vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
zaaknummer / rolnummer: 181937 / HZ ZA 11-190
Vonnis van 8 februari 2012
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser,
advocaat mr. J.F. Sabaroedin,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HOME TEAM B.V.,
gevestigd te Steenwijk,
gedaagde,
advocaat mr. J.F. Verwilligen.
Partijen zullen hierna eiser en gedaagde genoemd worden.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 13 april 2011
- het proces-verbaal van comparitie van 14 juli 2011
- de conclusie van repliek tevens akte houdende vermindering van eis
- de conclusie van dupliek tevens antwoordakte
- de akte van eiser.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Gedaagde heeft blijkens artikel 2 van na te melden franchiseovereenkomst een formule ontwikkeld voor het verrichten van werkzaamheden en diensten op het gebied van onderhouds- en timmerwerk aan met name woningen, waarbij zowel de particuliere als de professionele vastgoedbeheerder gebruik kan maken van een breed assortiment kwalitatief goede en betaalbare diensten.
2.2. Eiser heeft als zelfstandig ondernemer een schildersbedrijf uitgeoefend.
2.3. Op 30 maart 2005 zijn partijen - eiser als franchisenemer en gedaagde als franchisegever - een franchiseovereenkomst aangegaan voor een periode van vijf jaren, van 29 maart 2005 tot 29 maart 2010.
2.4. In de franchiseovereenkomst is onder meer het volgende bepaald:
In artikel 7.1:
Franchisegever zal ter uitvoering van de overeenkomst met name de volgende diensten verlenen, welke door franchisenemer hierbij worden aanvaard:
- het ontwikkelen van verkoopbevorderende activiteiten;
- het leveren van bedrijfskleding, het inrichten van de bedrijfsauto, voorzien van een boardcomputer;
- het bieden van begeleiding met betrekking tot klantenbehandeling c.q. -benadering;
- het bieden van ondersteuning met betrekking tot de exploitatie van de bedrijfsvoering en;
- het bieden van een geautomatiseerde betaal- en factureringsservice, waaronder mede begrepen incassowerkzaamheden en debiteurenbeheer voor rekening en risico van franchisenemer;
- de zaken zoals die vermeld staan in de considerans.
In artikel 13.1:
Franchisegever zal franchisenemer zoveel mogelijk, al dan niet op zijn verzoek, bijstaan teneinde een gezonde commerciële en financiële exploitatie van zijn HomeTeam bedrijfsactiviteiten te realiseren. Franchisegever zal hiertoe aan franchisenemer de benodigde informatie verstrekken, voor zover deze informatie relevant is voor de uitvoering van deze overeenkomst.
In artikel 19.2:
Behoudens opzegging per aangetekend schrijven door franchisenemer, ten minste één (1 ) jaar voor afloop van deze overeenkomst, heeft franchisenemer het recht deze overeenkomst te continueren voor een verdere opeenvolgende termijn van vijf (5) jaar, mits:
a. franchisenemer dan niet in gebreke is krachtens deze overeenkomst en
b. franchisenemer de op dat tijdstip geldende model-franchiseovereenkomst aanvaardt voor deze verlengingsperiode.
In artikel 19.3:
Franchisegever is slechts gerechtigd tegen de expiratiedatum de overeenkomst per aangetekend schrijven op te zeggen met inachtneming van een termijn van 1 jaar, indien van hem in redelijkheid niet kan worden verlangd de onderhavige overeenkomst te laten voortduren.
2.5. Blijkens de aanhef van de franchiseovereenkomst handelde aanvankelijk Woonconcept Service B.V. onder de naam HomeTeam. De franchiseovereenkomst is nadien van rechtswege overgegaan op HomeTeam B.V. (gedaagde).
2.6. Nadat woningcorporatie De Woonplaats daarin voor 50% was gaan deelnemen, waren aandeelhouders van gedaagde als nieuw opgerichte besloten vennootschap: woningstichting Woonconcept en De Woonplaats. De Woonplaats heeft zich later uit gedaagde teruggetrokken, na verkoop van haar aandelenpakket.
2.7. Gedaagde en De Woonplaats hadden voordien op 10 mei 2004 een raam- en een prestatieovereenkomst gesloten. Op grond van deze overeenkomsten heeft De Woonplaats woningonderhoud, service en reparaties aan diens woningen deels ondergebracht bij gedaagde. Gedaagde heeft die werkzaamheden vervolgens door haar franchisenemers laten uitvoeren.
2.8. De Woonplaats heeft de raamovereenkomst met gedaagde bij brief d.d. 8 december 2005 opgezegd tegen 1 januari 2007.
2.9. Eiser heeft per 26 april 2010 zijn bedrijfsactiviteiten gestaakt.
3. Het geschil
3.1. Eiser vordert - samengevat en na vermindering van eis - veroordeling van gedaagde tot betaling van de door eiser geleden schade, welke door hem wordt begroot wegens omzetderving op EUR 94.546,00 en wegens de waarde van de voorraad en overige kosten op EUR 4.939,69, vermeerderd met de wettelijke rente en proceskosten.
3.2. Gedaagde voert gemotiveerd verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Eiser heeft aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd dat gedaagde in gebreke is gebleven in de nakoming van haar verplichtingen uit de franchiseovereenkomst, die volgens eiser stilzwijgend is verlengd tot 29 maart 2015. Volgens eiser is gedaagde daarbij zodanig tekortgeschoten dat sprake is van onrechtmatig optreden van gedaagde. Eiser voert daartoe aan dat gedaagde de verplichtingen opgenomen in artikel 7.1 van de franchiseovereenkomst niet is nagekomen en daarnaast omstandigheden heeft verzwegen die van doorslaggevende betekenis zouden zijn geweest voor de verdere uitvoering. Doordat gedaagde de werkrelatie met De Woonplaats heeft verbroken, heeft eiser geen werkopdrachten van gedaagde meer gekregen, waardoor eiser schade heeft geleden die gedaagde dient te vergoeden.
Met betrekking tot de looptijd
4.2. Eiser beroept zich op artikel 19.3 van de franciseovereenkomst en voert aan dat gedaagde deze nimmer heeft opgezegd. Gedaagde wijst erop dat in artikel 19.2 van de franchiseovereenkomst is bepaald dat de franchisenemer het recht heeft de overeenkomst te continueren mits - onder meer - de franchisenemer de op dat tijdstip geldende model-franchiseovereenkomst heeft aanvaard voor de verlengingsperiode, hetgeen niet het geval is omdat eiser de nieuwe model-franchiseovereenkomst die met ingang van 14 februari 2008 geldt, nimmer heeft aanvaard. Volgens gedaagde is de franchiseovereenkomst daardoor niet rechtsgeldig verlengd, zodat deze per 29 maart 2010 is geëindigd.
4.3. Daargelaten of en in hoeverre eiser na de brief van gedaagde van 15 december 2009 (productie 4 aan de zijde van eiser) - waarin staat dat het einde van de samenwerking tussen gedaagde en De Woonplaats nadert en dat ontbinding van de overeenkomst beter is - in redelijkheid heeft mogen verwachten dat de franchiseovereenkomst na 29 maart 2010 ongewijzigd (stilzwijgend) zou worden gecontinueerd, laat de rechtbank deze kwestie in het midden, aangezien de litigieuze looptijd met name van belang is voor de hoogte van de eventueel aan eiser wegens inkomensderving toe te kennen schadevergoeding. Eiser heeft die schade immers gerelateerd aan de door hem gepretendeerde duur tot 29 maart 2015. Hieronder zal evenwel worden geconcludeerd dat gedaagde niet schadeplichtig jegens eiser is, zodat dit geschilpunt uit dien hoofde relevantie mist.
Met betrekking tot het toerekenbaar tekortschieten
4.4. Voor zover eiser zich beroept op een beweerdelijke omzet- c.q. werkgarantie, wijst de rechtbank op hetgeen eiser ter comparitie heeft verklaard, te weten dat hij erkent dat door gedaagde in de franchiseovereenkomst geen omzet- of werkgaranties zijn verstrekt. Het betreft hier een in het onderhavige geding gedane gerechtelijke erkentenis, waarop eiser niet kan terugkomen; vgl. artikel 154 Rv.
4.5. Ook overigens valt niet in te zien op grond waarvan eiser zou hebben kunnen menen dat een dergelijke garantie - tussen gedaagde en hem, c.q. tussen De Woonplaats en gedaagde - aan de orde is, gelet op de ondubbelzinnige tekst van de franchiseovereenkomst, waarin het zelfstandig ondernemerschap van de franchisenemer bij herhaling is benadrukt (zie ad 'in aanmerking nemende' onder 4 en 6 alsmede artikel 14.1 onder het kopje 'Zelfstandigheid') en de raam- en de prestatieovereenkomst, waaruit dit evenmin is op te maken. Met betrekking tot de financiële prognoses kan de rechtbank eiser evenmin volgen in zijn stelling dat "naar de geest, letter en bedoeling" van een omzetgarantie sprake is, reeds vanwege het feit dat in de voorovereenkomst (productie 2 bij conclusie van antwoord) onder 2.4 is bepaald Overgelegde financiële prognoses en begrotingen dienen slechts ter oriëntatie en zijn niet bindend, terwijl onder de 'Uitgangspunten' behorend bij de financiële prognose 2004 (productie 1 bij conclusie van antwoord) staat De in deze rapportage vermelde prognoses en resultaten zijn naar beste inzicht en vermogen en overeenkomstig de eisen van goed vakmanschap opgesteld. De resultaten van toepassing en gebruik van deze gegevens zijn afhankelijk van velerlei factoren, die buiten onze invloed vallen en omgevingsfactoren welke onvoorzienbaar zijn. Koelewijn & Partners en HomeTeam kunnen derhalve geen garantie geven met betrekking tot de begrote resultaten en de gemaakte prognoses; de toepassing en het gebruik van de adviezen zijn geheel voor risico van de ondernemer. Uit deze passages is naar het oordeel van de rechtbank geen andere conclusie te trekken dan dat de stukken waar eiser zich op beroept (waaronder de prognose van 2008, productie 6 bij de conclusie van repliek) geen omzetgaranties bevatten.
4.6. Een van de kernpunten van de door eiser aan gedaagde gemaakte verwijten is dat gedaagde de samenwerking met De Woonplaats op eigen initiatief zou hebben beëindigd, tot schade van eiser. Eiser beroept zich in dat verband met name op de brief d.d. 28 april 2009 van de Manager Wonen van De Woonplaats aan HomeTeam, waarin het volgende staat:
In het memo 'De Woonplaats - HomeTeam' overhandigd en toegelicht aan de heer Catau op 17 april 2009 stelt u het volgende:
'Naar de mening van de directie en met instemming van het MT van HomeTeam is er geen vertrouwen (meer) in een succesvolle én winstgevende samenwerking met De Woonplaats. Veel, maar steeds dalende, omzet en geen winst, ontevreden medewerkers, negatieve energieën dus hoge opportunity costs ondersteunen het besluit om afscheid te nemen van De Woonplaats als klant.'
De Woonplaats betreurt dit besluit maar zal uw besluit respecteren. Wij kunnen concluderen dat HomeTeam vanaf 1 januari 2010 het service- en mutatie onderhoud niet meer uitvoert. (...)
Derhalve ontvang ik graag per omgaande een bevestiging van de beëindiging van het contract per 31 december 2009.
4.7. Gedaagde heeft hierop reeds uitgebreid bij conclusie van antwoord onder de randnummers 19 tot en met 24 gereageerd en heeft de zienswijze van eiser gemotiveerd weersproken. In zijn conclusie van repliek handhaaft eiser zijn mening hieromtrent, zonder evenwel beargumenteerd in te gaan op de uitgebreid onderbouwde standpunten van gedaagde. Zo heeft gedaagde er onder meer op gewezen dat De Woonplaats in de brief d.d. 8 december 2005, waarin zij de raamovereenkomst - die een looptijd had van slechts drie jaar - heeft opgezegd tegen 1 januari 2007, als reden heeft vermeld De aanleiding voor de opzegging is het feit dat HomeTeam per 1 januari 2007 met een geheel nieuw dienstverleningsconcept gaat werken. In 2006 zullen gesprekken starten over een nieuwe overeenkomst ingaande 01-01-2007.
Gedaagde wijst erop dat die opzegging bij gevolg volstrekt niet verontrustend is te noemen en dat zij toen tegenover de franchisenemers niet heeft gezwegen over de mogelijkheid dat De Woonplaats haar relatie met gedaagde niet zou continueren. Als onweersproken staat voorts vast dat de steeds stroevere samenwerking met De Woonplaats die gedaagde (terwijl zij het debiteurenrisico van de franchisenemers had overgenomen) nadien in een financiële wurggreep is gaan houden, onder meer door van gedaagde te eisen dat zij van de openstaande facturen ten behoeve van de franchisenemers EUR 870.000,00 moest crediteren, waar gedaagde - wier voortbestaan inmiddels ter discussie stond - niet mee akkoord is gegaan. Op grond van een en ander deelt de rechtbank eisers standpunt niet dat gedaagde jegens eiser toerekenbaar tekort zou zijn geschoten, c.q. onzorgvuldig zou hebben gehandeld bij de beëindiging van de relatie met de Woonplaats.
4.8. Gedaagde betwist voorts dat zij haar franchisenemers in een zeer laat stadium (pas bij brief van 15 december 2009) heeft geïnformeerd over de beëindiging van de samenwerking met De Woonplaats. De franchisenemers, onder wie eiser, zijn al op een bespreking op 20 mei 2009 en per e-mail op 16 juni 2009 op de hoogte gebracht van het besluit om de samenwerking te stoppen. Gelet op de uitgebreide en gedocumenteerde reactie van gedaagde op de verwijten van eiser is niet aannemelijk geworden dat gedaagde haar aspirant-franchisenemers op onjuiste wijze heeft geïnformeerd over de exploitatiemogelijkheden en de daarmee samenhangende risico's noch dat gedaagde anderszins belangrijke informatie heeft verzwegen dan wel onvolledig en onzorgvuldig heeft gecommuniceerd.
4.9. Dat eiser (in 2009) vrijwel uitsluitend voor De Woonplaats heeft gewerkt - hetgeen gedaagde erkent -, kan aan dit alles niet afdoen. Te meer waar van omzet- en werkgaranties geen sprake is geweest, valt niet in te zien dat dit feit gedaagde kan worden verweten, nu de samenwerking met De Woonplaats op een, zoals hiervoor is overwogen, gedaagde niet aan te rekenen wijze tot een einde is gekomen.
4.10. Ook overigens heeft eiser zijn standpunt dat gedaagde haar verplichtingen uit de artikelen 7.1 en 13.1 van de franchiseovereenkomst niet is nagekomen, onvoldoende onderbouwd. Zo is het 'met twee maten meten' tussen de franchisenemers van regio Noord - die hun volledige omzetten zouden hebben mogen behouden - en die van regio Oost (die zijn uitgenodigd de overeenkomst te beëindigen) op geen enkele wijze geconcretiseerd; hetzelfde geldt ten aanzien van het verwijt dat gedaagde niet heeft gehandeld in het belang van de vennootschap maar haar oren heeft laten hangen naar De Woonplaats als aandeelhouder.
4.11. Uit het vorenstaande vloeit voort dat hetgeen eiser heeft aangevoerd niet de conclusie kan dragen dat gedaagde zich onrechtmatig jegens eiser heeft gedragen dan wel dat de redelijkheid en billijkheid tot dit oordeel moet leiden.
4.12. De rechtbank gaat ten slotte voorbij aan de niet nader uitgewerkte (en in deze procedure verder niet relevante) opmerking van eiser - onder verwijzing naar artikel 2:8 BW - dat hij 'overweegt' om de bestuurders van gedaagde persoonlijk aansprakelijk te stellen.
4.13. Hetgeen verder te berde is gebracht - zoals de hoogte van de schade - behoeft in het licht van vorenstaande geen nadere bespreking. De slotsom is al met al dat gedaagde niet schadeplichtig is jegens eiser en dat de vorderingen derhalve gedoemd zijn te stranden.
4.14. Eiser zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van gedaagde worden begroot op:
- griffierecht EUR 3.537,00
- salaris advocaat 4.263,00 (3,0 punten × tarief EUR 1.421,00)
Totaal EUR 7.800,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt eiser in de proceskosten, aan de zijde van gedaagde tot op heden begroot op EUR 7.800,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.R. Hidma en in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2012.