31 maart 1995, NJ 1997, 592).
2.4. [A] is weliswaar geen partijgetuige doch als bedrijfsleider/directeur en aandeelhouder van [bedrijf A] wel nauw betrokken bij gedaagde, hetgeen ook blijkt uit zijn uitspraak dat hij dagelijks contact heeft met [B]. Dit noopt tot voorzichtigheid bij het toekennen van bewijsrechtelijke betekenis aan diens verklaring. [A] verklaart niet zelf bij de gesprekken tussen [eiser sub 1] en [B] aanwezig te zijn geweest en geeft aan dat [B] niet expliciet heeft gezegd wat de afspraken allemaal inhielden. Weliswaar maakt hij melding van het verzoek op 3 december 2008 aan hem van [B] om te berekenen wat [eiser sub 2] in totaal gekost heeft en dat [B] tegen hem zei dat hij dat bedrag in mindering "wilde" brengen, c.q. "wij gaan dat bedrag in mindering brengen", doch [A] heeft niet met zoveel woorden verklaard dat hij gehoord heeft van [B] dat dit daadwerkelijk was afgesproken. Op grond hiervan kan aan de getuigenverklaring van [A] - wat daarvan overigens ook zij - het hiervoor bedoelde aanvullende bewijs niet worden ontleend.
2.5. Overigens bevestigt ook de getuigenverklaring van [B] zelf het probandum niet in voldoende mate, aangezien het briefje waar hij zich op beroept niet in het procesdossier zit en ook de advocaten dat briefje niet hebben kunnen laten zien. [B] heeft evenmin klip en klaar verklaard (noch ten aanzien van de reactie van [eiser sub 1] op dat bewuste briefje noch op de laatste vraag van zijn raadsman) hetgeen bewezen moest worden, te weten dat is afgesproken dat de litigieuze kosten - waarvan hij de hoogte wel expliciet bevestigt - in mindering kunnen worden gebracht op het door gedaagde terug te betalen bedrag ad EUR 212.000,00.
2.6. Volledigheidshalve overweegt de rechtbank dat eisers als getuigen in hun verklaring het probandum uitdrukkelijk van de hand wijzen; in de woorden van [eiser sub 1]: "Het is wel besproken maar niet afgesproken."
2.7. De conclusie is dat gedaagde niet is geslaagd in de bewijsopdracht, hetgeen leidt tot navolgende afdoening.
2.8. Vast staat dat [eiser sub 1] in totaal aan [B] heeft betaald EUR 212.000,00. In totaal heeft gedaagde terugbetaald EUR 135.000,00. Nu gedaagde er niet in is geslaagd te bewijzen dat er daarnaast nog enig bedrag conform afspraak in mindering kan worden gebracht, ligt de gevorderde hoofdsom ad EUR 77.000,00 voor toewijzing gereed, evenals de afzonderlijk gevorderde en niet betwiste rente ad EUR 371,29. De gevorderde wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding is evenmin weersproken, zodat ook die zal worden toegewezen.
2.9. Wat betreft de tevens gevorderde buitengerechtelijke kosten ad EUR 4.197,74 hebben eisers niet aan hun stelplicht voldaan zodat deze zullen worden afgewezen, aangezien gesteld noch gebleken is dat het hier gaat om kosten die zijn gemaakt ter zake van andere verrichtingen dan die waarvoor de in de artikelen 56 en 57 Rv bedoelde kosten een vergoeding plegen in te houden.
2.10. De rechtbank blijft ten slotte bij haar oordeel (zie rechtsoverweging 4.1 van gemeld tussenvonnis) dat uit de stellingen over en weer is af te leiden dat in dezen sprake is van een drie-partijen-overeenkomst. [eiser sub 1] kan uit dien hoofde in zijn vordering worden ontvangen.
2.11. Eisers hebben een aantal conservatoire beslagen gelegd ten laste van [B]; bij kort geding-vonnis van 20 mei 2009 van deze rechtbank zijn deze beslagen opgeheven. Nadien hebben eisers conservatoir (derden)beslag gelegd ten laste van gedaagde op haar inventaris alsmede onder de ABN-AMRO Bank. De kosten van dit laatste beslag zijn gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar en worden begroot op EUR 396,41 voor verschotten, EUR 102,00 aan voorafgaande kosten en EUR 894,00 voor salaris advocaat (1 rekest x EUR 894,00).
2.12. Gedaagde zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
- dagvaarding EUR 85,98
- betaald griffierecht 17,00
- in debet gesteld griffierecht 1.676,00
- salaris advocaat 3.576,00 (4,0 punten × tarief EUR 894,00)
Totaal EUR 5.354,98
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. veroordeelt gedaagde om aan eisers te betalen een bedrag van EUR 77.371,29 (zevenenzeventig duizenddriehonderdéénenzeventig euro en negenentwintig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente over het toegewezen bedrag vanaf de dag der dagvaarding tot de dag van volledige betaling,
3.2. veroordeelt gedaagde in de beslagkosten, tot op heden begroot op EUR 1.392,41, welk bedrag moet worden voldaan aan de griffier door overmaking op rekeningnummer 5699.90.734 ten name van MvJ Arrondissement Zwolle onder vermelding van "proceskostenveroordeling" en het zaak- en rolnummer,
3.3. veroordeelt gedaagde in de proceskosten, aan de zijde van eisers tot op heden begroot op EUR 5.354,98, welk bedrag moet worden voldaan aan de griffier door overmaking op rekeningnummer 5699.90.734 ten name van MvJ Arrondissement Zwolle onder vermelding van "proceskostenveroordeling" en het zaak- en rolnummer,
3.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.R. Hidma en in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2012.