RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht
Registratienummer: Awb 12/836
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
Stichting Bomenmeldpunt Kampen,
gevestigd te Kampen, verzoekster,
het college van burgemeester en wethouders van Kampen,
verweerder,
de gemeente Kampen,
belanghebbende.
Bij besluit van 15 juli 2009 heeft verweerder aan de gemeente Kampen een kapvergunning verleend voor het kappen van tien lindebomen aan de Dorpsweg te Wilsum. Bij brief van 24 augustus 2009 heeft verzoekster hiertegen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 4 mei 2010 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 7 juli 2010 (Awb 10/990) is het door verzoekster tegen dit besluit ingestelde beroep gegrond verklaard, is het besluit van 4 mei 2010 vernietigd en is het besluit van 15 juli 2009 geschorst, tot zes weken nadat op het bezwaar is beslist.
Bij besluit van 29 maart 2012 heeft verweerder het bezwaar wederom ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft daartegen bij brief van 5 mei 2012 beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder procedurenummer Awb 12/837.
Op 5 mei 2012 heeft verzoekster verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat het bestreden besluit wordt geschorst.
De rechtbank heeft ambtshalve de gemeente Kampen, hierna te noemen belanghebbende, in de gelegenheid gesteld om als belanghebbende partij deel te nemen aan dit geding.
Het verzoek is ter zitting van 1 juni 2012 behandeld. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door D.H. van Putten en G. de Groot, bestuursleden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door M. Ekker, wethouder, door N.B.M. Roelink en W.J.G. Poortman. Belanghebbende heeft zich laten vertegenwoordigen door R. Karels.
Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Bij de vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang.
Op grond van artikel 8:86 van de Awb is de voorzieningenrechter bevoegd onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting bedoeld in artikel 8:83, eerste lid van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat nader onderzoek in dit geval redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak en zal dan ook onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
Verweerder heeft bij het gehandhaafde besluit een kapvergunning verleend voor de kap van tien lindebomen aan de Dorpsweg te Wilsum. Deze lindebomen zijn aangeplant na de grote brand, waardoor Wilsum in het jaar 1911 getroffen is. De lindebomen zijn niet geknot en hebben thans een hoogte van 15 tot 20 meter. Vier van deze lindebomen staan op een afstand van 1 tot 1,5 meter van woonhuizen. Verweerder heeft aan belanghebbende een herplantplicht opgelegd. Belanghebbende is van plan om dertien (kleinere) leilinden aan te planten langs de Dorpsweg.
Verweerder heeft, na de uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 juli 2010 (Awb 10/990), TLU Landschapsarchitecten (hierna: TLU) als deskundige in de arm genomen. TLU heeft op 18 oktober 2010 een rapportage aan verweerder doen toekomen. TLU heeft verweerder geadviseerd om de vier lindebomen die dicht op de gevels van woningen staan te kappen en deze te vervangen door leilinden en om de overige zes volgroeide lindebomen te handhaven.
Verweerder heeft, naar aanleiding van de rapportage van TLU, verzoekers en de Werkgroep IjsselDelta Wilsum, een onder verantwoordelijkheid van de Vereniging Dorpsbelangen Wilsum gevormde werkgroep van personen die betrokken zijn bij de herinrichting van de dorpskern van Wilsum, in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren en om (nogmaals) hun visie te geven.
Verweerder heeft bij het bestreden besluit de verleende kapvergunning voor alle tien de lindebomen gehandhaafd.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij onherroepelijke uitspraak van 7 juli 2010 (Awb 10/990) reeds eerder is geoordeeld over de aan belanghebbende verleende kapvergunning. De voorzieningenrechter heeft bij die uitspraak geoordeeld dat de destijds gemaakte belangenafweging onvolledig was en dat het bestreden besluit, zoals dat toen voorlag, onvoldoende was gemotiveerd. De voorzieningenrechter zal, bij de beoordeling van deze zaak, uitgaan van hetgeen in die uitspraak is overwogen.
Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Voor een ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing vereist is om een houtopstand te vellen, geldt een zodanige bepaling ingevolge het bepaalde in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wabo, thans als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit deze activiteit bestaat uit voeren zonder omgevingsvergunning. Uit het overgangsrecht, dat is opgenomen in artikel 1.4, tweede lid, van de Invoeringswet Wabo (hierna: de Invoeringswet), gelezen in samenhang met artikel 1.2, tweede lid, van de Invoeringswet, volgt evenwel dat de wetswijziging niet van toepassing is, indien de aanvraag om verlening van een ingevolge een provinciale of gemeentelijke verordening vereiste vergunning of ontheffing als bedoeld in het eerste lid van artikel 2.2 van de Wabo vóór inwerkingtreding van de Wabo is ingediend. Nu hiervan in dit geval sprake is, zal de rechtbank uitgaan van het recht, zoals dit gold onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreden van de Wabo.
Ingevolge artikel 4.3.2. van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Kampen (hierna: APV), zoals deze bepaling tot 1 oktober 2010 luidde, is het verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders houtopstand te (doen) vellen.
In artikel 4.3.3. is bepaald dat de vergunning moet worden aangevraagd door of namens dan wel met toestemming van degene die krachtens zakelijk recht of door degene die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is over de houtopstand te beschikken.
Artikel 4.3.3A van de APV bepaalt dat een kapvergunning kan worden geweigerd in het belang van:
a) de natuurwaarde van de houtopstand;
b) de landschappelijke waarde van de houtopstand;
c) de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;
d) de beeldbepalende waarde van de houtopstand;
e) de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;
f) de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.
Tot slot kan een kapvergunning worden geweigerd in verband met de boomwaarde.
Niet in geschil is dat de gronden als bedoeld in artikel 4.3.3A, onder b, c en d van de APV in dit geval van toepassing zijn. Verweerder is dan ook bevoegd om een kapvergunning op deze gronden te weigeren.
De toepasselijkheid van een of meer van de weigeringsgronden als bedoeld in artikel 4.3.3A van de APV betekent niet dat verweerder verplicht is om een kapvergunning op deze grond te weigeren. Wel dient verweerder de in deze bepaling genoemde belangen op zorgvuldige wijze te betrekken bij de afweging van de betrokken belangen.
De afweging van de bij het nemen van dit besluit betrokken belangen is voorbehouden aan verweerder. De rechter kan de door verweerder gemaakte belangenafweging slechts terughoudend toetsen. Het is niet aan de rechter om zich uit te spreken over de vraag welke visie op de (her)inrichting van Wilsum de landschappelijke schoonheid van Wilsum het best tot uitdrukking laat komen. De voorzieningenrechter zal zich dan ook beperken tot de vraag of verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de aan belanghebbende verleende kapvergunning te handhaven.
De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder bij het besluit van 29 maart 2012 heeft gemotiveerd waarom besloten is om, in afwijking van het advies van TLU Landschapsarchitecten, de verleende kapvergunning voor alle tien de lindebomen te handhaven. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan de in dit besluit gemaakte belangenafweging de terughoudende toets die bij de beoordeling van dit soort besluiten moet worden toegepast doorstaan.
Hiertoe overweegt de voorzieningenrechter vooreerst dat, ook blijkens het rapport van TLU de kap van vier van de tien bomen wenselijk is met het oog op de veiligheid van in de directe nabijheid van deze bomen gelegen woonhuizen. Verzoekers hebben hiertegen niets aangevoerd en zijn bereid om zich neer te leggen bij vervanging van deze vier bomen door leilindes. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is niet onbegrijpelijk dat verweerder ervoor heeft gekozen om alle tien de volgroeide lindebomen tegelijkertijd te laten kappen en om herplant van leilindes te laten plaatsvinden langs dit deel van de Dorpsweg. In dit verband mocht verweerder er rekening mee houden dat één van de zes lindebomen die niet in de directe nabijheid van een woonhuis staat, toch al een beperkte levensverwachting had. Niet onaannemelijk is dat juist door het gedeeltelijk kappen van de huidige volgroeide lindebomen en de gedeeltelijke vervanging van deze bomen door leilindes langs de Dorpsweg een rommelig beeld zou ontstaan. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de kapvergunning voor alle tien de lindebomen te handhaven.
Het beroep is daarom ongegrond.
Het verzoek om een voorlopige voorziening dient daarom afgewezen te worden.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
-wijst het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen af;
-verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.F. Bijloo, voorzieningenrechter, en door hem en mr. A. van der Weij als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open voor zover is beslist op het beroep. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
U kunt ook digitaal hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Kijk op www.raadvanstate.nl voor meer informatie over het indienen van digitaal beroep