RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht
Registratienummer: Awb 11/1318 AWBZ
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
Eiser te woonplaats,
gemachtigde mr. B.H. Bongers,
Zilveren Kruis Achmea Zorgverzekeringen N.V.,
gevestigd te Leiden, verweerder.
Bij besluit van 10 maart 2010 heeft verweerder eiser meegedeeld dat is geconstateerd dat over de periode 18 juni 2008 tot en met 31 maart 2010 dubbel persoonsgebonden budget (pgb) is verstrekt. Het budget over het subsidiejaar 2008, 2009 en 2010 wordt beëindigd en het teveel betaalde teruggevorderd. Op 11 maart 2010 heeft verweerder bericht dat de hoogte van de terugvordering € 131.719, 43 bedraagt.
Het daartegen gemaakte bezwaar is bij het besluit van 26 mei 2011 ongegrond verklaard. Namens eiser is tegen dit besluit beroep ingesteld.
Het beroep is ter zitting van 1 november 2011 behandeld. Namens eiser is zijn vader en tevens bewindvoerder (naam vader), verschenen, bijgestaan door (… van …) .
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H. Kreeft en mr. I. Punt.
1. Aan de gedingstukken en het verhandelde ter zitting ontleent de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Eiser, geboren op 2 november 1990, is meervoudig gehandicapt. Het Centrum indicatiestelling zorg (hierna: CIZ) heeft eiser geïndiceerd voor diverse functies, die worden verstrekt op basis van een pgb.
1.2. Bij besluit van 13 december 2006 heeft verweerder eiser over 2007 een pgb van
€ 68.303,- verleend. Dit pgb is betaalbaar gesteld onder nummer 541400.
1.3. Omdat eiser na de zomervakantie van 2008 is gestart met dagbesteding bij het Frion, heeft het CIZ op 18 juni 2008 een herindicatie afgegeven. Verweerder heeft eiser de ontvangst van het indicatiebesluit bevestigd bij brief van 20 juni 2008 en verzocht het formulier ‘persoonsgegevens’ te controleren, in te vullen en te ondertekenen.
1.4. Bij besluit van 5 juli 2008 heeft verweerder met ingang van 18 juni 2008 een pgb toegekend onder nummer 3610742500.
1.5. Bij controle in 2010 is vastgesteld dat zowel onder nummer 541400 als onder nummer 3610742500 pgb betaalbaar is gesteld. Daarop is verweerder gekomen tot de besluitvorming zoals weergegeven in de rubriek ‘procesverloop’ van deze uitspraak.
2. De van toepassing zijnde regelgeving
2.1. Ingevolge artikel 44, eerste lid, onder b, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) kan bij ministeriële regeling worden bepaald dat het College zorgverzekeringen overeenkomstig in die regeling gestelde regels subsidies verstrekt om verzekerden de mogelijkheid te geven om in plaats van het tot gelding brengen van een aanspraak op grond van deze wet zelf te voorzien in de zorg die zij behoeven.
2.2. Deze ministeriële regeling is de Regeling subsidies AWBZ (Stcrt. 2005, 242, hierna: de Regeling). In paragraaf 2.6. van de Regeling zijn bepalingen opgenomen over het persoonsgebonden budget.
2.3. Artikel 2.6.13 van de Regeling luidde ten tijde in geding - voor zover van belang - als volgt:
1. Na afloop van ieder kalenderjaar wordt de subsidie voor het desbetreffende kalenderjaar vastgesteld.
3. Een bij het zorgkantoor ingediend verantwoordingsformulier over de laatste voorschotperiode in het kalenderjaar of, indien het tweede lid van toepassing is, in de subsidieperiode, dient als aanvraag tot subsidievaststelling.
4. Het zorgkantoor stelt het netto persoonsgebonden budget binnen zes weken na de aanvraag tot subsidievaststelling vast.
7. Het zorgkantoor vordert onverschuldigd betaalde bedragen van de verzekerde terug of verrekent deze met door hem aan de verzekerde terzake van persoonsgebonden budgetten verschuldigde bedragen.
2.4. Ingevolge artikel 4:46, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) stelt het bestuursorgaan, indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven, de subsidie overeenkomstig de subsidieverlening vast. Artikel 4:46, tweede lid, aanhef en onder b, van de Awb bepaalt dat de subsidie lager kan worden vastgesteld indien de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.
2.5. Artikel 4:49 van de Awb luidt als volgt:
1. Het bestuursorgaan kan de subsidievaststelling intrekken of ten nadele van de ontvanger wijzigen:
a. op grond van feiten of omstandigheden waarvan het bij de subsidievaststelling redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de subsidie lager dan overeenkomstig de subsidieverlening zou zijn vastgesteld;
b. indien de subsidievaststelling onjuist was en de subsidie-ontvanger dit wist of behoorde te weten, of
c. indien de subsidie-ontvanger na de subsidievaststelling niet heeft voldaan aan de subsidie verbonden verplichtingen.
2. De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is vastgesteld, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.
3. De subsidievaststelling kan niet meer worden ingetrokken of ten nadele van de ontvanger worden gewijzigd indien vijf jaren zijn verstreken sedert de dag waarop zij is bekendgemaakt dan wel, in het geval, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, sedert de dag waarop de handeling in strijd met de verplichting is verricht of de dag waarop aan de verplichting had moeten zijn voldaan.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
3.1. Tussen partijen is niet in geschil dat de onverschuldigde betaling is ontstaan als gevolg van fouten die aan de zijde van verweerder zijn gemaakt. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder toegelicht, dat na de ontvangst van de herindicatie van het CIZ onder een nieuw relatienummer een pgb is aangemaakt zonder daarbij het BSN-nummer van eiser in te voeren. Ook is een verkeerde geboortedatum ingevoerd. Op de momenten dat deze gebreken werden hersteld, is niet gesignaleerd dat er met betrekking tot hetzelfde BSN-nummer sprake was van twee verstrekkingen. Ook bij de ontvangst van de verantwoordingsformulieren is dit niet opgevallen en een globale tussentijdse controle heeft de dubbele betaling niet aan het licht gebracht. Het administratieve proces voorzag destijds nog niet in controlemogelijkheden, die dit zouden kunnen voorkomen. Volgens de gemachtigde van verweerder is het systeem nadien aangepast. Een en ander heeft ertoe geleid dat de terugvordering thans een periode van bijna drie jaar bestrijkt en een aanzienlijk bedrag beloopt. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het aan (de vader van) eiser was geweest om verweerder op de fouten in de betaling te wijzen, welk standpunt ter zitting is herhaald.
3.2. Namens eiser is betoogd dat zijn vader bij aanvang van de dubbele betaling in juni 2008 telefonisch contact heeft gezocht met verweerder. Hem zou te kennen zijn gegeven, dat hij bericht zou ontvangen als er iets niet zou kloppen. Toen vader niets meer van verweerder vernam, ging hij ervan uit dat alles wel juist zou zijn. Vanwege de intensieve zorg die aan eiser werd verleend, zijn de salarissen aan de hulpverleners vanaf het moment van de herindicatie verhoogd. Het budget is volledig ingezet.
3.3. Naar het oordeel van de rechtbank dient verweerder de discretionaire bevoegdheid om de subsidievaststelling - in casu de vaststelling van het persoonsgebonden budget – in te trekken uit te oefenen met inachtneming van het geschreven en ongeschreven recht, daaronder begrepen de in artikel 3:4 van de Awb neergelegde verplichting tot evenredige belangenafweging. Ten aanzien van deze belangenafweging overweegt de rechtbank als volgt.
3.4. Aan eiser, althans zijn vader, had duidelijk moeten zijn dat de verstrekking van het pgb vanaf juni 2008 (op twee relatienummers) op een vergissing berustte, gezien de hoogte van het budget dat vanaf die datum werd betaald in vergelijking tot het bedrag waar eiser voorheen recht op had. Dat dit hem ook duidelijk was, leidt de rechtbank af uit het feit dat de vader van eiser gesteld heeft contact met verweerder te hebben gezocht en met een medewerker van verweerder heeft gesproken. Gelet op het financiële belang dat ermee gemoeid was, acht de rechtbank het onvoldoende dat eiser heeft volstaan met één telefonische melding. Zeker toen een reactie van verweerder uitbleef en het pgb onveranderd dubbel werd betaald, had het op de weg van eiser gelegen verweerder al dan niet door middel van een schriftelijk bericht zijn vragen over het ontvangen budget te stellen. Ook in de omstandigheid dat de vader van eiser over het jaar 2008 onder beide relatienummers identieke declaraties heeft ingediend en dat hij bij de verantwoording over het jaar 2009 het door hem en zijn echtgenote gehanteerde uurtarief zonder nadere toelichting heeft verdubbeld, ziet de rechtbank aanwijzingen voor de conclusie dat duidelijk was dat sprake was van een vergissing van verweerder.
3.5. Daar staat tegenover dat de deugdelijkheid van de administratie van verweerder ernstig te wensen overliet. Verweerder heeft fouten gemaakt die de onverschuldigde betaling hebben veroorzaakt en door gebrek aan effectieve controle is de hoogte van de terugvordering fors opgelopen. Deze omstandigheden heeft verweerder niet in de besluitvorming betrokken, zodat een kenbare belangenafweging ontbreekt. Daarnaast acht de rechtbank het in strijd met het evenredigheidsbeginsel dat verweerder door een algehele herziening en terugvordering de financiële consequenties geheel op eiser afwentelt. Een zorgvuldige belangenafweging had hier naar het oordeel van de rechtbank behoren mee te brengen dat verweerder een deel van de gevolgen van de gemaakte fouten voor eigen rekening zou hebben genomen. Het bestreden besluit kan gezien het vorenstaande wegens strijd met de artikelen 3:4 en 7:12, eerste lid, van de Awb geen stand houden.
3.6. Omdat verweerder ook enig verwijt kan worden gemaakt van het ontstaan van de situatie die tot het bestreden besluit heeft geleid, acht de rechtbank het redelijk dat het ten onrechte uitbetaalde bedrag van eiser wordt teruggevorderd, wordt bepaald op 70% van het totaal verschuldigde bedrag. De rechtbank overweegt hierbij dat partijen beide evidente fouten hebben gemaakt, dat herhaalde fouten van verweerder aan het veroorzaken van de onjuiste subsidievaststellingen weliswaar de grootste bijdrage hebben geleverd, maar dat alleen eiser door die fouten gebaat is geweest.
4. Het beroep wordt gegrond verklaard. Verweerder dient een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de overwegingen van de rechtbank.
5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding. Wel dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht ad € 41,-- te vergoeden.
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 26 mei 2011;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.M. Elderman, voorzitter, mr. P.H. Banda en
mr. M. van Bruggen, rechters, en door de voorzitter en mr. F. Ernens als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.