ECLI:NL:RBZLY:2012:BW0882

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
4 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 11/1242
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een boete aan GSF Glasgroep B.V. wegens overtreding van het Arbeidsomstandighedenbesluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 4 april 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen GSF Glasgroep B.V. en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De Staatssecretaris had op 22 november 2010 een boete van € 8.100,- opgelegd aan GSF Glasgroep B.V. wegens overtreding van artikel 3.17 van het Arbeidsomstandighedenbesluit. Dit besluit volgde op een ongeval dat op 4 augustus 2010 plaatsvond, waarbij een werknemer ernstig letsel opliep tijdens het plaatsen van een noodruit. GSF Glasgroep B.V. had bezwaar gemaakt tegen de boete, maar dit werd door de Staatssecretaris ongegrond verklaard. GSF Glasgroep B.V. heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 26 oktober 2011 heeft de rechtbank de behandeling van het beroep geschorst om GSF Glasgroep B.V. de gelegenheid te geven nadere stukken over te leggen ter onderbouwing van hun stelling dat voldoende veiligheidsmaatregelen waren genomen. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat GSF Glasgroep B.V. niet voldoende maatregelen had getroffen om de veiligheid van haar werknemers te waarborgen. De rechtbank concludeerde dat de werkgever niet alles had gedaan wat redelijkerwijs van haar gevergd kon worden om de overtreding te voorkomen, en dat er geen aanleiding was om de boete te matigen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de opgelegde boete.

De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de werkgever verantwoordelijk is voor het naleven van de veiligheidsvoorschriften en dat het niet voldoende is om alleen algemene instructies te geven. De specifieke omstandigheden van het ongeval en de verklaringen van de betrokken werknemers gaven aan dat er onvoldoende toezicht was op het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar uitgesproken en aangegeven dat er tegen deze uitspraak hoger beroep openstaat.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht
Registratienummer: Awb 11/1242
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
GSF Glasgroep B.V.,
gevestigd te Lelystad, eiseres,
en
de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 22 november 2010 heeft verweerder eiseres een boete ter hoogte van € 8.100,- opgelegd wegens overtreding van artikel 3.17 van het Arbeidsomstandighedenbesluit (hierna: Arbobesluit).
Het daartegen gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 20 mei 2011 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Het beroep is ter zitting van 26 oktober 2011 behandeld. Namens eiseres is verschenen M.J.C. Rood. Namens verweerder is, onder kennisgeving daarvan aan de rechtbank, niemand verschenen.
De rechtbank heeft ter zitting de behandeling van het beroep geschorst en eiseres in de gelegenheid gesteld om nadere stukken over te leggen ter onderbouwing van haar stelling dat binnen het bedrijf voldoende veiligheidsmaatregelen zijn genomen en voorgeschreven.
Bij begeleidende brief van 17 november 2011 heeft eiseres deze nadere stukken opgestuurd.
Bij brief van 24 januari 2012 heeft verweerder hierop gereageerd.
Partijen hebben vervolgens de rechtbank toestemming gegeven om uitspraak te doen zonder dat een tweede zitting plaatsvindt. De rechtbank heeft daarop het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Verweerder heeft eiseres de boete opgelegd naar aanleiding van een ongeval dat op 4 augustus 2010 heeft plaatsgevonden op het adres Langezand 6 in Lelystad. Bij dit ongeval heeft een werknemer ernstig letsel opgelopen waarvoor hij in het ziekenhuis opgenomen is geweest. Het letsel is ontstaan doordat een stuk van een noodruit, die de betreffende werknemer (hierna: het slachtoffer) wilde plaatsen, afbrak en de linkerhand en/of –pols van het slachtoffer trof.
Naar aanleiding van dit ongeval heeft de Arbeidsinspectie op 20 september 2010 een op ambtseed opgemaakt boeterapport uitgebracht. Op basis van dit rapport heeft verweerder de bestreden boete opgelegd.
2. Ingevolge artikel 16, tiende lid, van de Arbeidsomstandighedenwet (hierna: Arbowet), voor zover hier van belang, zijn de werkgever en de werknemers verplicht tot naleving van de voorschriften en verboden vastgesteld bij of krachtens de op grond van dit artikel, artikel 20, eerste lid, en artikel 24, negende lid, vastgestelde algemene maatregel van bestuur voor zover en op de wijze als bij of krachtens deze maatregel is bepaald.
Ingevolge artikel 33, tweede lid, eerste volzin, van de Arbowet wordt als overtreding tevens aangemerkt het niet naleven van artikel 16, tiende lid, voor zover het niet naleven van de in dat artikellid bedoelde voorschriften en verboden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur is aangemerkt als overtreding.
Ingevolge artikel 9.1 van het Arbobesluit, voor zover hier van belang, is de werkgever verplicht tot naleving van de voorschriften en verboden welke bij of krachtens dit besluit zijn vastgesteld.
Artikel 3.17 van het Arbobesluit schrijft voor dat het gevaar te worden getroffen of geraakt door voorwerpen, producten of onderdelen daarvan dan wel vloeistoffen of gassen, of het gevaar bekneld te raken tussen voorwerpen, producten of onderdelen daarvan, wordt voorkomen en indien dat niet mogelijk is zoveel mogelijk beperkt. Artikel 3.16, vierde lid, laatste volzin, is van toepassing.
Op grond van lid 8, aanhef en sub a, van Beleidsregel 33 van de Beleidsregels arbeidsomstandighedenwetgeving (hierna: Beleidsregel 33) bedraagt de boete voor de overtreding van artikel 16, tiende lid, van de Arbowet in het geval van eiseres € 8.100,-.
Ingevolge het vierde lid, aanhef en onder b, van Beleidsregel 33 kunnen bij de berekening van de op te leggen bestuurlijke boete één of meer van de volgende factoren aan de orde zijn die achtereenvolgens leiden tot verlaging van het normbedrag:
1º indien de werkgever aantoont dat hij de risico’s van de werkzaamheden, waarbij de overtreding waarvoor een bestuurlijke boete kan worden gegeven zich heeft voorgedaan, voldoende heeft geïnventariseerd en op grond daarvan de nodige maatregelen heeft getroffen en deugdelijke, voor de arbeid geschikte, arbeidsmiddelen en persoonlijke beschermingsmiddelen ter beschikking heeft gesteld, wordt de bestuurlijke boete met eenderde gematigd;
2º indien de werkgever bovendien aantoont dat hij voldoende instructies heeft gegeven, wordt de bestuurlijke boete met nog eenderde gematigd;
3º indien de werkgever bovendien aantoont dat hij adequaat toezicht heeft gehouden, wordt geen bestuurlijke boete opgelegd.
3. Verweerder is van mening eiseres het risico op snijdletsel door glas voldoende onderkend heeft, maar dat eiseres, gelet op de benoemde risico’s, niet de benodigde maatregelen heeft bedacht en getroffen.
4. Eiseres is van mening dat zij voldoende maatregelen heeft getroffen ten behoeve van een veilige werkwijze voor haar werknemers. Eiseres wijst in dit verband op de door haar opgestelde functierisicoanalyse glaszetter, waarin verschillende ter beschikking gestelde hulpmiddelen worden genoemd. Verder is in de functierisicoanalyse voorgeschreven dat de door eiseres verstrekte polsbeschermers en veiligheidshandschoenen gedragen moeten worden. Deze functierisicoanalyse is een onderdeel van het bedrijfsreglement, dat met de werknemers is besproken en waarvoor ze voor ontvangst en voor het bekend zijn met de daarin genoemde veiligheidsvoorschriften hebben getekend. De beschermingsmiddelen, waaronder de polsbeschermers, veiligheidshandschoenen en glaszuigers, zijn standaard in de bedrijfsauto’s aanwezig. Bovendien beschikken de werknemers over de instructie ‘gebruik persoonlijke beschermingsmiddelen’. Ook worden werknemers aangesproken op het niet dragen van de vereiste persoonlijke beschermingsmiddelen.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1. De rechtbank merkt allereerst op dat eiseres niet bestrijdt dat sprake is van een overtreding waar op grond van de onder punt 2 van deze uitspraak genoemde regelgeving in beginsel een boete op staat van € 8.100,-. De rechtbank stelt dan ook vast dat verweerder op grond van deze regelgeving bevoegd was in het onderhavige geval de boete op te leggen. Eiseres bestrijdt in beroep echter dat de overtreding die aan de boeteoplegging ten grondslag ligt aan haar verweten kan worden, zodat van het opleggen van een boete dient te worden afgezien dan wel dat de hoogte van de boete dient te worden gematigd.
5.2. Ter onderbouwing van haar stelling dat zij een veilige werkwijze voor haar werknemers heeft voorgeschreven en voldoende beschermingsmiddelen ter beschikking heeft gesteld, heeft eiseres in beroep enkele aanvullende documenten overgelegd. Dit zijn het
VCA-diploma van het slachtoffer, het bedrijfsreglement met de daarin opgenomen veiligheidsvoorschriften, het ‘Ontvangstbewijs persoonlijke beschermingsmiddelen’ van het slachtoffer, twee agenda’s van zogenoemde VGM-overleggen (de toolbox meetings) die het slachtoffer heeft bijgewoond en een verslag van een werkplekinspectie op locatie, uitgevoerd door een leidinggevende van eiseres. Voorafgaand aan het nemen van het bestreden besluit door verweerder had eiseres al de functierisicoanalyse glaszetter, een instructie inzake hand- en voetbescherming, de notulen van een eerder VGM-overleg, de instructie ‘gebruik persoonlijke beschermingsmiddelen’, een checklist voor het uitzoeken van werkhandschoenen en een kwaliteitscertificaat voor handschoenen overgelegd.
5.3. Uit deze documenten blijkt dat eiseres de nodige aandacht heeft besteed aan de inventarisatie van de risico’s van de werkzaamheden waarbij de overtreding waarvoor de boete is gegeven zich heeft voorgedaan. Ook blijkt uit deze documenten dat eiseres verscheidene persoonlijke beschermingsmiddelen ter beschikking heeft gesteld. Hetgeen eiseres in beroep heeft aangevoerd en aan documenten heeft overgelegd leidt echter niet tot het oordeel dat zij heeft aangetoond de nodige maatregelen te hebben getroffen om de overtreding te voorkomen. Verweerder heeft op goede gronden kunnen oordelen dat eiseres hiertoe niet al het mogelijke heeft gedaan. De rechtbank overweegt in dit verband als volgt.
5.4. Bij het boeterapport van de Arbeidsinspectie is als bijlage een op 19 augustus 2010 opgemaakt proces-verbaal van het verhoor van het slachtoffer gevoegd. In dit proces-verbaal verklaart het slachtoffer dat voor het aanbrengen van noodruiten geen aparte instructie is in het bedrijf van eiseres. Voorts heeft het slachtoffer verklaard dat voor de uitvoering van de werkzaamheden door eiseres rubber handschoenen ter beschikking worden gesteld, maar dat hij deze voor het plaatsen van kleinere ruiten niet gebruikt. Deze handschoenen beschermen volgens het slachtoffer ook onvoldoende tegen snijdend glas. Uit dit proces-verbaal blijkt voorts dat de leidinggevende van het slachtoffer volgens laatstgenoemde wel eens een opmerking maakt over een veiliger manier van werken en het gebruik van handschoenen tijdens het werk, maar dat dit niet vaak gebeurt.
Bij het boeterapport is tevens gevoegd een proces-verbaal van het verhoor van een collega van het slachtoffer, die het slachtoffer bij het plaatsen van de noodruit hielp en in die hoedanigheid bij het ongeval aanwezig was. Deze collega bevestigt dat de werknemers van eiseres met de bedrijfsbus de nodige veiligheidsmiddelen meekrijgen. Ook deze collega verklaart echter dat hij bij het plaatsen van de noodruit geen handschoenen droeg en dat geen glaszuigers werden gebruikt. Deze collega verklaart voorts dat alle werknemers bij eiseres een VCA opleiding hebben gedaan. Op het werk en op het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen wordt zelden tot geen toezicht gehouden. Een enkele keer wordt iemand aangesproken als er iets fout gaat. Verder wordt er binnen het bedrijf geen aandacht besteed aan specifieke opleiding.
5.5. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit deze processen-verbaal dat eiseres onvoldoende aandacht heeft besteed aan het voorschrijven van een werkwijze om de veiligheid van haar werknemers te vergroten en het gevaar bij de werkzaamheden te beperken. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder op goede gronden het standpunt heeft kunnen innemen dat eiseres niet de benodigde maatregelen heeft genomen om een veiliger werkwijze te creëeren. Eiseres had bijvoorbeeld specifiek het gebruik van de glaszuigers voor kunnen schrijven. Niet gebleken is dat eiseres dit heeft gedaan. Daarnaast heeft verweerder terecht het voorschrijven van het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen, waaronder arm- of polsbeschermers, als een benodigde maatregel aangemerkt. Uit de verklaringen die beide werknemers hebben afgelegd, blijkt dat het gebruik van arbeids- en persoonlijke beschermingsmiddelen aan de werknemers zelf ter plaatse wordt overgelaten. De enkele algemene voorschriften hierover in de functierisicoanalyse en in de instructie ‘gebruik persoonlijke beschermingsmiddelen’ doen hier niet aan af.
Verweerder heeft terecht geconcludeerd dat eiseres niet alles heeft gedaan wat redelijkerwijs van haar gevergd kon worden om de overtreding te voorkomen. Hiermee heeft eiseres niet aan de eerste matigingsgrond uit het vierde lid, onder b, van Beleidsregel 33 voldaan, zodat er geen aanleiding bestaat de boete te matigen.
6. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, rechter, en door hem en
mr. P.J.H. Bijleveld als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag