RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Parketnummer: 07.660290-11 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 1 mei 2012
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
thans verblijvende in de [adres].
1 HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzittingen van 1 maart 2012 en 17 april 2012 te Lelystad, waarbij de verdachte steeds is verschenen, bijgestaan door mr. H.M.A.W. Erven, advocaat te Lelystad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. E.W. van der Burg en van de standpunten door de raadsman van verdachte naar voren gebracht.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 18 november 2011 in de gemeente Almere, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter voorbereiding van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten diefstal met geweld of bedreiging met geweld in vereniging, dan wel afpersing in vereniging, opzettelijk een vuurwapen en/of twee paar (zwarte) handschoenen en/of een (zwarte) bivakmuts en/of een (zwarte) jas met capuchon en/of een zogenoemde ploertendoder en/of een priem en/of een schroevendraaier en/of een kniptang en/of tape en/of tie-rips en/of een auto, bestemd tot het in vereniging begaan van dat misdrijf, heeft/hebben verworven en/of voorhanden heeft/hebben gehad;
2.
hij op of omstreeks 18 november 2011, in elk geval in de periode van 1 oktober 2011 tot en met 18 november 2011, in de gemeente Almere, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een wapen van categorie III, te weten een vuurwapen (te weten een pistool van het merk Browning Short 9mm), en/of munitie van categorie III, te weten in elk geval 5 scherpe patronen (merk GFL, kaliber 038 short), voorhanden heeft/hebben gehad;
3 DE VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
De volgende feiten kunnen op grond van de bewijsmiddelen, als genoemd in voetnoten 1 tot en met 5 naar het oordeel van de rechtbank als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag dienen.
Inleiding
Op 18 november 2011 te 00.30 uur surveilleerde de politie op de [adres] te Almere. De politie controleerde de omgeving omdat er recent was ingebroken en omdat er in de week ervoor meerdere overvallen in de gemeente Almere waren gepleegd. De politie trof op voornoemde weg een personenauto aan, merk Seat Leon, waarvan de motor draaide en de stadsverlichting brandde. Voorts stonden de portieren aan de voorzijde en een portier aan de achterzijde van de auto open. In de nabijheid van de auto stonden drie mannen. Deze werden door de politie gecontroleerd. Na controle bleek het te gaan om verdachte en medeverdachten [medeverda[medeverdachte] en [medeverd[medeverdachte]. Nadat de politie toestemming had gekregen van de bestuurder van de auto, te weten [medeverdachte], om de auto te controleren, trof de politie in de auto een tas aan waarvan de rits openstond. In de tas bevonden zich onder meer de volgende goederen: zwarte jas, twee paar zwarte handschoenen, zwarte bivakmuts, tape, tie-rips, schroevendraaier, diverse kledingsstukken, priem, kniptang en een foedraal met daarin een ploertendoder.
De goederen werden in beslag genomen en verdachte en medeverdachten [medeverdachte] en [medeverdachte] werden aangehouden op verdenking van overtreding van de Wet wapens en munitie.
Tijdens de insluitfouillering verklaarde medeverdachte [medeverdachte] dat er een vuurwapen met patronen onder de bijrijderstoel lag. Deze werd daar ook aangetroffen en in beslag genomen. Het bleek een pistool te zijn, merk Browning Short 9MM met vijf scherpe patronen, merk GFL kaliber 038 short.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde, te weten de voorbereidingshandelingen voor diefstal met geweld of afpersing in vereniging en het voorhanden hebben van een wapen op 18 november 2011 wettig en overtuigend bewezen. Zij heeft voor het bewijs onder meer verwezen naar het proces-verbaal van bevindingen van politie betreffende het onderzoek in de auto en het aantreffen van de in de tenlastelegging vermelde voorwerpen. Voorts heeft zij verwezen naar de verklaring van medeverdachte [medeverdachte], zoals afgelegd bij de politie.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde onder 1 en 2 wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte] dienen te worden uitgesloten van het bewijs omdat hij geen raadsman heeft geconsulteerd voorafgaand aan het afleggen van die verklaringen en subsidiair dat er naast die verklaringen geen ander steunbewijs voorhanden is. Er kan niet bewezen worden dat verdachte wist of had kunnen weten dat er sprake was van enige voorbereidingshandeling en bovendien waren die niet concreet. Ten slotte kan niet bewezen worden dat verdachte een vuurwapen voorhanden heeft gehad, nu hij niet wist van enig vuurwapen en daar ook geen zeggenschap over had.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het tenlastegelegde onder 1:
De rechtbank overweegt ten aanzien van het verweer dat medeverdachte [medeverdachte] verklaringen heeft afgelegd zonder eerst een raadsman te hebben geconsulteerd als volgt.
Uit de “Salduz”-jurisprudentie van het Europese hof voor de Rechten van de Mens vloeit voort dat een aangehouden verdachte voorafgaand aan het eerste verhoor door de politie de gelegenheid moet worden geboden om een advocaat te raadplegen. Verzuim hiervan levert een vormverzuim op als bedoeld in artikel 359a Wetboek van Strafvordering, dat na daartoe strekkend verweer in de regel – behoudens in het geval dat de verdachte uitdrukkelijk dan wel stilzwijgend doch in ieder geval ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van dat recht, dan wel bij het bestaan van dwingende redenen om dat recht te beperken – dient te leiden tot uitsluiting van het bewijs van de verklaringen van de verdachte die zijn afgelegd voordat hij een advocaat kon raadplegen.
De rechtbank stelt vast dat na de aanhouding van medeverdachte [medeverdachte] door de verbalisanten is meegedeeld dat hij recht had op bijstand van een raadsman. [medeverdachte] heeft vervolgens uitdrukkelijk verklaard afstand te doen van het recht op consultatie en/of bijstand van een advocaat. Voor zover de verdediging voorts nog heeft beoogd aan te willen sluiten bij het door de verdediging van [medeverdachte] geponeerde bezwaar dat [medeverdachte] überhaupt geen afstand kon doen van het recht op consultatie en/of bijstand van een advocaat gelet op het feit dat het aan [medeverdachte] tenlastegelegde delict een zogenaamde categorie-A zaak betreft, is de rechtbank van oordeel dat dit verweer moet worden gepasseerd. Dit, nu de categorie-indeling van zaken ter toetsing van het recht op al dan niet verplichte consultatie van een advocaat, een interne Nederlandse OM-richtlijn betreft. Het verweer strekkend tot bewijsuitsluiting van de bij de politie afgelegde verklaringen wegens schending van het recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM wordt dan ook verworpen.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij op 18 november 2011 is opgehaald door medeverdachten [medeverdachte] en [medeverdachte]. Ze zouden gaan chillen. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij voornoemde voorwerpen en het vuurwapen niet heeft gezien. Zij hebben er ook niet met elkaar over gesproken. Hij heeft ook niet gezien dat medeverdachten [medeverdachte] en [medeverdachte] met het vuurwapen hebben geschoten. Ter terechtzitting van 18 november 2011 heeft verdachte ten aanzien van de voorwerpen en het vuurwapen zich op zijn zwijgrecht beroepen.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij op 17 november een zak met voornoemde voorwerpen en een vuurwapen heeft gevonden in een kliko in Den Haag. Hij wilde de voorwerpen en het vuurwapen eerst aan verdachte en medeverdachte [medeverdachte] laten zien en met het vuurwapen schieten. Hierna wilde hij de tas inleveren bij de politie.
[medeverdachte] heeft voorts verklaard dat hij op 18 november 2011 eerst [medeverdachte] heeft opgehaald in Amsterdam en daarna verdachte in Almere. Vervolgens zijn ze naar de [adres] in Almere gereden en hebben zij alle drie met het vuurwapen geschoten.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft bij de politie verklaard dat hij in geldnood zat en geld wilde maken. Hij hield zich samen met verdachte en medeverdachte [medeverdachte] al een tijdje bezig met de handel in drugs waarbij [medeverdachte] vaak reed. [medeverdachte] raakte geïrriteerd omdat hem dit veel benzine kostte. Hij had enkele maanden geleden aan verdachte en medeverdachte [medeverdachte] gevraagd wanneer ze nu eens echt geld zouden gaan maken. [medeverdachte] hoorde op dat moment verdachte zeggen dat ze iemand zouden kunnen afpersen door diegene een pistool op zijn hoofd te zetten. [medeverdachte] hoorde [medeverdachte] hiermee instemmen en zeggen dat hij voor spullen zou zorgen zoals een bivakmuts, tie-rips, tape, kniptang en een ploertendoder. Verdachte zou op zoek gaan naar een slachtoffer om af te persen.
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij op 18 november 2011 door [medeverdachte] werd opgehaald in Amsterdam. [medeverdachte] reed in een zwarte Seat Leon waarin op de achterbank een sporttas stond. Vervolgens zijn ze naar Almere gereden waar zij verdachte hebben opgehaald. [medeverdachte] heeft voorts verklaard dat zij die dag met z’n drieën de mogelijkheden hebben besproken om geld te maken door een overval op een woning of een ripdeal te plegen. Als de overval of ripdeal zou worden uitgevoerd, dan zou [medeverdachte] de chauffeur zijn. [medeverdachte] was ook een tussenpersoon tussen verschillende contacten. Verdachte en [medeverdachte] regelden de overig zaken waarbij [medeverdachte] de planner was en verdachte de afspraken regelde.
Als ze op 18 november 2011 in Almere rijden, hoort [medeverdachte] verdachte zeggen dat ze het pistool nog moeten testen. [medeverdachte] stelt voor om naar de [adres] te rijden omdat het daar afgelegen is. Als zij daar aankomen, haalt verdachte het vuurwapen uit de sporttas die op de achterbank staat. Vervolgens schieten verdachte en medeverdachten [medeverdachte] en [medeverdachte] met het vuurwapen. [medeverdachte] en verdachte gebruiken een handschoen om te voorkomen dat er vingerafdrukken op het wapen komen. Nadat het pistool is getest, raapt [medeverdachte] de hulzen van de grond omdat hij niet wilde dat deze zouden achterblijven. Ze maken voor het zoeken van de hulzen gebruik van de lichten van de auto omdat het donker is. Terwijl ze aan het zoeken zijn, arriveert de politie.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of bovenstaande feiten en omstandigheden impliceren dat sprake is van voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Voor beantwoording van deze vraag is doorslaggevend of de onderhavige voorwerpen afzonderlijk dan wel gezamenlijk, naar hun uiterlijke verschijningsvorm ten tijde van het handelen dienstig konden zijn voor het misdadige doel dat de verdachte met het gebruik van de voorwerpen voor ogen had. Daarbij kan, naar mede volgt uit de wetsgeschiedenis van artikel 46 Sr, niet worden geabstraheerd van het misdadige doel dat een verdachte met het gebruik van die voorwerpen voor ogen heeft
De rechtbank overweegt dat zowel het vuurwapen, de zwarte handschoenen, de zwarte bivakmuts, tape, tie-rips, schroevendraaier, priem, kniptang en een foedraal met daarin een ploertendoder als de personenauto tezamen, naar hun uiterlijke verschijningsvorm, bestemd waren voor het plegen van een diefstal met geweld in vereniging en/of een afpersing in vereniging. Uit de bij de politie afgelegde verklaringen van medeverdachte [medeverdachte], die de rechtbank waarheidsgetrouw voorkomen, blijkt dat verdachte en medeverdachten [medeverdachte] en [medeverdachte] de voorwerpen ook met dat opzet voorhanden hadden.
De rechtbank acht het niet geloofwaardig, dat verdachte in de nacht van 17 op 18 november 2011 niet méér wist dan dat hij en zijn medeverdachten eenvoudigweg gingen 'chillen'. Het verweer wordt derhalve verworpen.
De rechtbank is van oordeel dat uit de combinatie en onderlinge samenhang van de aangetroffen voorwerpen en de hierboven weergegeven feiten en omstandigheden alsmede gelet op hetgeen verdachte omtrent het doel van de voorwerpen heeft verklaard zoals hierboven weergegeven, is komen vast te staan dat verdachte en medeverdachten kennelijk de intentie hadden om een derde geld afhandig te maken en daarbij geweld te gebruiken.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte en medeverdachten ten behoeve van dit doel beschikten over een vuurwapen. Daartoe heeft medeverdachte [medeverdachte] de tas met voornoemde voorwerpen meegenomen en verdachte was bezig met het zoeken naar een slachtoffer. Ten slotte zou medeverdachte [medeverdachte] de vluchtauto besturen.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat er sprake van medeplegen van een strafbare voorbereiding, zoals ten laste gelegd onder 1. Dat de verdachten nog niet concreet besloten hadden wanneer zij het strafbare feit zouden plegen en wie daarvan het slachtoffer zou worden, maakt dat niet anders.
Ten aanzien van het tenlastegelegde onder 2:
De rechtbank acht gelet op de verklaringen van medeverdachten [medeverdachte] en [medeverdachte] zoals afgelegd bij de politie, alsmede het aantreffen van het pistool in de auto wettig en overtuigend bewezen dat verdachte en zijn medeverdachten op 18 november 2011 een wapen voorhanden hebben gehad.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
hij op 18 november 2011 in de gemeente Almere, tezamen en in vereniging met anderen, ter voorbereiding van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten diefstal met geweld of bedreiging met geweld in vereniging, dan wel afpersing in vereniging, opzettelijk een vuurwapen en zwarte handschoenen en een zwarte bivakmuts en een zogenoemde ploertendoder en een priem en een schroevendraaier en een kniptang en tape en tie-rips en een auto, bestemd tot het in vereniging begaan van dat misdrijf, voorhanden hebben gehad;
2.
hij op 18 november 2011, in de gemeente Almere, tezamen en in vereniging met anderen, een wapen van categorie III, te weten een vuurwapen (te weten een pistool van het merk Browning Short 9mm), en munitie van categorie III, te weten 5 scherpe patronen (merk GFL, kaliber 038 short), voorhanden hebben gehad
Van het meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Feit 1:
Het medeplegen van voorbereiding van diefstal met geweld of bedreiging met geweld in vereniging danwel afpersing in vereniging.
Feit 2:
Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
De feiten en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 26 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. De officier van justitie is bij haar strafeis uitgegaan van de richtlijnen van het openbaar ministerie ter zake van een gewapende overval op een bedrijf welke straf wordt gehalveerd als het gaat om voorbereidingshandelingen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gelet op de door haar bepleite vrijspraak primair verzocht om de voorlopige hechtenis van verdachte onmiddellijk op te heffen. Subsidiair heeft zij verzocht een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorbereiden van een diefstal met geweld dan wel afpersing, beide in vereniging. Dit soort feiten zijn voor de slachtoffers hiervan bijzonder traumatische ervaringen. Hierbij heeft verdachte kennelijk in het geheel niet stilgestaan toen hij samen met zijn mededaders het plan had opgevat om voornoemde strafbare feiten te plegen en hiertoe ook voorbereidingen had getroffen.
De rechtbank heeft rekening gehouden met de justitiële documentatie van verdachte van 31 januari 2012, waaruit blijkt dat hij reeds eerder ter zake van medeplichtigheid poging afpersing en poging diefstal met geweld is veroordeeld.
Anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van de strafmaat niet de richtlijnen van het openbaar ministerie ter zake van een bedrijfsoverval als uitgangspunt genomen dienen te worden maar de LOVS richtlijnen ter zake van afpersing. Gelet hierop zal de rechtbank tot een lagere straf komen dan zoals geëist door de officier van justitie.
9 TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing berust op de artikelen 10, 46, 47, 57, 91, 310, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
- verklaart het onder 1 en 2 tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
- verklaart de bewezen verklaarde feiten strafbaar;
- verklaart verdachte strafbaar;
- veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.M. Vuure, voorzitter, mrs. M. Iedema en B. Fijnheer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. van Veen-Looy, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 mei 2012.