ECLI:NL:RBZLY:2012:BV7914

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
6 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
191657 / KZ ZA 11-1024
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van beslag op woning na moord op ouders van eiser en gedaagde

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 6 maart 2012 uitspraak gedaan in een kort geding waarin de eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. W. Geersen-Janssen, vorderde om het conservatoir beslag dat de Coöperatieve Rabobank Emmen-Coevorden U.A. had gelegd op een onroerende zaak, op te heffen. De achtergrond van de zaak is dat de ouders van de eiser en de gedaagde sub 2 zijn vermoord in de woning waarop het beslag rust. De eiser stelde dat het beslag de verkoop van de woning belemmert, wat leidt tot een lagere verkoopprijs en dat hij bereid is om samen met de Rabobank tot een oplossing te komen. De Rabobank, vertegenwoordigd door advocaat mr. B.J. Essink, heeft verweer gevoerd, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de vordering van de eiser moest worden toegewezen. De rechtbank overwoog dat de Rabobank niet voldoende had onderbouwd dat haar vordering op de gedaagde sub 2 rechtmatig was en dat het belang van de eiser bij opheffing van het beslag zwaarder woog dan het belang van de Rabobank bij handhaving van het beslag. De rechtbank heeft de Rabobank veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die zijn begroot op € 1.254,81. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met uitzondering van de uitvoerbaarheid 'op de minuut'.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
Locatie Zwolle
zaaknummer / rolnummer: 191657 / KZ ZA 11-1024
Vonnis in kort geding van 6 maart 2012
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser,
advocaat mr. W. Geersen-Janssen te Zwolle,
tegen
1. de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK EMMEN-COEVORDEN U.A.,
gevestigd te Emmen,
advocaat mr. B.J. Essink te Utrecht,
2. [gedaagde sub 2],
zonder bekende woon- of verblijfplaats in of buiten Nederland,
niet verschenen,
gedaagden.
Partijen zullen hierna respectievelijk [eiser], Rabobank en [gedaagde sub 2] worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 5 december 2011
- het oproepingsexploot van 19 januari 2012, alsmede de bekendmaking daarvan in dagblad De Telegraaf van 20 januari 2012
- de voortzetting van de mondelinge behandeling.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Ten aanzien van de feiten verwijst de voorzieningenrechter naar het tussenvonnis van 5 december 2011.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert - uitvoerbaar bij voorraad, op de minuut en op alle dagen en uren:
a) Rabobank te veroordelen om het conservatoir beslag dat zij heeft doen leggen op de onroerende zaak binnen twee dagen na betekening van dit vonnis op te heffen en door te halen in het kadastrale register, met veroordeling van Rabobank in de proceskosten;
b) [gedaagde sub 2] te veroordelen om zijn medewerking te verlenen aan de procedure tot opheffing van het conservatoir beslag zoals dat door Rabobank is gelegd, met veroordeling van [gedaagde sub 2] in de proceskosten.
3.2. Rabobank voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Naar aanleiding van het vonnis van 5 december 2011 is [gedaagde sub 2] alsnog in dit geding opgeroepen. [gedaagde sub 2] is, hoewel op behoorlijke wijze gedagvaard, niet verschenen. Tegen hem zal verstek worden verleend. Nu Rabobank wel is verschenen, zal conform het bepaalde in artikel 140 lid 2 Rv één vonnis worden gewezen, dat ook ten aanzien van [gedaagde sub 2] als een vonnis op tegenspraak wordt beschouwd.
4.2. Door [eiser] is genoegzaam gesteld en Rabobank heeft ook niet betwist dat [eiser] een spoedeisend belang heeft bij het gevorderde.
4.3. Blijkens het overgelegde proces-verbaal heeft Rabobank conservatoir beslag doen leggen op het aandeel van [gedaagde sub 2] in de woning, welke onroerende zaak valt in de onverdeelde nalatenschap. Het beslag is op rechtmatige wijze gelegd (artikel 707 jo. 437 Rv). Anders dan [eiser] ingang wil doen vinden is daarvoor geen vereiste dat het concrete aandeel van [gedaagde sub 2] in de nalatenschap vast dient te staan.
4.4. Het door Rabobank gelegde beslag op het aandeel van [gedaagde sub 2] treft een derde, te weten [eiser], die geen schuldenaar van de beslaglegger is. [eiser] bereddert de nalatenschap en feitelijk treedt hij op als vereffenaar. [eiser] heeft ter zitting aangevoerd dat het beslag zeer bezwarend is, terwijl er voor Rabobank andere mogelijkheden tot zekerheidstelling zijn. Volgens art. 705 lid 2 Rv dient een beslag te worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Dit brengt mee dat het in de eerste plaats op de weg ligt van degene die de opheffing van het conservatoire beslag vordert om met inachtneming van de beperkingen van de voorzieningenprocedure aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk of onnodig is of dat het voortduren van het beslag om andere redenen niet kan worden gerechtvaardigd (HR 14 juni 1996, NJ 1997/481 en HR 30 juni 2006, NJ 2007, 483). Er zal beslist moeten worden aan de hand van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen, waarbij dient te worden beoordeeld of het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder dient te wegen dan het belang van de derde bij opheffing van het beslag.
4.5. Aan de hand van de concrete omstandigheden ten tijde van de beslaglegging, waaronder de hoogte van de te verhalen vordering, de waarde van de beslagen goederen en de eventueel onevenredig zware wijze waarop [eiser] als derde door het beslag wordt getroffen, dienen de belangen van partijen te worden gewogen. [eiser] heeft aangevoerd dat de woning al geruime tijd te koop staat nu zowel [eiser] als zijn broer [gedaagde sub 2] er niet in willen wonen. De verkoop is moeilijk omdat hun ouders in die woning zijn vermoord. Het beslag op de woning, dat zichtbaar is in de openbare registers, blokkeert de verkoop en leidt tot een opbrengst die ver onder de vraagprijs zal liggen. Het is maar zeer de vraag of [gedaagde sub 2] nog recht heeft op een bedrag uit de nalatenschap, wat mede afhangt van de hoogte van de gerealiseerde verkoopprijs van de woning, aldus [eiser]. [eiser] is in ieder geval bereid mee te werken aan een oplossing waarbij de rechten van Rabobank veilig gesteld kunnen worden, bijvoorbeeld door het maken van afspraken en het leggen van beslag onder hem (artikel 711 jo. 474 bb RV) zoals ook andere schuldeisers van [gedaagde sub 2] hebben gedaan.
4.6. Rabobank heeft ter zitting meegedeeld dat zij begrip heeft voor de situatie waarin [eiser] verkeert. Rabobank is slechts bereid mee te werken aan opheffing van het beslag bij verkoop van de woning en indien mocht blijken dat [gedaagde sub 2] niets toekomt bij verdeling van de nalatenschap.
4.7. De voorzieningenrechter is van oordeel dat een afweging van alle omstandigheden van het geval meebrengt dat de vordering tot opheffing van het beslag moet worden toegewezen. [eiser] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de woning met het beslag mede gelet op de bijzondere omstandigheden van deze zaak moeilijk verkoopbaar is en als gevolg daarvan een lagere verkoopprijs zal genereren. Hiertegenover heeft Rabobank slechts gesteld dat zij een vordering heeft op [gedaagde sub 2]. De hoogte van die vordering is door haar op geen enkele wijze in deze procedure onderbouwd. Het is niet aan de voorzieningenrechter om een en ander uit overgelegde producties te destilleren. Daar komt bij dat ook Rabobank er belang bij heeft dat een zo hoog mogelijke verkoopopbrengst wordt gerealiseerd, zo zij nog enige vordering op [gedaagde sub 2] mocht blijken te hebben. Slechts dan zal er (na aftrek van de kosten) mogelijk nog enig bedrag uit de nalatenschap aan [gedaagde sub 2] toekomen. Ook is niet uitgesloten dat de rechten van Rabobank op een minder bezwaarlijke wijze kunnen worden gewaarborgd, bijvoorbeeld door het sluiten van een overeenkomst met [eiser], waartoe deze zich uitdrukkelijk bereid heeft verklaard.
4.8. De gevorderde uitvoerbaarverklaring "op de minuut" zal worden afgewezen, nu het vonnis op grond van artikel 231 lid 1 Rv op de grosse dient te worden afgegeven. Verder zal de gevorderde uitvoerbaarverklaring "op alle dagen en uren" worden afgewezen nu voor toewijzing daarvan onvoldoende is gesteld.
4.9. Rabobank zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 90,81
- griffierecht 260,00
- salaris advocaat 904,00
Totaal € 1.254,81
Ook dient Rabobank als de in het ongelijk gestelde partij de door [eiser] gemaakte kosten voor oproeping van [gedaagde sub 2] te vergoeden, te weten explootkosten en kosten advertentie: PM.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. verleent verstek tegen de niet verschenen gedaagde sub 2, [gedaagde sub 2],
5.2. veroordeelt Rabobank het gelegde beslag op de onroerende zaak, staande en gelegen te [postcode] [plaats] aan [adres], kadastraal bekend als gemeente [plaats], [kadastrale gegevens], binnen twee dagen na betekening van dit vonnis op te heffen en door te laten halen in het kadastrale register,
5.3. veroordeelt [gedaagde sub 2] om medewerking te verlenen aan de procedure tot opheffing van het conservatoir beslag op de onder 5.2. vermelde onroerende zaak,
5.4. veroordeelt de Rabobank Emmen-Coevorden in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.254,81 plus PM,
5.5. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A.A.M. Schreuder en in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2012.