ECLI:NL:RBZLY:2012:BW6611

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
11 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
194455 - HZ ZA 12-41
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen toedeling van gronden in het kader van landinrichting

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 11 april 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Landinrichtingscommissie Noordwest-Overijssel. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.T. Fuller, had bezwaar gemaakt tegen de toedeling van gronden die hij had ingediend voor herinrichting in het gebied Rond de Weerribben. Het bezwaar was gebaseerd op twee argumenten: ten eerste dat de toedeling een verslechtering betekende voor de eiser, omdat de nieuwe percelen verder van zijn bedrijfsgebouwen lagen en slechter bereikbaar waren. Ten tweede betoogde de eiser dat de inbrenggronden in een gebied vielen dat als nieuwe natuur moest worden ingericht, en dat het niet redelijk was om deze gronden niet aan hem toe te delen, gezien de onzekerheid over de uitvoering van de natuurplannen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er overeenstemming was bereikt tussen de eiser en de landinrichtingscommissie over een alternatief plan van toedeling, dat de rechtbank heeft vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat het bezwaar van de eiser onvoldoende onderbouwd was en dat de landinrichtingscommissie niet onterecht had gehandeld door de toedeling te baseren op de toedelingsregels die kavelconcentratie vooropstelden. De rechtbank concludeerde dat de bezwaren van de eiser niet konden leiden tot een andere beslissing en verklaarde het bezwaar ongegrond. De eiser werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de landinrichtingscommissie tot op heden op nihil waren begroot.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
Locatie Zwolle
zaaknummer / rolnummer: 194455 / HZ ZA 12-41
Vonnis van 11 april 2012
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
advocaat mr. J.T. Fuller te Zwolle,
tegen
de procesbevoegdheid bezittende
LANDINRICHTINGSCOMMISSIE NOORDWEST-OVERIJSSEL
(herinrichting Rond de Weerribben),
gevestigd en kantoorhoudende te Zwolle,
vertegenwoordiger mr. C.M. Ribbers, regiojurist DLG Oost te Arnhem.
Partijen zullen hierna [eiser] en de landinrichtingscommissie genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het door de landinrichtingscommissie ter inzage gelegde plan van toedeling, voor zover betrekking hebbend op [eiser] (R-nummer [0000])
- het bezwaarschrift van [eiser], door de landinrichtingscommissie genummerd [0]
- het proces-verbaal van de behandeling door de landinrichtingscommissie, opgemaakt op 3 november 2011
- het proces-verbaal van de behandeling door de rechter-commissaris op 6 december 2011
- het vervolgproces-verbaal van de rechter-commissaris van 21 december 2012
- de brief van [eiser] van 27 januari 2012
- de mondelinge behandeling door de rechtbank op 21 februari 2012
- de pleitnotities van de zijde van de landinrichtingscommissie, met 3 kaartbijlagen
- de pleitaantekeningen van mr. Fuller voornoemd.
1.2. Bij de mondelinge behandeling is tevens verschenen Bureau Beheer Landbouwgronden (hierna te noemen: BBL), zelfstandig bestuursorgaan, zetelende te Arnhem, belanghebbende, vertegenwoordigd door [A].
1.3. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
3. Het geschil
3.1. Het bezwaar van [eiser], zoals dat thans als niet opgelost ter beoordeling van de rechtbank voorligt, houdt in dat [eiser] zich er niet mee kan verenigen dat de door hem ingebrachte gronden, die - vanaf zijn bedrijfsgebouwen gezien - zijn gelegen aan de overzijde van de [adres], bij de inbreng bekend onder de perceelnummers [nummer 1], [nummer 2], [nummer 3] en [nummer 4] met een gezamenlijke oppervlakte van circa 10,1 ha (hierna te noemen: de inbrenggronden), niet aan hem zijn toegedeeld, al dan niet in (méér) overbedeling.
3.2. [eiser] heeft zijn bezwaar doen steunen op 2 argumenten. Het eerste houdt
- kort gezegd - in dat zijn toedeling ten opzichte van de inbreng voor hem een verslechtering betekent omdat de percelen die in de plaats van de inbrenggronden zijn toegedeeld op grotere afstand van de bedrijfsgebouwen liggen en ook slechter bereikbaar zijn, namelijk via andere aan hem toegedeelde percelen en niet via de verharde weg.
3.3. Het tweede argument betreft het gegeven dat de inbrenggronden in een gebied vallen dat als nieuwe natuur moet worden ingericht, voor welk doeleinde de landinrichtingscommissie gronden moet vrijmaken in die zin dat die (in eerste instantie) worden toegedeeld aan BBL. [eiser] werpt de vraag op of het niet toedelen van zijn inbrenggronden wel redelijk is, nu het de vraag is of nog wel uitvoering gegeven zal worden aan de plannen tot het vormen van nieuwe natuur. Hij wijst op de bezuinigingsplannen van het huidige kabinet ten aanzien van de financiering van dergelijke plannen alsmede op het gegeven dat een herijking van de Ecologische Hoofdstructuur (hierna: EHS) zal plaatsvinden en alleen vrijgemaakte gebieden daaronder nog zullen vallen. [eiser] stelt vast dat het beoogde natuurgebied Roomsloot-[adres] niet vrijgemaakt is, omdat daarin het agrarische bedrijf van [B] gevestigd blijft en zelfs een nieuw agrarisch bedrijf, maatschap [C], nieuw in dit gebied is gevestigd. Aangezien dit gebied om die reden niet binnen de nieuwe EHS zal vallen en hierin geen nieuwe natuur zal worden ingericht, acht [eiser] het niet redelijk om hem de door hem terug gewenste inbrengpercelen niet toe te delen. [eiser] vreest dat de inbrenggronden te koop zullen worden aangeboden indien geen nieuwe natuur tot stand komt.
3.4. Als alternatieve tegemoetkoming ter oplossing van zijn bezwaar heeft [eiser] aangegeven dat hem een recht van eerste koop zou moeten worden gegeven op de inbrengpercelen, te effectueren indien na vaststelling van het plan van toedeling blijkt dat deze inbrengpercelen buiten de EHS vallen en niet zullen worden ingericht voor nieuwe natuur.
3.5. De landinrichtingscommissie heeft het eerste argument van [eiser] weerlegd met haar standpunt dat de toedeling beantwoordt aan de (formele) uitgangspunten voor de herverkaveling en voor [eiser] een verbetering betekent in verband met de bedrijfskavelvergroting en kavelconcentratie, doordat méér gronden achter de bedrijfsgebouwen worden toegedeeld. De bedrijfskavel zal volgens de toedeling volgens alternatief Baarlo 26,4 ha in eigendom omvatten, waar die bij inbreng minder dan 7,5 ha omvatte. Inclusief pachtgronden wordt de bedrijfskavel vergroot van circa 22,7 ha naar 46,7 ha.
3.6. Voorts heeft de landinrichtingscommissie betoogd dat op grond van de toedelingsregels kavelconcentratie vóór gaat op afstandverkorting. Tegelijkertijd heeft de landinrichtingscommissie toegezegd dat op basis van een vergelijking inbreng-toedeling wat betreft de bereikbaarheid van de toegedeelde gronden nader zal worden beoordeeld of aanleiding bestaat voor kavelaanvaardingsmaatregelen, waaronder het aanleggen van een kavelpad.
3.7. De landinrichtingscommissie heeft tegenover het tweede argument van [eiser] aangevoerd dat haar inspanningsverplichting niet alleen op een doelmatige herverkaveling is gericht, maar ook op de realisatie van doelstellingen uit het landinrichtingsplan. Zo is het haar opdracht om gronden te verwerven ter vrijmaking van gebieden, waarvoor volgens het inrichtingsplan nieuwe natuur moet worden ontwikkeld, zoals in dit geval het gebied Roomsloot-[adres]. Haar taakstelling gaat niet verder dan het verwerven van gronden en omvat niet het bestemmen en/of inrichten van die gronden tot nieuwe natuur.
3.8. De landinrichtingscommissie heeft de op stapel staande herijking van de EHS erkend, maar voert aan dat besluitvorming daaromtrent zeker nog tot eind 2012 op zich laat wachten. De provincie Overijssel heeft een eerste stap daartoe gezet met een eerste ontwerp voor de herijkte EHS en in dit ontwerp vallen de inbrengpercelen binnen de begrenzing van de te verwerven gronden voor natuur, zo heeft de landinrichtingscommissie toegelicht. Voorts heeft de landinrichtingscommissie aangegeven dat weliswaar de zone voor natuurontwikkeling geringer in omvang zal zijn dan oorspronkelijk voorzien in het landinrichtingsplan, maar dat het door haar vrijgemaakte gebied daar wel binnen valt. Tenslotte wijst de landinrichtingscommissie er op dat haar opdracht van de provincie in dit verband, naar nog steeds van die zijde wordt bevestigd, ongewijzigd geldt.
3.9. De landinrichtingscommissie heeft ter zitting voorts gerefereerd aan een beginselverklaring in het verleden, waarmee de provincie zich heeft verenigd maar die overigens niet vastligt, inhoudende dat inrichting als natuur aan de orde kan zijn in afgeronde gebieden, dat wil zeggen, waarin alle gronden verworven (vrijgemaakt) zijn, maar dat dit ook kan indien die inrichting zodanig is dat die het gebruik van de overblijvende gronden niet belemmert. De landinrichtingscommissie heeft toegelicht dat bij dit laatste juist de belangen van de landbouw in aanmerking zijn genomen, erin gelegen om "overblijvende boeren niet uit te roken". Een "officieel" en/of gepubliceerd stuk waarin een bepaling "natuurontwikkeling alleen in afgeronde gebieden" is vastgelegd, is niet voorhanden, zo heeft de landinrichtingscommissie gesteld.
3.10. De landinrichtingscommissie is van mening dat [eiser] geen recht heeft op méér overbedeling (eigendom) dan hij met een percentage van 7,9 % reeds heeft.
3.11. De landinrichtingscommissie heeft tot ongegrondverklaring van het bezwaar geconcludeerd.
4. Overgangsrecht
4.1. Met de inwerkingtreding van de Wet inrichting landelijk gebied (Wilg) op 1 januari 2007 is de Landinrichtingswet (Liw) ingetrokken. Ingevolge artikel 95, tweede lid, van deze wet blijft de Liw van toepassing op inrichtingsprojecten die deels in voorbereiding of in uitvoering zijn. Nu de eigenaren en gebruikers in de periode van 26 september tot en met 18 oktober 2006 op de voet van art. 198 van de Liw in de gelegenheid zijn gesteld hun wensen ten aanzien van het plan van toedeling kenbaar te maken, vindt op de herinrichting voor het deelgebied Rond de Weerribben de Liw toepassing.
5. De beoordeling van het geschil
5.1. De rechtbank stelt allereerst vast dat ter oplossing van bezwaren van [eiser] tegen het plan van toedeling tussen [eiser] en de landinrichtingscommissie overeenstemming is bereikt over een alternatief plan van toedeling, bij partijen bekend staande onder de benaming "alternatieve toedeling Baarlo". De landinrichtingscommissie heeft de rechtbank verzocht het plan van toedeling dienovereenkomstig vast te stellen. [eiser] heeft geen verweer gevoerd tegen dit verzoek - hetgeen overigens ook niet met de aard van het bereikte resultaat zou stroken - zodat de rechtbank aldus zal beslissen, ongeacht haar beslissing ten aanzien van het niet opgeloste bezwaar.
5.2. De rechtbank is van oordeel dat het bezwaar van [eiser] tegen de toedeling in het licht van de uitgangspunten voor deze herverkaveling, in dit geval de toedelingsregels van artikel 16 van de Regeling herverkaveling, onvoldoende steek houdt. [eiser] heeft
in dit verband enkel aangevoerd dat de afstand tot zijn percelen groter wordt zonder daarbij verder het gewicht van dit bezwaar te onderbouwen. Wel is duidelijk dat de afstand vanaf de bedrijfsgebouwen tot de meest zuidelijk en westelijk toegedeelde gronden toeneemt, waarbij ook opgemerkt kan worden dat aan de westelijke poot van de toedeling volgens min of meer een denkbeeldige letter "U" reeds een (ingebrachte) veldkavel was gelegen, waarvan het meest noordelijke gelegen deel voor driekwart de toedeling wordt "ingetrokken".
Dat de inbrengpercelen dichter bij de bedrijfsgebouwen liggen, lijdt geen twijfel. Deze percelen zijn echter veldkavels, die van de bedrijfskavel worden gescheiden door een openbare weg. De landinrichtingscommissie heeft naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte het primaat toegekend aan de toedelingsregel (van een hogere rangorde) dat de toedeling op een zo groot mogelijke kavelconcentratie moet zijn gericht. Onmiskenbaar en ook onweersproken houdt de toedeling van [eiser] een aanmerkelijke kavelconcentratie in, waar het aantal (eigendoms)kavels is teruggebracht tot grofweg een derde van het inbrengaantal. Het afstaan van de inbrengpercelen past in deze benadering. Voor het (alleen) ter wille van de afstandsverkorting laten prevaleren van de desbetreffende toedelingsregel van lagere rangorde acht de rechtbank onvoldoende gesteld.
Voor zover met het oog op de grotere afstand kavelaanvaardingswerken geboden zijn (in de vorm van een kavelpad) heeft de landinrichtingscommissie aangegeven daar in beginsel positief tegenover te staan.
5.3. De door [eiser] vooral als verweer tegen de toedeling aangevoerde onzekerheid over het al dan niet ingericht gaan worden als nieuwe natuur van het gebied waarvan de inbrengpercelen deel uitmaken, acht de rechtbank, ondanks dat het bestaan daarvan tot op zekere hoogte reëel is, onvoldoende reden op te concluderen dat deze toedeling daarom in redelijkheid niet in stand zou moeten blijven. De aanname dat op de inbrengpercelen het inrichten van nieuwe natuur niet meer zal geschieden, moet als (te) speculatief worden aangemerkt, te meer in aanmerking genomen hetgeen de landinrichtingscommissie hieromtrent ter zitting heeft verklaard. Bovendien is de daadwerkelijke inrichting als natuur geen criterium bij de herverkaveling, ook al is duidelijk dat de taakstelling van de landinrichtingscommissie wel uit daartoe strekkende besluitvorming is voortgevloeid. [eiser] heeft niet aangetoond dat deze taakstelling van de landinrichtingscommissie zou zijn herroepen dan wel dat zij daaraan in redelijkheid niet langer uitvoering zou mogen geven. [eiser] is er niet in geslaagd om de rechtbank te overtuigen van het bestaan van door hem gestelde, maar niet met stukken onderbouwde, besluit dat niet afgeronde, d.w.z. niet geheel voor natuur vrijgemaakte, gebieden niet binnen de herijkte EHS zullen vallen en/of niet voor natuur zullen worden ingericht.
5.4. In het licht van de taakstelling kan met het oog op het belang van de voortgang van de herverkaveling ter wille van de rechtszekerheid (van anderen) op grond van hetgeen [eiser] heeft aangevoerd, niet van de landinrichtingscommissie worden gevergd dat zij ten behoeve van [eiser] de besluitvorming over het plan van toedeling voor, zoals het zich laat aanzien, onbepaalde tijd zou moeten opschorten met het oog op eventuele politieke beslissingen.
5.5. De rechtbank ziet onder de huidige omstandigheden dan ook onvoldoende grond voor het oordeel dat de toedeling aan [eiser], verstaan in de zin van het hem niet toedelen van de inbrenggronden, de rechterlijke toetsing niet kan doorstaan.
5.6. Wat betreft het verlenen van een eerste recht van koop aan [eiser] met betrekking tot de inbrenggronden moet worden vastgesteld dat de regelgeving voor de herverkaveling daartoe geen kader biedt. Voor de landinrichtingscommissie acht de rechtbank hier geen bevoegdheden aanwezig en evenmin voor de rechtbank. Een dergelijke optie zou door de betrokken partijen, naast [eiser] BBL, juridisch moeten worden vormgegeven. BBL heeft evenwel ter zitting verklaard geen afspraken te maken met partijen die voor de vrijgemaakte gronden beperkingen opleveren, omdat zij vrij wil blijven met betrekking tot alle verworven gronden.
5.7. Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de slotsom dat het bezwaar van [eiser] ongegrond moet worden verklaard.
5.8. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van de landinrichtingscommissie tot op heden begroot op nihil.
6. De beslissing
De rechtbank
6.1. verklaart het bezwaar ongegrond,
6.2. stelt het plan van toedeling voor [eiser] vast overeenkomstig de "alternatieve toedeling Baarlo", als aangegeven op de door de landinrichtingscommissie bij haar pleitnotities overgelegde kaartbijlage 2,
6.3. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de landinrichtingscommissie tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.S. Lebens-de Mug, mr. H.C. Moorman en mr. W.J.B. Cornelissen en in het openbaar uitgesproken op 11 april 2012.