ECLI:NL:RBZLY:2012:BW8247

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
9 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
187359 - HZ ZA 11-803
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Matiging van boete na niet afname van woonhuis

In deze zaak vorderden [A] en [B] c.s. in conventie de matiging van boetes die [C] en [D] c.s. uit hoofde van een koopovereenkomst en een aanvullende overeenkomst hadden opgelegd. De koopovereenkomst betrof de verkoop van een woonhuis voor EUR 322.500,00, waarbij een boete van EUR 32.250,00 was bedongen bij ontbinding. [A] en [B] c.s. stelden dat zij de overeenkomst op goede gronden hadden ontbonden, maar de rechtbank oordeelde dat de ontbinding onterecht was ingeroepen. De rechtbank concludeerde dat de tekortkoming in de nakoming niet aan [C] en [D] c.s. kon worden toegerekend, waardoor de vordering tot verklaring voor recht dat de koopovereenkomst was ontbonden, werd afgewezen.

In reconventie vorderden [C] en [D] c.s. betaling van de contractuele boetes, die in totaal opliepen tot EUR 211.735,00. De rechtbank oordeelde dat de boetes niet naast elkaar konden worden gevorderd en dat de boete van EUR 141.255,00 op basis van de koopovereenkomst toewijsbaar was. De rechtbank overwoog dat de boetes in de gegeven omstandigheden buitensporig waren en dat er aanleiding was tot matiging. Uiteindelijk werd de boete gematigd tot EUR 80.000,00, rekening houdend met de werkelijke schade en de omstandigheden van de zaak. De rechtbank compenseerde de proceskosten tussen partijen, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg. Dit vonnis is gewezen op 9 mei 2012.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
Locatie Zwolle
zaaknummer / rolnummer: 187359 / HZ ZA 11-803
Vonnis van 9 mei 2012
in de zaak van
1. [A],
2. [B],
beiden wonende te [woonplaats],
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. A.D. van Koningsveld te Amsterdam,
tegen
1. [C],
2. [D],
beiden wonende te [woonplaats],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. F.E. den Hertog te Nijkerk.
Partijen zullen hierna [A en B] c.s., of elk afzonderlijk [A] en [B], en [C en D] c.s. (in mannelijk enkelvoud) genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 12 oktober 2011
- het proces-verbaal van comparitie van 9 december 2011, alsmede de bij brieven van 22 december 2011 in verband daarmee gemaakte opmerkingen door partijen.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Bij op 1 en 2 november 2010 ondertekende koopovereenkomst heeft [C en D] c.s. aan [A en B] c.s. het woonhuis aan de [adres] te [woonplaats] verkocht. De overeengekomen koopprijs bedroeg EUR 322.500,00. In de koopovereenkomst wordt als datum waarop de akte van levering zal worden gepasseerd [datum] genoemd.
Verder staat daarin, onder meer:
“4.1. Tot zekerheid voor de nakoming van de verplichtingen van koper zal deze uiterlijk op 6 december 2010 een schriftelijke door een in Nederland gevestigde bankinstelling afgegeven bankgarantie doen stellen voor een bedrag van EUR 32.250,00 (…).
artikel 10 Ingebrekestelling, ontbinding
10.1. Indien één van de partijen, na in gebreke te zijn gesteld, gedurende acht dagen nalatig is of blijft in de nakoming van één of meer van haar uit deze overeenkomst voortvloeiende verplichtingen, kan de wederpartij van de nalatige deze overeenkomst zonder rechterlijke tussenkomst ontbinden door middel van een schriftelijke verklaring aan de nalatige.
10.2. Ontbinding op grond van tekortkoming is slechts mogelijk na voorafgaande ingebrekestelling. Bij ontbinding van de overeenkomst op grond van toerekenbare tekortkoming zal de nalatige partij ten behoeve van de wederpartij een zonder rechterlijke tussenkomst terstond opeisbare boete van EUR 32.250,-, zegge TWEEENDERTIGDUIZENDENTWEEHONDERDVIJFTIG EURO verbeuren, onverminderd het recht op aanvullende schadevergoeding en vergoeding van kosten van verhaal.
10.3. Indien de wederpartij geen gebruik maakt van zijn recht de overeenkomst te ontbinden en nakoming verlangt, zal de nalatige partij ten behoeve van de wederpartij na afloop van de in 10.1 vermelde termijn van acht dagen voor elke sedertdien verstreken dag tot aan de dag van nakoming een onmiddellijk opeisbare boete verschuldigd zijn van drie promille van de koopprijs, onverminderd het recht op aanvullende schadevergoeding en vergoeding van kosten van verhaal. Indien de wederpartij na verloop van tijd de overeenkomst alsnog ontbindt dan zal deze boete verschuldigd zijn voor elke na afloop van de in 10.1 vermelde termijn van acht dagen verstreken dag tot aan de dag waarop de overeenkomst ontbonden is. (…)
artikel 16 Ontbindende voorwaarden
16.1 Deze overeenkomst kan door koper worden ontbonden indien uiterlijk:
(…)
b. op 29 november 2010 koper voor de financiering van de onroerende zaak voor een bedrag van : koopsom en kosten geen hypothecaire geldlening of het aanbod daartoe van een erkende geldverstrekkende instelling heeft verkregen, zulks tegen geen hogere bruto jaarlast dan…….of een rentepercentage niet hoger dan….%, bij de volgende hypotheekvorm: in de huidige markt gebruikelijke hypotheekvorm en onder normale condities;”
2.2. Op 8 november 2010 heeft IAK Verzekeringen B.V. (hierna: IAK), de hypotheekadviseur van [A en B] c.s., een hypotheekofferte van ABN AMRO ontvangen. Op 17 november 2010 heeft [A en B] c.s. de offerte van ABN AMRO aanvaard en met de benodigde documenten retour gezonden aan ABN AMRO.
2.3. Bij brief d.d. 7 december 2010 heeft de behandelend notaris mr. Herweijer aan [A en B] c.s. bevestigd dat hij van ABN AMRO een bankgarantie had ontvangen in verband met de aankoop van het pand. Herweijer deelde tevens mee dat [A en B] c.s. hiermee had voldaan aan de in artikel 4 van de koopovereenkomst opgenomen verplichting tot het stellen van zekerheid.
2.4. Op 16 december 2010 heeft ABN AMRO aan IAK bericht dat zij geen hypotheek kan verstrekken omdat uit een tweede BKR-toets is gebleken dat op naam van [A] BKR-noteringen staan, die een financiering onmogelijk maken.
2.5. Op advies van IAK is [A en B] c.s. op 5 januari 2011 met [C en D] c.s. een aanvullende overeenkomst aangegaan. Hierin staat onder meer:
“(…)
In afwijking casu quo aanvulling zijn verkoper en koper thans overeengekomen, dat de datum van notariële levering is gewijzigd in uiterlijk 21 januari 2011, onder de navolgende aanvullende voorwaarden;
- de huidige bankgarantie blijft onverkort van kracht
- verkoper zal door koper met betrekking tot gemeld uitstel schadeloos worden gesteld tegen betaling van een rentevergoeding ad 6% per jaar berekend over de koopsom ad EUR 322.500,00 of drieënvijftig euro vijfenzeventig eurocent (EUR 53,75) per dag, te rekenen vanaf 7 januari tot en met de datum van notariële levering.
Bij niet nakoming van deze overeenkomst is koper aan verkoper naast alle verdere door hem uit gemelde koopovereenkomst voortvloeiende boeten en kosten, een boete verschuldigd van EUR 200,00 (…) per dag.
Blijvende alle overige voorwaarden en bepalingen van gemelde koopovereenkomst onverminderd van volle kracht en waarde (…)”
2.6. [A en B] c.s. heeft geen hypothecaire geldlening verkregen en overdracht van de woning heeft op 21 januari 2011 niet plaatsgevonden. Op die dag is [A en B] c.s. namens [C en D] c.s. in gebreke gesteld.
2.7. Per brief van 7 april 2011 heeft [A en B] c.s. de koopovereenkomst buitengerechtelijk ontbonden. Daarbij heeft hij gewezen op de van verschillende hypotheekverstrekkers ontvangen afwijzingen.
2.8. Bij vonnis in kort geding van 12 mei 2011 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam, de vordering van [C en D] c.s. tot nakoming van de overeenkomst afgewezen en [A en B] c.s. veroordeeld tot betaling van EUR 50.000,00 en EUR 4.461,25, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen.
2.9. Bij brief van 24 juni 2011 heeft [C en D] c.s. de koopovereenkomst buitengerechtelijk ontbonden. In deze brief is [A en B] c.s. gesommeerd om het boetebedrag ad EUR 179.485,00 binnen 14 dagen te betalen.
3. Het geschil
in conventie
3.1. [A en B] c.s. vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, dat de rechtbank :
- de door [C en D] c.s. uit hoofde van de koopovereenkomst van 1 november 2010 en de aanvullende overeenkomst van 5 januari 2011 te vorderen boetes zal matigen tot nihil dan wel tot een in goede justitie te bepalen gemaximaliseerd bedrag,
- voor recht zal verklaren dat de koopovereenkomst van 1 november 2010 is ontbonden per 7 april 2011,
- [C en D] c.s. zal veroordelen tot terugbetaling aan [A en B] c.s. van al hetgeen zij aan [C en D] c.s. hebben betaald ingevolge voormeld vonnis in kort geding d.d. 12 mei 2011,
- [C en D] c.s. zal veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2. [C en D] c.s. voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4. [C en D] c.s. vordert dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [A en B] c.s. hoofdelijk zal veroordelen tot betaling van de volgende bedragen aan [C en D] c.s.:
(I) a. de contractuele boetes ad EUR 141.255,00 en EUR 29.200,00 wegens het niet nakomen van de koopovereenkomst en de aanvullende overeenkomst;
b. de contractuele boete ad EUR 32.250,00 in verband met de buitengerechtelijke ontbinding;
c. de overeengekomen rente over de koopsom ad EUR 9.030,00;
d. de wettelijke rente over deze bedragen:
voor wat betreft de bedragen onder a en b gerekend vanaf 24 juni 2011
voor wat betreft het bedrag onder c vanaf 7 januari 2012;
althans subsidiair een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag aan boete en rente;
(II) de buitengerechtelijke kosten conform het rapport Voorwerk II ad EUR 4.000,00;
(III) de proceskosten en de nakosten.
3.5. [A en B] c.s. voert verweer.
3.6. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie als reconventie
4.1. Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie zullen deze tezamen worden besproken.
Ontbinding
4.2. De rechtbank zal eerst beoordelen of [A en B] c.s. de koopovereenkomst bij brief van 7 april 2011 (welke brief overigens niet in geding is gebracht) op goede gronden heeft ontbonden. [A en B] c.s. heeft aangevoerd dat nakoming blijvend onmogelijk was. Hij miskent hiermee echter dat zowel artikel 10.1 van de koopovereenkomst als de wettelijke bepaling van artikel 6:265 BW voor ontbinding een tekortkoming in de nakoming van een verbintenis van de wederpartij vereisen. Dat de wederpartij, [C en D] c.s., is tekortgeschoten is in deze zaak geenszins aan de orde. [A en B] c.s. heeft derhalve ten onrechte de ontbinding van de koopovereenkomst ingeroepen. De in conventie gevorderde verklaring voor recht dat de koopovereenkomst per 7 april 2011 is ontbonden zal daarom worden afgewezen.
4.3. Dat de koopovereenkomst op 24 juni 2011 door [C en D] c.s. op goede gronden buitengerechtelijk is ontbonden is niet in geschil en zal als uitgangspunt gelden bij de beoordeling in hoeverre de boetes verschuldigd zijn.
Toerekenbaarheid
4.4. [A en B] c.s. legt aan zijn vordering in conventie ten grondslag dat de boetebedingen buiten toepassing moeten blijven omdat de tekortkoming niet aan hem kan worden toegerekend. Op grond van de - door hem geaccepteerde - offerte van ABN AMRO en de mededeling van de notaris dat er een bankgarantie was afgegeven hoefde hij niet te verwachten dat het aanbod van ABN AMRO tot financiering zou worden ingetrokken. Dat er al sinds ongeveer 2005 op naam van [A] een creditcardschuld openstond kon [A en B] c.s. niet weten.
[C en D] c.s. heeft hiertegen ingebracht dat de toerekenbaarheid geen vereiste is voor het intreden van de boete en dat de problematiek die [A en B] c.s. heeft ondervonden in het economisch verkeer voor rekening en risico van [A en B] c.s. dient te komen.
4.5. Op grond van het derde lid van artikel 6:92 BW is een boetebeding slechts opeisbaar wanneer een tekortkoming aan de schuldenaar kan worden toegerekend. [A en B] c.s. heeft diverse omstandigheden geschetst op grond waarvan volgens hem sprake is van overmacht. Voor een geslaagd beroep op overmacht is ingevolge artikel 6:75 BW vereist dat de tekortkoming niet te wijten is aan de schuld van de debiteur, en evenmin krachtens de wet, rechtshandeling of verkeersopvattingen voor zijn rekening behoort te komen. De rechtbank is met [C en D] c.s. van oordeel dat de omstandigheden die [A en B] c.s. aan zijn beroep ten grondslag heeft gelegd krachtens verkeersopvattingen voor zijn rekening en risico komen. Het beroep van [A en B] c.s. op overmacht faalt derhalve.
Boetebedragen
4.6. [A en B] c.s. heeft naast zijn beroep op matiging als bedoeld in artikel 6:94 BW aangevoerd dat de boetebepalingen uit de koopovereenkomst geen werking dienen te hebben omdat dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De tekortkoming is niet toerekenbaar en bovendien zal [A en B] c.s. in grote financiële problemen komen.
4.7. Zoals uit het voorgaande blijkt is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van overmacht. De enkele omstandigheid dat [A en B] in financiële problemen komt als hij de boetes moet betalen is onvoldoende om een boetebeding op grond van de beperkende werking van redelijkheid en billijkheid buiten toepassing te laten. De door [A en B] c.s. gestelde feiten en omstandigheden kunnen wel een rol spelen bij de beoordeling of matiging passend is.
4.8. Voordat de rechtbank toekomt aan de vraag of er redenen zijn om de boetes te matigen zal zij eerst vaststellen welke boetes [A en B] c.s. verschuldigd is.
[C en D] c.s. stelt dat [A en B] c.s. in totaal een bedrag van EUR 211.735 verschuldigd is:
a. op basis van de koopovereenkomst:
- 3 ‰ vertragingsboete van 10.3: EUR 967,50 x 146 dagen = EUR 141.255,00
- de boete na ontbinding van 10.2: 10 % van de koopsom = EUR 32.250,00
b. op basis van de aanvullende overeenkomst:
- de rentevergoeding ad 6% per jaar vanaf 7 januari tot ontbinding:
EUR 53,75 x 168 dagen = EUR 9.030,00
- de boete per dag vanaf 21 januari tot ontbinding: 200 x 146 dagen = EUR 29.100,00
4.9. De rechtbank stelt voorop dat, anders dan [C en D] c.s. heeft betoogd, de boetes als vermeld in 10.2 en 10.3 van de koopovereenkomst niet naast elkaar gevorderd kunnen worden. Voor de uitleg van deze bepalingen komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepaling mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Nu het gaat om standaardbepalingen uit de NVM-koopovereenkomst is de taalkundige betekenis die de bewoordingen in de desbetreffende bepaling normaal gesproken in het maatschappelijke verkeer hebben - gelezen in de context van de overeenkomst als geheel - bij de uitleg van de desbetreffende bepalingen van groot belang.
Aan [C en D] c.s. kan worden toegegeven dat de beide bepalingen zo gelezen kunnen worden dat, in het geval de schuldeiser eerst nakoming verlangt en pas later de ontbinding inroept, zowel aanspraak kan worden gemaakt op de boete als bedoeld in 10.3 als die in 10.2. Niettemin acht de rechtbank dit niet de meest voor de hand liggende uitleg.
Immers, de tekst van de artikelen 10.2 en 10.3 maakt onderscheid tussen de situatie waarin de koopovereenkomst na het intreden van verzuim wordt ontbonden (10.2) en de situatie waarin om nakoming wordt verzocht (10.3), zulks in overeenstemming met het stelsel van de wet, waaruit volgt dat niet tegelijkertijd èn nakoming èn ontbinding van een overeenkomst gevorderd kan worden.
Weliswaar wordt in de tweede volzin van artikel 10.3 de mogelijk genoemd dat, nadat eerst om nakoming is verzocht, alsnog gebruik wordt gemaakt van het recht tot ontbinding, maar de kern van de bepalingen ziet op het onderscheid tussen ontbinding enerzijds en nakoming anderzijds. Bovendien wordt in de tweede volzin van dit artikel niet verwezen naar het bepaalde in artikel 10.2, wat voor de hand zou hebben gelegen, zeker waar in artikel 10.2 wel uitdrukkelijk is bepaald dat de boete het recht op aanvullende schadevergoeding onverlet laat. Ten slotte strookt de uitleg van de rechtbank met het beginsel dat een boetebeding, waarvan de strekking niet duidelijk is, in het voordeel van de schuldenaar moet worden uitgelegd.
Omdat [C en D] c.s. na afloop van de (door artikel 10.1 vereiste) termijn van 8 dagen na ingebrekestelling aan [A en B] c.s. te kennen heeft gegeven nakoming van de koopovereenkomst te verlangen, kan [C en D] c.s. alleen aanspraak maken op de boete, zoals bepaald in artikel 10.3 van de overeenkomst. De hoogte daarvan is - onweersproken - EUR 141.255.
4.10. Met betrekking tot de boetes voortvloeiende uit de aanvullende overeenkomst heeft [A en B] c.s. aangevoerd dat de rentevergoeding slechts verschuldigd is over de periode van 7 tot 21 januari 2011, terwijl [C en D] c.s. zich op het standpunt stelt dat deze verschuldigd is tot de ontbindingsdatum, omdat levering nooit heeft plaatsgevonden.
4.11. Aangezien partijen ter comparitie hebben aangegeven niet inhoudelijk betrokken te zijn geweest bij de formulering van de aanvullende overeenkomst zal de rechtbank voor de uitleg van deze overeenkomst als uitgangspunt nemen de taalkundige betekenis die de bewoordingen normaal gesproken in het maatschappelijke verkeer hebben. In de overeenkomst valt te lezen dat de datum van notariële levering is gewijzigd in uiterlijk 21 januari 2011, en dat koper met betrekking tot gemeld uitstel schadeloos wordt gesteld met de rentevergoeding. Bij niet nakoming van de overeenkomst is een boete verschuldigd van EUR 200,00 per dag. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de rentevergoeding ziet op de periode tot aan de notariële levering op 21 januari, waarna bij niet nakoming in plaats daarvan de boete gaat lopen. Weliswaar staat bij de specificatie van de rentevergoeding in de aanvullende overeenkomst vermeld, dat deze wordt gerekend vanaf 7 januari tot en met de datum van notariële levering, zodat daarin aanleiding gevonden zou kunnen worden om ervan uit te gaan dat de rentevergoeding, nu notariële levering nooit heeft plaatsgevonden, naast de boete doorloopt, maar dat is naar het oordeel van de rechtbank onjuist. Verondersteld moet worden dat met de passage “tot en met de datum van de notariële levering” wordt bedoeld: tot en met (de toen geplande levering op) 21 januari 2011.
Dit brengt mee dat de rentevergoeding van EUR 53,75 per dag slechts verschuldigd is over een periode van 14 dagen, dus een bedrag van in totaal EUR 752,50. De rechtbank merkt deze rentevergoeding aan als een boete. Na 21 januari 2011 is de boete van EUR 200,00 per dag gaan lopen tot - onbestreden - een totaalbedrag van EUR 29.100,00.
4.12. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [A en B] c.s. in beginsel, op basis van de overeenkomsten, een boete van ruim EUR 171.000 verschuldigd is.
Matiging
4.13. Artikel 6:94 lid 1 BW geeft de rechter de bevoegdheid om, indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist, een bedongen boete te matigen. De rechter dient zijn bevoegdheid tot matiging terughoudend te hanteren. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (bijvoorbeeld 27 april 2007, NJ 2007, 262, LJN AZ6638) mag de rechter pas van zijn bevoegdheid tot matiging gebruik maken als toepassing van het boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt. Daarbij zal de rechter niet alleen moeten letten op de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het beding is ingeroepen.
De rechtbank zal aan de hand van de door [A en B] c.s. ter onderbouwing van zijn beroep op matiging aangevoerde omstandigheden, gezien in het licht van de overige feiten en omstandigheden, beoordelen of er aanleiding bestaat tot matiging van de bedongen boete.
4.14. De rechtbank stelt voorop dat [A en B] c.s. een hoofdverplichting van de koopovereenkomst en de aanvullende overeenkomst heeft geschonden, zodat de tekortkomingen als ernstig dienen te worden aangemerkt. De omstandigheid dat [A en B] c.s. in een slechte financiële situatie is komen te verkeren is op zichzelf onvoldoende om tot matiging over te gaan. Dit geldt eveneens voor de omstandigheid dat - zoals [A en B] c.s. heeft betoogd - het uitblijven van notariële levering zou zijn veroorzaakt doordat hypotheekadviseur, bank en notaris hem op het verkeerde been hebben gezet en onrechtmatig jegens hem hebben gehandeld. Van belang is voorts dat [A en B] c.s., hoewel hij wist dat er complicaties waren opgetreden ten aanzien van de financiering, toch de aanvullende overeenkomst met boetebepalingen is aangegaan.
Anderzijds gaat het om een overeenkomst tussen particulieren betreffende de koop van een woning voor een bedrag van EUR 322.500,00, waarbij de boete is opgelopen tot ruim EUR 171.000,00. De boete is zo hoog geworden onder meer omdat het boetebeding dat de contractuele boete bepaalt op 10% van de koopsom (zie 10.2 van de overeenkomst) in dit geval niet van toepassing is. De vraag is of het boetebedrag wel in verhouding staat tot de werkelijk geleden schade. Daarbij dient in ogenschouw genomen te worden dat de rechter, indien er redenen zijn om te matigen, op grond van artikel 6:94 lid 1 BW nooit minder mag toekennen dan de schadevergoeding waarop [C en D] c.s. op grond van de wet aanspraak kan maken. Ten aanzien van deze schade is het volgende van belang.
Vaststaat dat [C en D] c.s. in verband met de naderende levering aan [A en B] c.s. een andere woning heeft gehuurd en zijn woning heeft ontruimd. Hij heeft daardoor dubbele woonlasten gehad. De hypotheeklasten bedroegen EUR 700,00 per maand, naast de andere vaste lasten. Omdat de levering niet doorging is [C en D] c.s. rond Pasen 2011 terugverhuisd, waardoor opnieuw verhuiskosten zijn gemaakt. Hij heeft de woning wederom te koop gezet, met een vraagprijs die EUR 10.000,00 lager is dan daarvoor. De woning is nog niet verkocht. Te verwachten is - gelet op de huidige crisis op de woningmarkt - dat [C en D] c.s. een lager bedrag voor de woning zal krijgen dan het bedrag waarvoor [A en B] c.s. de woning had gekocht.
Hoewel niet te voorspellen is wat de werkelijke schade precies zal zijn, omdat de woning nog niet is verkocht, kan naar het oordeel van de rechtbank wel worden aangenomen dat de werkelijke schade bij lange na niet in de buurt zal komen van het boetebedrag van ruim EUR 171.000,00. Zelfs als [C en D] c.s. tienduizenden euro’s zal moeten toeleggen op de koopprijs, dan nog is niet te verwachten dat de totale schade die hij leidt hoger zal zijn dan grofweg een derde hiervan. Er bestaat dan ook een wanverhouding tussen de boete en de werkelijke schade, zodat er, mede gelet op de overige hiervoor geschetste omstandigheden, aanleiding bestaat de boete te matigen. De rechtbank ziet in de omstandigheid dat [C en D] c.s. pas op 24 juni 2011 de ontbinding van de koopovereenkomst heeft ingeroepen, terwijl in ieder geval in april 2011 al bekend was geworden dat [A en B] c.s. niet zou kunnen nakomen eveneens aanleiding om tot matiging over te gaan.
4.15. De rechtbank is van oordeel dat onverkorte toepassing van het boetebeding in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid tot een buitensporig en daarmee een onaanvaardbaar resultaat leidt. Matiging tot nihil, zoals [A en B] c.s. primair heeft gevorderd, is alleen al gelet op de door [C en D] c.s. geleden schade niet aan de orde. Alles overziend acht de rechtbank het redelijk om de overeengekomen boete in de gegeven omstandigheden te matigen tot EUR 80.000,00. Dit bedrag is naar het oordeel van de rechtbank nog (ruimschoots) boven de schadevergoeding waarop [C en D] c.s. op grond van de wet recht heeft.
4.16. Vanzelfsprekend dienen de bedragen die [C en D] c.s. tot op heden heeft geïncasseerd (tot aan de zitting omstreeks EUR 16.000,00) hierop in mindering te worden gebracht.
Slotsom
4.17. Het vorenstaande brengt mee dat de vordering in conventie van [A en B] c.s. tot matiging van de boetes kan worden toegewezen. De vordering tot terugbetaling van al hetgeen hij aan [C en D] c.s. heeft betaald, dient te worden afgewezen, omdat [C en D] c.s. nog steeds geld van [A en B] c.s. heeft te vorderen.
De vordering in reconventie tot hoofdelijke betaling door [A en B] c.s. van de boetes is toewijsbaar tot een bedrag van EUR 80.000,00.
Wettelijke rente, buitengerechtelijke kosten en proceskosten
4.18. De wettelijke rente over deze gematigde boete is niet al door de ontbinding verschuldigd, zoals [C en D] c.s. heeft gesteld, maar is toewijsbaar vanaf 8 juli 2011. Immers, [A en B] c.s. is in de brief van 24 juni 2011 gesommeerd binnen 14 dagen het boetebedrag te voldoen, hetgeen niet heeft plaatsgevonden, zodat vanaf 8 juli 2011 sprake was van verzuim.
4.19. De vordering in reconventie tot vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten zal worden afgewezen. [C en D] c.s. heeft niet (voldoende onderbouwd) gesteld dat hij deze kosten daadwerkelijk heeft gemaakt en dat die kosten betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op de gebruikelijke wijze vaststellen van het dossier.
4.20. Zowel in conventie als in reconventie zijn partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld te beschouwen, zodat de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1. matigt de door [C en D] c.s. uit hoofde van de koopovereenkomst en de aanvullende overeenkomst gevorderde boete tot een bedrag van EUR 80.000,00,
5.2. compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.3. wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.4. veroordeelt [A en B] c.s. hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan [C en D] c.s. te betalen een bedrag van EUR 80.000,00 (tachtig duizend euro), een en ander met inachtneming van r.o. 4.16, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 8 juli 2011 tot de dag van volledige betaling,
5.5. compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.6. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard en in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2012.