vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
zaaknummer / rolnummer: 183279 / HZ ZA 11-358
[A],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. J.J. Douwes te Apeldoorn,
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[B],
gevestigd te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[C],
gevestigd te [woonplaats],
gedaagde in conventie
eiseres in reconventie
advocaat mr. J.J. Stobbe te Utrecht.
Partijen zullen hierna [A] en [B c.s.], of ieder afzonderlijk [B] en [C], genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 25 mei 2011
- de brief d.d. 14 september 2011 met één productie ten behoeve van de comparitie van de zijde van [B c.s.]
- de brief d.d. 15 september 2011 met één productie ten behoeve van de comparitie van de zijde van [B c.s.]
- het proces-verbaal van comparitie van 24 november 2011
- de akte van [A]
- de akte van [B c.s.]
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. In 2004 heeft [A] bij [B] gevelbekleding van het merk Canexel type Ultraplank gekocht, voor de bouw van een woonark, voor een bedrag van EUR 2.995,78 exclusief btw. Voorafgaand aan het sluiten van de koopovereenkomst heeft [A] van [B] productdocumentatie ontvangen, waarin – voor zover van belang – staat vermeld:
Canexel is onderhoudsarm
(…) Deze toplaag is verkrijgbaar in diverse kleuren en behoeft niet meer geschilderd te worden! De gebruiker kan volstaan met het af en toe verwijderen van vuil. Kleine krassen en beschadigingen zijn met Canexel retoucheerverf weg te werken.
Ultra-plank
Deze dubbele schroot is speciaal ontwikkeld voor verticale gevelbekleding, maar kan ook horizontaal en diagonaal worden verwerkt. (…)”
2.2. [C] is de importeur van Canexel in Nederland.
2.3. [A] heeft de door hem aangeschafte gevelbekleding zelf aangebracht en er vanuit esthetisch oogpunt voor gekozen om de Ultraplanken horizontaal aan te brengen.
2.4. Eind 2005 of eind 2007 – de stukken zijn op dit punt onduidelijk – zijn er problemen ontstaan met de verflaag van de gevelbekleding. [B] heeft de Stichting Keuringsbureau Hout (SKH) ingeschakeld. De heer [D] van SKH heeft onderzoek gedaan naar de verflaag op de gevelbekleding van [A] en een rapport uitgebracht d.d. 15 december 2008. Dit rapport bevat de navolgende conclusie:
“Bespreking resultaten beoordeling
Gezien bovenstaande constateringen kan niet direct een oorzaak worden aangewezen voor het optreden van verfonthechting. De meest waarschijnlijke oorzaak voor het optreden van verfonthechting is een te langdurige hoge vochtbelasting in de sponningen doordat water onvoldoende snel wordt afgevoerd. De Ultraplank behoort, gezien het rechthoekige profiel van de sponningen, in principe verticaal te worden toegepast. Dit voorkomt opeenhopingen van vuil en vocht in de sponningen waardoor het aanwezige afwerksysteem te zwaar wordt belast.”
2.5. [B] heeft naar aanleiding van het onderzoek door SKH – voor zover van belang – het navolgende aan [C] geschreven bij brief d.d. 21 januari 2009:
“(…) Gelet op de uitkomst van dit onderzoek en uw montage adviezen moet ik vast stellen dat de problemen veroorzaakt worden door het materiaal en niet door de plaatsing.”
2.6. Bij brief d.d. 24 maart 2009 heeft [C] [B] – voor zover van belang – als volgt bericht:
“Na diverse onderzoeken, inspecties en de bestudering van de onderzoeksresultaten van dhr. [D] van het SKH, betreffende de Canexel gevelbekleding aan de woonark van dhr. [A] te [woonplaats], sluiten wij ons aan bij zijn eindconclusie.
Doordat het Canexel type Ultraplank, wat in principe voor verticale toepassingen is ontwikkeld, op deze woonark horizontaal is aangebracht, is de vochtbelasting in de sponningen te hoog omdat water in de rechte sponning onvoldoende wordt afgevoerd.
Omdat in de Canexel documentatie staat vermeld dat het type Ultraplank ook voor horizontale toepassingen geschikt is, nemen wij de verantwoording voor genoemd probleem van plaatselijke verfonthechting.
[C] stelt in diezelfde brief aan [B] voor om de gevelbekleding op de woonark van “een geheel nieuwe AKZO Nobel coating te laten voorzien”.
2.7. [A] is door [B] op de hoogte gesteld van de correspondentie tussen [B] en [C].
2.8. [A] heeft [C] bij brief d.d. 28 mei 2009 laten weten meer informatie te wensen over de aan te brengen coating en de duurzaamheid daarvan en als alternatief voorgesteld om de woonark van nieuwe gevelbekleding te voorzien. Bij brief d.d. 22 september 2009 heeft [A] aangegeven geen vertrouwen meer te hebben in de afhandeling en de schade in eigen beheer te willen uitvoeren. Daarop heeft [C] bij brief d.d. 9 november 2009 aan [A] laten weten dat de coating de lopende garantie dekt en dat een herhalingsbehandeling niet noodzakelijk is. Bij brief d.d. 24 november 2009 heeft [A] het voorstel van de hand gewezen aangezien een schilderbeurt om de 5 jaar herhaald moet worden en laten weten dat de gehele gevelbekleding vervangen dient te worden. In dat kader verzoekt [A] om overmaking van een bedrag van EUR 15.000,00. [C] heeft vervolgens bij brief d.d. 17 december 2009 laten weten een geheel nieuwe Canexel gevelbekleding te willen leveren met vergoeding van de bijkomende kosten van arbeidsloon tot een maximum van EUR 5.000,00, zulks onder verwijzing naar de meegezonden garantievoorwaarden. Bij brief d.d. 4 januari 2010 heeft [A] laten weten dat de gevelbekleding begint te wijken, dat de voorgestelde vergoeding onvoldoende is en dat [C] in eigen beheer de gevelbekleding dient te laten vervangen. [C] heeft daarop bij brief d.d. 20 mei 2010 en bij brief d.d. 6 juli 2010 laten weten de gevelbekleding in eigen beheer te willen vervangen en bij vervanging Ridgewood planken te willen aanbrengen.
2.9. [A] heeft bij brief d.d. 1 december 2010 [B] aansprakelijk gesteld voor de schade.
2.10. [C] heeft ten slotte bij brief d.d. 17 december 2010 een finaal voorstel gedaan inhoudende creditering van het aankoopbedrag van de Canexel gevelbekleding en betaling van een bedrag van EUR 5.000,00.
2.11. De algemene informatie van Canexel luidt met betrekking tot de Ultraplank thans (versie 6/2010):
Ultraplank:
Een dubbele Schroot speciaal ontwikkeld voor verticale gevelbekleding.
2.12. Uit een aan [A] toegezonden offerte door [E] blijkt dat vervanging van de gevelbekleding in totaal ongeveer EUR 17.541,79 inclusief btw zal kosten.
3. De vordering in conventie
3.1. [A] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
I. primair ontbinding van de tussen [A] en [B] gesloten overeenkomst althans een verklaring voor recht dat de tussen partijen gesloten overeenkomst door [A] buitengerechtelijk is ontbonden en hoofdelijke veroordeling van [B] en [C], des dat de een betalende de ander zal zijn gekweten, tot terugbetaling van de door [A] aan [B] betaalde koopprijs en vergoeding van de door [A] geleden schade nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet althans tot betaling van een door de rechtbank in redelijkheid te bepalen schadevergoeding;
II. subsidiair de tussen [A] en [B] gesloten overeenkomst te vernietigen wegens dwaling en hoofdelijke veroordeling van [B] en [C], des dat de een betalende de ander zal zijn gekweten, tot terugbetaling van de door [A] aan [B] betaalde koopprijs en vergoeding van de door [A] geleden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
III. hoofdelijke veroordeling van [B] en [C], des dat de een betalende de ander zal zijn gekweten, in de kosten van de procedure en tot betaling van de door [A] gemaakte buitengerechtelijke incassokosten, door de rechtbank in redelijkheid te bepalen.
3.2. [B c.s.] voert verweer en vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, niet-ontvankelijk verklaring van [A] althans afwijzing van diens vordering.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De vordering in reconventie
4.1. [C] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, ontbinding van de – voor zover bestaand – rechtsverhouding tussen [C] en [A] wegens schuldeisersverzuim, met veroordeling van [A] in de kosten van de procedure.
4.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5. De beoordeling
in conventie en in reconventie
5.1. Omdat de vorderingen in conventie en in reconventie nauw met elkaar samenhangen, zal de rechtbank beide vorderingen gezamenlijk behandelen.
5.2. De rechtbank zal eerst ingaan op de rechtsverhouding tussen partijen. [A] heeft naast [B] – haar contractuele wederpartij bij de koopovereenkomst van de gevelbeplating – [C] in de onderhavige procedure betrokken. [A] heeft het standpunt ingenomen dat [C] naast [B] hoofdelijk aansprakelijk is voor de terugbetaling van de koopprijs en voor de schade. [C] stelt op haar beurt dat tussen haar en [A] geen contractuele relatie bestaat ter zake van de koop en levering van de gevelbeplating maar dat hoogstens een garantieovereenkomst gebaseerd op de garantievoorwaarden tot stand is gekomen.
5.3. De vraag is hoe de verhouding met [C] rechtens geduid dient te worden. Vooropgesteld zij dat [B] ter zake van de koop van de gevelbeplating de contractspartij van [A] is. Gesteld noch gebleken is dat er sprake is geweest van contractsovername door [C], zodat [B] nog immer als contractspartij van [A] heeft te gelden ter zake van de koop van de gevelbeplaging.
5.4. De rechtbank zal eerst beoordelen of er een garantieovereenkomst tussen [A] en [C] tot stand is gekomen, zoals [C] stelt. [A] heeft betwist dat hij het garantiecertificaat heeft ontvangen, ondertekend en geaccepteerd. [C] heeft niet betwist dat [A] het garantiecertificaat niet heeft ontvangen en ondertekend, doch stelt slechts dat [A] op de hoogte had kunnen zijn van de garantievoorwaarden nu daarnaar wordt verwezen in het prospectus. Een enkele verwijzing in het prospectus is, naar het oordeel van de rechtbank, onvoldoende om aan te nemen dat [A] de garantievoorwaarden heeft aanvaard. Nu [C] verder niets heeft aangevoerd ter onderbouwing van haar standpunt dat tussen partijen een garantieovereenkomst tot stand is gekomen, is de conclusie dat tussen [A] en [C] geen garantieovereenkomst tot stand is gekomen.
5.5. Nu geen garantieovereenkomst tussen [A] en [C] tot stand is gekomen, rijst de vraag op welke grond [C] aansprakelijk is jegens [A] voor de schade. [A] heeft ter zake van zijn vordering jegens [C] aangevoerd dat [C] aansprakelijkheid heeft erkend en de kwestie namens [B] zou afhandelen. Naar de rechtbank begrijpt stelt [A] zich op het standpunt dat uit de erkenning van aansprakelijkheid door [C] en het aanbod de schade te voldoen, de verplichting tot het vergoeden van schade door [C] voortvloeit. Niet betwist is dat [C] aansprakelijkheid heeft erkend en de schade zou vergoeden en uit de correspondentie volgt ook dat [C] de afhandeling van de schadeclaim van [A] voor haar rekening heeft genomen. Naar het oordeel van de rechtbank dient de aansprakelijkheidserkenning van [C] te worden gekwalificeerd als een eenzijdig (gerichte) rechtshandeling waar [C] niet op terug kan komen. Nu [C] zich bereid heeft verklaard de schade af te handelen kan [A] [C] hieraan houden. Ook hier geldt dat [A] de garantievoorwaarden van [C] niet tegen zich hoeft te laten werken nu hij niet met deze garantievoorwaarden heeft ingestemd en [C] pas in een laat stadium van de gesprekken zich daarop heeft beroepen. De stelling van [C] dat [A] de door haar gehanteerde garantievoorwaarden tegen zich moet laten werken omdat sprake is van een kernbeding (rechtbank Groningen LJN:BK4695), wordt door de rechtbank verworpen, nu geen sprake is van een overeenkomst.
5.6. Ten slotte rest de vraag of [C] – indien de koopovereenkomst wordt ontbonden of vernietigd – aansprakelijk is ter zake van het terugbetalen van de koopprijs. [A] heeft zijn stelling dienaangaande niet nader onderbouwd. Zo is niet duidelijk geworden op grond waarvan [C] aansprakelijk zou zijn voor de mogelijke verplichting tot terugbetaling van de koopprijs. Met [C] is de rechtbank dan ook van oordeel dat zij rechtens niet is gehouden tot terugbetaling van de koopprijs. Op grond van haar toezegging de schade af te handelen kan [C] slechts gehouden worden tot vergoeding van de schade.
5.7. In reconventie vordert [C] ontbinding van de tussen partijen gesloten garantieovereenkomst wegens schuldeisersverzuim. Gelet op het vorenstaande zal, bij gebreke van het bestaan van een garantieovereenkomst, de reconventionele vordering door de rechtbank worden afgewezen.
5.8. De rechtbank zal thans eerst ingaan op de kwestie van de algemene voorwaarden alvorens in te gaan op de gevorderde ontbinding en schadevergoeding. [B] beroept zich ter (gedeeltelijke) afwering van de mogelijke vordering tot schadevergoeding op de door haar gehanteerde algemene voorwaarden die op de met [A] gesloten overeenkomst van toepassing zouden zijn. [A] heeft betwist dat de algemene voorwaarden voor of bij het sluiten van de overeenkomst zijn overeengekomen. Daarenboven is hem geen redelijke mogelijkheid geboden om van de algemene voorwaarden kennis te nemen. [B] heeft aangevoerd dat partijen een jarenlange relatie hebben als gevolg waarvan de algemene voorwaarden van toepassing zijn.
5.9. Nu niet is gesteld dat de algemene voorwaarden bij het sluiten van de overeenkomst zijn overeengekomen, zijn de algemene voorwaarden niet op de overeenkomst met [A] van toepassing. Het is denkbaar dat de verwijzing naar algemene voorwaarden op facturen van één of meer eerdere transacties ertoe nopen de toepasselijkheid van die voorwaarden op latere overeenkomsten te aanvaarden, doch het door [B] gestelde is onvoldoende om tot een dergelijk oordeel te komen. Aan de vraag of [A] een redelijke mogelijkheid is geboden om van de algemene voorwaarden kennis te nemen, komt de rechtbank gelet daarop niet toe. Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat de algemene voorwaarden die staan afgedrukt op de achterzijde van de factuur andere algemene voorwaarden zijn dan die waarnaar [B] in haar processtukken verwijst en geen aansprakelijkheidsbeperking bevatten.
5.10. Vervolgens rijst de vraag of [A] als consument kan worden gezien of dat hij met [B] heeft gehandeld in de uitoefening van een beroep of bedrijf, zoals [B] heeft gesteld. Ter onderbouwing van deze stelling heeft [B] aangevoerd dat de betreffende woonark door [A] wordt verhuurd en dat [A] al eerder een woonark heeft gebouwd. Het enkele feit dat [A] de door hem gebouwde woonark verhuurt, is onvoldoende om aan te nemen dat hij bij de aanschaf van de gevelbeplating heeft gehandeld in de uitoefening van een beroep of bedrijf, nu niet is gesteld dat [A] van het verhuren van woonarken zijn bedrijf maakt. [A] is derhalve als consument te beschouwen.
5.11. Dat [A] als consument is te beschouwen, is van belang in verband met het feit dat hij zich beroept op artikel 7:22 BW, welk artikel alleen geldt in geval van een consumentenkoop. [A] grondt de door hem ingeroepen ontbinding immers (primair) op artikel 7:22 lid 1 BW stellende dat de afgeleverde gevelbeplating niet aan de overeenkomst beantwoordt en dat vervanging of herstel niet mogelijk is.
5.12. Alvorens na te gaan of aan de vereisten van artikel 7:22 BW is voldaan zal de rechtbank ingaan op de (voor-)vraag of er sprake is van non-conformiteit.
5.13. [B] heeft in zijn brief d.d. 21 januari 2009 (rechtsoverweging 2.5.) erkend dat de problemen worden veroorzaakt door het materiaal. Hiermee staat naar het oordeel van de rechtbank al vast dat er sprake is van een product dat niet aan de overeenkomst beantwoordt; non-conform is. Voorts heeft te gelden dat [C] namens [B] de afhandeling van de klacht van [A] voor haar rekening heeft genomen. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de mededelingen die [C] in het kader van de schadeafhandeling aan [A] heeft gedaan aan [B] worden toegerekend. Ook [C] heeft erkend dat [A] niet hoefde te verwachten dat de verf op de gevelbeplating zou loslaten. Er is derhalve sprake van non-conformiteit.
5.14. Artikel 7:22 lid 2 BW bepaalt dat de consument de ontbindingsbevoegdheid van lid 1 slechts toekomt indien herstel en vervanging onmogelijk zijn of van verkoper niet gevergd kunnen worden danwel indien de verkoper niet binnen redelijke termijn of zonder ernstige overlast tot herstel of vervanging is overgegaan. Is aan lid 2 voldaan, dan is voor ontbinding geen verzuim vereist.
5.15. Waar het in de kern om draait is om de vraag wat partijen in redelijkheid van elkaar mogen verwachten: welke voorstellen van de zijde van [B c.s.] moet [A] in redelijkheid aanvaarden en hoe ver moet [B c.s.] gaan in haar voorstellen. Daarbij is – zoals uit het navolgende zal blijken – de hamvraag of herstel door het aanbrengen van een coating in redelijkheid nog mogelijk was en/of is.
5.16. Met betrekking tot de mogelijkheid van vervanging van de gevelbeplating heeft [A] aangevoerd dat vervanging niet mogelijk is omdat de Ultraplank eigenlijk niet horizontaal kan worden toegepast, zulks onder verwijzing naar het oordeel van de deskundige [F]. Dit heeft [B c.s.] niet betwist, doch zij heeft aangeboden de Ultraplanken te laten vervangen door Canexel Ridgewood planken. De rechtbank oordeelt op dit punt dat [A] niet akkoord hoeft te gaan met een afwijkende plankensoort die hij niet mooi (ouderwets) vindt. Het staat [A] vrij die plank te kiezen die hij mooi vindt en hij hoeft niet, om [B] tegemoet te komen, in te stemmen met een andere soort. Aan de andere kant geldt dat [B] niet gehouden is om Red Ceder planken ter vervanging aan te brengen, nu het hier om een totaal ander en duurder product gaat.
5.17. Ten aanzien van de door [B c.s.] aangeboden herstelmogelijkheid om een coating aan te brengen stelt [A] dat het materiaal thans is gaan wijken zodat herstel niet meer mogelijk is. Bovendien dient de coating, ondanks de stelling van [B c.s.], elke vijf jaar te worden vernieuwd. [B c.s.] betwist dat de coating na vijf jaar moet worden vernieuwd. Zo heeft [B c.s.] aangevoerd dat door een professioneel bedrijf een nieuwe coating zou worden aangebracht, waarbij de laklaag tot 2029 gegarandeerd zou zijn. [B c.s.] geeft tevens aan dat een deskundige op dit punt uitkomst zal moeten bieden. [B c.s.] geeft daarbij voorts aan dat [A] geen nakoming vordert maar ontbinding en dat dus niet nagegaan hoeft te worden of herstel mogelijk is. De rechtbank is van oordeel dat nu de beoordeling van de ontbinding in het kader van artikel 7:22 BW dient plaats te vinden het wel van belang is of herstel mogelijk is.
5.18. Op basis van de tussen partijen gewisselde stukken kan niet worden beoordeeld of het aanbrengen van een coating een reële herstelmogelijkheid is. Deze vraag kan slechts beantwoord worden door een deskundigenbericht in te winnen.
5.19. Wellicht dat een deskundigenbericht niet noodzakelijk is, aangezien het bepaalde in artikel 7:22 lid 1 BW onverlet laat dat [A] zich kan beroepen op artikel 6:265 e.v. BW. Voor het kunnen inroepen van de ontbinding dient er, naast een tekortkoming, sprake te zijn van verzuim, tenzij nakoming blijvend onmogelijk is. Is nakoming mogelijk dan heeft als uitgangspunt te gelden dat [A] [B] overeenkomstig art. 6:82 lid 1 BW in gebreke moet stellen.
5.20. [A] heeft gesteld dat [B] in verzuim is. [B] betwist dat zij in verzuim is geraakt, omdat zij niet op correcte wijze door [A] in gebreke is gesteld. De brief d.d. 1 december 2010 bevat geen redelijke termijn voor nakoming zodat niet aan de voorwaarden voor het intreden van verzuim is voldaan, aldus [B].
5.21. Met [B] is de rechtbank van oordeel dat de brief d.d. 1 december 2010 niet voldoet aan de aan een ingebrekestelling te stellen eisen. Nu [A] niets anders heeft gesteld dan dat [B] inmiddels in verzuim is, zonder dit op enigerlei wijze nader te onderbouwen, heeft hij het verweer van [B] op dit punt onvoldoende betwist.
5.22. Het verzuim is dan ook niet ingetreden naar aanleiding van de brief d.d. 1 december 2010 noch anderszins. [A] stelt echter voorts dat herstel en vervanging niet mogelijk is, waarmee [A] – naar de rechtbank begrijpt – zich op het standpunt stelt dat nakoming blijvend onmogelijk is, in welk geval verzuim niet nodig is. Of nakoming blijvend onmogelijk is, is echter afhankelijk van de vraag of herstel mogelijk is, waarover een deskundige zich zal moeten uitlaten (zie rechtsoverweging 5.18.).
5.23. Naast ontbinding vordert [A] ook schadevergoeding van [B]. Naar de rechtbank aanneemt baseert [A] deze vordering op artikel 6:74 e.v. BW. Om aanspraak te kunnen maken op schadevergoeding is het eveneens noodzakelijk dat [B] in verzuim is geraakt tenzij nakoming blijvend onmogelijk is, zodat ook voor de vraag of [A] aanspraak kan maken op schadevergoeding het van belang is te weten of herstel mogelijk is.
5.24. De rechtbank acht het voorshands nodig een deskundigenbericht in te winnen. Voordat daartoe wordt overgegaan, zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over de wenselijkheid van een deskundigenbericht, over het aantal en het specialisme van de te benoemen deskundige en over de aan de deskundige voor te leggen vragen. Indien partijen zich wensen uit te laten over de persoon van de te benoemen deskundige, dienen zij daarbij aan te geven over welke deskundige zij het eens zijn, dan wel tegen wie zij gemotiveerd bezwaar hebben. De rechtbank zal de zaak hiertoe naar de rol verwijzen.
5.25. De rechtbank is voorlopig van oordeel dat kan worden volstaan met de benoeming van één deskundige op het gebied van hout(-producten). Naar het oordeel van de rechtbank zou de eerder bij deze kwestie betrokken deskundige [F], opnieuw als deskundige benoemd kunnen worden, maar hier kunnen partijen zich over uitlaten. De rechtbank acht het in ieder geval noodzakelijk de navolgende vragen voor te leggen:
1. Kunt u aangeven wat de oorzaak is van de verfonthechting op de Ultraplanken die als gevelbeplating zijn bevestigd op de woonark van [A]?
2. Kan de ontstane verfonthechting worden hersteld en zo ja hoe? Welke kosten zijn hiermee gemoeid?
3. Is het aanbrengen van een coating op de gevelbeplating een mogelijkheid om de ontstane verfonthechting te herstellen? Zo ja, dient de coating ook te worden vernieuwd na verloop van tijd? Zo ja, na hoeveel tijd?
4. Is de gevelbeplating gaan wijken? Zo ja, is nog na te gaan sinds wanneer de gevelbeplating is gaan wijken? Indien de gevelbeplating is gaan wijken, heeft dit dan consequenties voor de herstelmogelijkheden? Zo ja, welke? Waren bepaalde herstelmogelijkheden eerst wel mogelijk die nu, door het wijken van de gevelbeplating, niet meer mogelijk zijn? Indien de gevelbeplating is gaan wijken, is het aanbrengen van een coating dan nog steeds mogelijk als oplossing voor het probleem van de ontstane verfonthechting?
5. Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechter volgens u kennis dient te nemen bij de verdere beoordeling?
5.26. De rechtbank ziet in de omstandigheden van het geding aanleiding om het voorschot op de kosten van de deskundige(n) gelijkelijk over partijen te verdelen. Partijen zullen daarom ieder de helft van dit voorschot moeten betalen.
6. De beslissing
De rechtbank
in conventie
6.1. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 30 mei 2012 voor het nemen van een akte door beide partijen waarin zij zich uitlaten over de aangekondigde deskundigenrapportage, de persoon van de te benoemen deskundige en de aan de deskundige voor te leggen vragen,
6.2. houdt iedere verdere beslissing aan,
in reconventie
6.3. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.F. Clement en in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2012.