vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
zaaknummer / rolnummer: 184626 / HZ ZA 11-509
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. M.J. Draaisma te Amsterdam,
1. de stichting
STICHTING ISALA KLINIEKEN,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Zwolle,
2. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
VERENIGING DE MEDISCHE STAF VAN DE ISALA KLINIEKEN,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Zwolle,
gedaagden,
advocaat prof. mr. J.G. Sijmons te Zwolle.
Partijen zullen hierna [eiser] en Isala c.s., en ieder afzonderlijk de Stichting en de Vereniging, genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek
- de pleidooien en de ter gelegenheid daarvan overgelegde pleitaantekeningen.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiser] was sinds 1 januari 1988 op basis van een toelatingsovereenkomst als cardiothoracaal chirurg verbonden aan (thans) de Isala Klinieken. [eiser] is daarmee automatisch lid geworden van de Vereniging. De Vereniging hanteert een "kwaliteitsreglement Medische Staf", hierna te noemen: het regelement.
2.2. De inhoudelijk medische kennis en vaardigheden van [eiser] zijn (zeer) goed.
2.3. In 1995 zijn er problemen gerezen tussen [eiser] en de overige leden van de maatschap thoraxchirurgie en de leden van de maatschap thoraxanesthesiologie, welke lagen in de communicatiesfeer. (In de diverse stukken worden verschillende aanduidingen gehanteerd voor de betrokken maatschappen. De rechtbank zal voor de leesbaarheid en overzichtelijkheid steeds de aanduiding thoraxchirurgie en thoraxanesthesiologie hanteren.) Inschakeling van het GITP heeft toen plaatsgevonden. In 2002 is het GITP opnieuw ingeschakeld.
2.4. De maatschap thoraxchirurgie (de heer [A]), het bestuur van de zorggroep Hart & Longen, de maatschap thoraxanesthesiologie (de heer [B]) en het bestuur van de zorggroep OK/IC (mevrouw [C]) hebben bij brief d.d. 14 september 2009 het bestuur van de Vereniging, verder te noemen: het stafbestuur, verzocht om, kort samengevat, een functioneringsvraag te stellen over [eiser] in verband met communicatieproblemen, het niet antwoorden op vragen, het zonder aanleiding weglopen uit de operatiekamer, het last hebben van driftbuien en het structureel niet aanwezig zijn bij overlegmomenten, dit om "te voorkomen dat zijn uitstekende operatieresultaten in de toekomst kunnen gaan lijden onder genoemde problemen." [eiser] kreeg van zijn maatschap thoraxchirurgie een time-out van drie weken om zich te beraden op de ontstane situatie. Het verzoek is ontvankelijk verklaard door het stafbestuur waarvan [eiser] bij brief d.d. 25 september 2009 door het stafbestuur op de hoogte is gesteld. Op grond van artikel 7 lid 2 van het Kwaliteitsreglement, hierna kortweg te noemen: het reglement, werd een onderzoekscommissie ingesteld. Voorts heeft het stafbestuur [eiser] medegedeeld bij brief d.d. 1 oktober 2009 dat hij zijn werkzaamheden onder voorwaarden op 5 oktober 2009 kon hervatten. De brief vermeldt voor zover van belang:
Consultatie van de voorzitter van uw maatschap en vertegenwoordigers van de sectie thoraxanesthesiologie heeft ons geleerd dat er van die zijde nog voldoende vertrouwen bestaat op een zodanige samenwerking met u, dat er sprake kan zijn van verantwoorde patiëntenzorg.
2.5. [eiser] heeft bij brief d.d. 9 oktober 2009 aan de maatschap thoraxchirurgie en de maatschap thoraxanesthesiologie laten weten onzeker te zijn over "het communicatieprobleem" en om die reden verzocht werkafspraken te maken. De maatschap thoraxchirurgie heeft hierop gereageerd bij brief d.d. 15 oktober 2009 met de mededeling dat men graag bereid is bij te dragen aan een verantwoorde en spoedige werkhervatting, maar dat afspraken met de thoraxanesthesiologen gemaakt moeten worden en dat de voorzitter van de maatschap als supervisor wil optreden. De brief wordt afgesloten met de mededeling dat men [eiser] binnenkort weer op de operatiekamer hoopt te kunnen begroeten.
2.6. Door de perfusionisten is een brief d.d. 15 december 2009 geschreven aan de onderzoekscommissie omdat het stellen van een functioneringsvraag voor hen als een verrassing kwam omdat de (communicatie-)problemen al zeer lang lopen.
2.7. De onderzoekscommissie heeft tussentijds bij brief d.d. 21 december 2009 het stafbestuur geïnformeerd - voor zover van belang - als volgt:
De onderzoekscommissie is van mening dat de functioneringsvraag terecht is gesteld. De patiëntenzorg loopt door al deze problemen gevaar.
Door de lange historie van de problemen met herhaalde escalaties en tijdelijke verbeteringen en het afwezige "ziekte-inzicht" heeft de onderzoekscommissie weinig vertrouwen in mogelijkheden tot verbetering van de situatie. Het feit dat de maatschap cardio pulmonale chirurgen verdeeld is in hun visie op de toekomst zal het vinden van een oplossing niet eenvoudiger maken. Ook de huidige situatie van het werken met sancties leidt tot een onveilige gespannen sfeer op de OK en is niet gewenst.
(...)"
2.8. Het stafbestuur heeft de brief van de onderzoekscommissie doorgestuurd naar de raad van bestuur van de Stichting, hierna kortweg te noemen: de raad van bestuur, hetgeen heeft geleid tot een gesprek op 22 december 2009 tussen [eiser] en de raad van bestuur met als uitkomst dat [eiser] geen medische handelingen meer zal verrichten in de Isala Klinieken tot nader overleg.
2.9. Door 24 medewerkers van de "OK" is een brief geschreven d.d. 12 januari 2010 gericht aan de maatschap thoraxchirurgie, de maatschap anesthesiologie (sectie thoraxanesthesiologie), de raad van bestuur en het stafbestuur, waarin - voor zover van belang - staat:
Wij (het OK-personeel) die zeer intensief met dhr. [eiser] samenwerken, kunnen ons niet vinden in deze punten.
De genoemde argumenten zijn buiten ons medeweten gebruikt en worden niet gedragen door de groep. Wij vinden deze klachten ongegrond en het is dan ook onbegrijpelijk voor ons dat de commissie tot deze conclusie heeft kunnen komen.
Met de gedwongen afwezigheid van dhr. [eiser] is het oorspronkelijke probleem niet opgelost maar het heeft zich uitgebreid tot iets ongrijpbaars waar het hele thoraxcentrum bij betrokken is en daar maken wij ons grote zorgen over. Wij vinden de expertise van dhr. [eiser] van onschatbare waarde voor ons thoraxcentrum.
2.10. Het rapport van de onderzoekscommissie is verschenen d.d. 28 januari 2010. De conclusie van de onderzoekscommissie luidt kort samengevat dat de functioneringsvraag terecht is gesteld en dat de patiëntenzorg gevaar loopt door de beschreven problemen.
2.11. [eiser] heeft op het rapport van de onderzoekscommissie gereageerd bij brief d.d. 4 februari 2010. De maatschap thoraxchirurgie heeft gereageerd bij brief d.d. 6 februari 2010 aan het stafbestuur welke brief - voor zover van belang - als volgt luidt:
De Maatschap Cardio-thoracale chirurgie ziet een eventuele herstart van de werkzaamheden van collega [eiser] onder genoemde voorwaarden als de allerlaatste mogelijkheid die hem kan worden geboden.
Wij zijn ons er terdege van bewust dat de veranderingen niet van de ene op de andere dag kunnen worden gerealiseerd maar wij gunnen collega [eiser], vanwege zijn grote verdienste, deze opening. Tevens spreken wij de bereidheid uit daar zelf op een positieve en constructieve wijze aan te willen bijdragen."
2.12. Naar aanleiding van het onderzoeksrapport heeft het stafbestuur bij brief d.d. 16 februari 2010 aan [eiser] - kort samengevat - meegedeeld dat gelet op zijn brief d.d. 4 februari en de brief van de maatschap thoraxchirurgie d.d. 6 februari 2010, de raad van bestuur als eindverantwoordelijke voor de zorg, is gevraagd in ieder geval binnen 3 weken te onderzoeken of en onder welke voorwaarden een verbetertraject en hervatting van de werkzaamheden mogelijk is met behoud van kwaliteit van zorg, patiëntveiligheid en met degelijke afspraken met alle betrokken partijen. In verband met de brief voornoemd heeft tussen [eiser] en de raad van bestuur op 22 februari 2010 een gesprek plaatsgevonden. Daarop volgend heeft de maatschap thoraxchirurgie een e-mail d.d. 24 februari 2010 aan de raad van bestuur gezonden met de navolgende inhoud:
"(...)
Ons standpunt is steeds geweest dat collega [eiser] zijn werkzaamheden, omgeven door een adequaat kader, zou moeten kunnen hervatten. Mochten de door ons eerder geformuleerde voorwaarden impliceren dat deze tot een onwerkzame situatie zouden kunnen leiden dan tonen wij ons eventueel bereid naar een andere vorm van kadering te zoeken, zoals bijvoorbeeld toetsing na een half jaar en aan het einde van het kalenderjaar. Wij stellen daarbij voor om, in overleg met de collegae cardio-anesthesiologen en collega [eiser], te bespreken of er mogelijkheden zijn, en zo ja welke mogelijkheden er zijn om zijn herintreden mogelijk te maken. Hoogachtend, namens de Maatschap Cardio-Thoracale Chirurgie, [D]"
2.13. [eiser] heeft zich bij e-mail d.d. 8 maart 2010 aan de raad van bestuur bereid verklaard om op constructieve wijze zijn bedrage te leveren, om werkhervatting mogelijk te maken.
2.14. De raad van bestuur heeft [eiser] vervolgens bij e-mail d.d. 9 maart 2010 laten weten dat het stafbestuur dient te beslissen inzake de functioneringsvraag.
2.15. Het stafbestuur heeft [eiser] bij brief d.d. 9 maart 2010 - voor zover van belang - als volgt bericht:
"(...)
Concluderend besluit het Stafbestuur dat de onderzoekscommissie de functioneringsvraag voldoende heeft beantwoord. Echter hebben de nagekomen stukken het Stafbestuur doen besluiten tot een aanvullend onderzoek door de Raad van Bestuur waaruit naar voren is gekomen dat werkhervatting onder bepaalde voorwaarden kan plaatsvinden. Het Stafbestuur besluit in zijn aanbeveling dan ook dat hervatting van de werkzaamheden onder voorwaarden mogelijk is. Het Stafbestuur ontvangt binnen 3 weken van u een plan van aanpak goedgekeurd door beide maatschappen en de Raad van Bestuur waarin de condities en nadere uitdieping hiervan staan vermeld."
2.16. Bij e-mail d.d. 16 maart 2010 van [eiser] aan de leden van de maatschap thoraxchirurgie en anesthesiologie heeft hij iedereen uitgenodigd om zijn of haar verwijten aan zijn adres kenbaar te maken zodat daarmee bij het opstellen van het plan van aanpak rekening kan worden gehouden. [eiser] heeft een concept plan van aanpak opgesteld d.d. 29 maart 2010. Bij e-mail d.d. 30 maart 2010 heeft [eiser] aan het stafbestuur verzocht om uitstel van één week voor indiening, welk verzoek is gehonoreerd. [eiser] heeft bij e-mail d.d. 8 april 2010 aan het stafbestuur opnieuw om uitstel verzocht onder opgave van de navolgende reden:
"Van de heer [E] heb ik vernomen dat wegens omstandigheden nog geen overleg heeft plaatsgevonden tussen de Raad van Bestuur en beide maatschappen over het door mij aangeleverde concept Plan van Aanpak. Ik verwacht binnen korte tijd nader te zullen vernemen."
2.17. De maatschap anesthesiologie heeft op het concept plan van aanpak van [eiser] gereageerd bij brief d.d. 9 april 2010 aan [eiser] - voor zover van belang - als volgt:
De sectie is naar aanleiding van bovenstaande overwegingen tot de conclusie gekomen dat alvorens jij je chirurgische werkzaamheden kan hervatten er een gesprek dient plaats te vinden met alle leden van de sectie om alle aspecten van onze samenwerking op de operatiekamer nog eens goed door te spreken en vast te stellen. Aangezien individuele gesprekken in deze fase te veel tijd in beslag zullen nemen zijn wij tot de conclusie gekomen dat een plenair gesprek met de gehele sectie op korte termijn plaats dient te vinden. Het lijkt ons wenselijk dat jij je coach, mevrouw mr. [coach], eveneens uitnodigt voor dit gesprek. Eventuele individuele gesprekken, waar de meeste sectieleden eveneens behoefte aan hebben, kunnen dan na je werkhervatting plaats gaan vinden.
Hopelijk kan je op korte termijn een gesprek, zoals door de sectie voorgesteld, realiseren. De sectie zal eveneens alles in het werk stellen om te zorgen dat dit gesprek zo snel mogelijk kan plaats vinden."
2.18. De maatschap thoraxchirurgie heeft bij brief d.d. 14 april 2010 aan het stafbestuur - voor zover belang - als volgt gereageerd op het plan van aanpak van [eiser]:
Met name deze laatste constatering maakt het voor onze Maatschap noodzakelijk eerst met de Raad van Bestuur, het Stafbestuur en de collegae thorax-anesthesiologen gezamenlijk te spreken om tot een gewogen, en breed gedragen, beslissing over eventuele herintreding van collega [eiser] te kunnen komen. Wij hechten eraan dat begin volgende week te doen opdat collega [A] ook aanwezig kan zijn."
2.19. Vervolgens heeft de heer [inmiddels voorzitter stafbestuur], inmiddels voorzitter van het stafbestuur, zelf bij leden van de maatschap thoraxchirurgie en de maatschap thoraxanesthesiologie geïnformeerd hoe de brieven naar aanleiding van het door [eiser] opgestelde plan van aanpak gelezen moeten worden. Het stafbestuur heeft de raad van bestuur eveneens benaderd. Vervolgens heeft het stafbestuur bij brief d.d. 20 april 2010 aan [eiser] - voor zover van belang - als volgt bericht:
"(...) Het Stafbestuur heeft echter geconstateerd dat bij de uitwerking van dit plan de basis voor verdere samenwerking tussen u en de maatschap thoraxchirurgie en de sectie thoraxanesthesiologie ontbreekt. Hiermee is de kwaliteit van zorg en de patiëntenveiligheid zodanig in het geding, dat voortzetting van uw werkzaamheden in Isala klinieken niet meer tot de reële mogelijkheden behoort.
Naar de stand van zaken acht het stafbestuur het bovengenoemde advies van de onderzoekscommissie begrijpelijk en onontkoombaar en neemt haar conclusie over. (...)"
2.20. De raad van bestuur heeft [eiser] bij brief d.d. 26 april 2010 op de hoogte gesteld van het voornemen om tot beëindiging van de toelatingsovereenkomst en de op non-actiefstellling van [eiser] gedurende de opzegtermijn over te gaan. De brief luidt voorts - voor zover van belang - :
Het Stafbestuur heeft uit de reacties op het plan de conclusie moeten trekken dat er geen basis is voor verdere samenwerking en heeft uiteindelijk geoordeeld dat de kwaliteit van zorg en de patiëntenveiligheid zodanig in het geding is, dat voortzetting van uw werkzaamheden in Isala Klinieken niet meer tot de reële mogelijkheden behoort. Daarmee neemt het Stafbestuur alsnog de integrale conclusie over van de onderzoekscommissie dat alleen beëindiging van de werkzaamheden resteert (zijn brief van 20 april jl. aan u).
2.21. Daarop is [eiser] op 28 april 2010 door de raad van bestuur gehoord en de raad van bestuur heeft bij besluit van 29 april 2010 de toelatingsovereenkomst met [eiser] opgezegd tegen 1 november 2010. Bij datzelfde besluit is [eiser] met onmiddellijke ingang - en voor de duur van de opzegtermijn - op non-actief gesteld. De brief vermeldt - voor zover van belang - voorts:
De vertegenwoordiger van uw maatschap die eveneens is gehoord op het voorgenomen besluit, heeft ons namens uw maten bericht dat aan u alle kansen zijn geboden om terug te keren, maar dat u die kansen niet, althans onvoldoende heeft benut. Uw maten verzetten zich niet tegen bedoeld voorgenomen besluit.
(...)"
2.22. [eiser] heeft zich niet kunnen verenigen met het advies van het stafbestuur en met de opzegging van de toelatingsovereenkomst door de raad van bestuur en is in beroep gekomen tegen voornoemde besluiten bij het Scheidsgerecht Gezondheidszorg. [eiser] heeft op 8 juni 2010 zijn memorie van eis ingediend. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 september 2010. Het Scheidsgerecht heeft bij wege van bindend advies op 13 oktober 2010 een beslissing gegeven, kort gezegd inhoudende afwijzing van alle vorderingen van [eiser].
2.23. [eiser] heeft bij brief d.d. 25 maart 2011 de Vereniging aansprakelijk gesteld voor de schade die hij heeft geleden en nog zal lijden door de handelwijze van de Vereniging. [eiser] heeft de Stichting bij brief d.d. 29 maart 2011 aansprakelijk gesteld.
3. De vordering
3.1. [eiser] vordert - na vermeerdering van eis - bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. te vernietigen het bindend advies van 13 oktober 2010 gewezen door het Scheidsgerecht Gezondheidszorg tussen [eiser] en de Stichting en de Vereniging met kenmerk 10/13 en 10/26;
b. voor recht te verklaren dat de Vereniging aansprakelijk is voor de door [eiser] reeds geleden en nog te lijden schade, waaronder in ieder geval dient te worden verstaan de inkomensschade en de pensioenschade;
c. voor recht te verklaren dat de Stichting aansprakelijk is voor de door [eiser] reeds geleden en nog te lijden schade, waaronder in ieder geval dient te worden verstaan de inkomensschade, de pensioenschade en de schade betreffende de kosten van de waarneming van de praktijk van [eiser] voor zover [eiser] gehouden is hiervoor een bedrag aan zijn voormalig maatschap te voldoen;
d. de Vereniging en de Stichting te veroordelen - des dat de een betaald hebbend de ander zal zijn bevrijd - om binnen tien werkdagen nadat het vonnis zal zijn gewezen aan [eiser] aan schadevergoeding wegens inkomensverlies een bedrag te betalen van EUR 1.313.917,00 netto en wegens pensioenschade een bedrag te betalen van
EUR 320.000,00 netto een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 november 2010;
e. voor zover [eiser] gehouden is een bedrag aan waarnemingshonorarium aan zijn voormalige maatschap te voldoen, de Stichting te veroordelen om binnen tien werkdagen nadat het vonnis zal zijn gewezen aan [eiser] dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, te betalen;
f. de Vereniging en de Stichting te veroordelen - des dat de een betaald hebbend de ander zal zijn bevrijd - in de kosten van de procedure voor het Scheidsgerecht, het salaris van de gemachtigde daaronder begrepen, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 13 oktober 2010;
g. de Vereniging en de Stichting te veroordelen - des dat de een betaald hebbend de ander zal zijn bevrijd - tot betaling aan [eiser] van alle redelijke en in redelijkheid gemaakt kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte, tot op heden volgens rapport Voorwerk II forfaitair begroot op een bedrag van EUR 6.422,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de dag der dagvaarding;
h. de Vereniging en de Stichting te veroordelen - des dat de een betaald hebbend de ander zal zijn bevrijd - in de kosten van dit geding, het salaris van de advocaat van [eiser] daaronder begrepen, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na de datum van het vonnis;
i. de Vereniging en de Stichting te veroordelen - des dat de een betaald hebbend de ander zal zijn bevrijd - in de nakosten van deze procedure, zijnde volgens het Liquidatietarief voor de rechtbanken en gerechtshoven groot EUR 131,00 indien betekening van het te wijzen vonnis achterwege blijft, dan wel groot EUR 199,00 indien betekening van het te wijzen vonnis plaatsvindt, te voldoen binnen veertien dagen na datum van het vonnis en voor het geval voldoening van deze nakosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf voornoemde termijn.
[eiser] legt - samengevat - aan zijn vordering tot vernietiging van het bindend advies ten grondslag dat het oordeel onvoldoende is gemotiveerd en dat de voorzitter van het Scheidsgerecht ten tijde van het geven van de beslissing niet onpartijdig en onafhankelijk was, althans dat daarover ernstige twijfel is gerezen, althans dat die schijn is gewekt. Door het advies onvoldoende te motiveren en door niet onpartijdig en onafhankelijk te zijn heeft het scheidsgerecht een fundamenteel beginsel van procesrecht geschonden en dit leidt er toe dat het in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn als [eiser] aan de beslissing gebonden zou zijn, zodat het bindend advies vernietigd dient te worden. Aan zijn vordering tot schadevergoeding legt [eiser] het onrechtmatig handelen, althans het onzorgvuldig handelen van de Stichting en de Vereniging ten grondslag.
3.2. Isala c.s. voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
vermeerdering van eis
4.1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de vermeerderde eis van [eiser], nu Isala c.s. geen bezwaar heeft gemaakt tegen de vermeerdering van eis en deze ook overigens niet in strijd is met de goede procesorde.
vernietiging beslissing Scheidsgerecht
4.2. De vraag die partijen onder andere verdeeld houdt, is of het bindend advies vernietigd dient te worden ofwel wegens schending van het motiveringsbeginsel ofwel omdat de voorzitter van het Scheidsgerecht niet onpartijdig en niet onafhankelijk was. De beslissing van het Scheidsgerecht dient te worden gekwalificeerd als een bindend advies waarop de regeling inzake de vaststellingsovereenkomst van toepassing is. Artikel 7:904 lid 1 BW bepaalt in welke gevallen een beslissing - van in dit geval het Scheidsgerecht - vernietigbaar is, namelijk "indien gebondenheid aan een beslissing van een partij of van een derde in verband met inhoud of wijze van totstandkoming daarvan in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn".
4.3. Uitgangspunt bij de beoordeling is dat alleen ernstige gebreken in de beslissing de gebondenheid eraan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar maken (HR 12 september 1997, NJ 1998, 382). Met onaanvaardbaar wordt bedoeld dat geen redelijk denkend mens tot het advies moet kunnen komen: de beslissing is onaantastbaar als de grenzen waarbinnen redelijk denkende mensen van mening kunnen verschillen, niet zijn overschreden (TM, p. 1146/7). Daarbij kan mede een rol spelen in hoeverre door het ernstige gebrek nadeel aan de wederpartij is toegebracht. Bij bindend advies moeten de fundamentele beginselen van het procesrecht in acht worden genomen, waartoe ook het motiveringsbeginsel en het beginsel van onafhankelijkheid en onpartijdigheid behoren. Volgens de Hoge Raad heeft te gelden dat naarmate het bindend advies meer het karakter van rechtspraak heeft, de beslissing van de bindend adviseur meer en beter behoort te worden gemotiveerd (HR 24 maart 2006, NJ 2007, 115). Of een gebrekkige motivering gebondenheid aan de beslissing onaanvaardbaar maakt, kan slechts marginaal worden getoetst door de rechter.
4.4. Aan de hand van het hiervoor beschreven kader zal de rechtbank beoordelen of gebondenheid aan de beslissing van het Scheidsgerecht wegens schending van het motiveringsbeginsel en het beginsel van onafhankelijkheid en onpartijdigheid onaanvaardbaar is. Daarbij moet niet uit het oog worden verloren dat niet van belang is of de rechtbank wellicht een andere beslissing zou hebben genomen, maar of geen redelijk denkend mens de beslissing in kwestie zou hebben genomen. Zoals Isala c.s. terecht stelt dient de onderhavige procedure geen verkapt appel te zijn.
4.5. [eiser] stelt zich op het standpunt dat de overwegingen 4.4, 4.5, 4.8, 4.9 en 4.11 gebrekkig zijn gemotiveerd. Overweging 4.8 betreft de kernoverweging in de beslissing van het Scheidsgerecht en gaat over de gronden die de raad van bestuur aan de opzegging ten grondslag heeft gelegd. Het debat tussen partijen heeft zich grotendeels geconcentreerd op deze overweging zodat de rechtbank eerst deze overweging, in het licht van het motiveringsbeginsel, zal beoordelen. De overige overwegingen die volgens [eiser] onvoldoende zijn gemotiveerd zullen daarna (gezamenlijk) worden besproken.
4.6. De gebrekkige motivering van overweging 4.8 is gelegen in het feit dat het Scheidsgerecht aan de hand van een viertal onjuiste gronden heeft geoordeeld dat de opzegging van de toelatingsovereenkomst rechtsgeldig is, aldus [eiser]. Het betreft de navolgende gronden: (1) de lange voorgeschiedenis, (2) de erkenning van [eiser] dat zijn handelen onder de maat is geweest, (3) de klachten zijn niet van incidentele aard of slechts door enkele personen geuit en (4) [eiser] heeft een nadere kans op verbetering gekregen. De gronden één en twee zijn geen zelfstandige gronden, de derde grond had door het Scheidsgerecht niet gebruikt mogen worden en de vierde grond is onjuist, zo luidt het standpunt van [eiser]. Ter nadere toelichting is door [eiser] het navolgende aangevoerd. De lange voorgeschiedenis is inderdaad door de raad van bestuur aan de opzegging ten grondslag gelegd maar niet als zelfstandige grond. De erkenning van [eiser] dat zijn handelen niet aan de maat is geweest, is door de raad van bestuur niet aan de opzegging ten grondslag gelegd. Dit valt ook niet af te leiden uit de opzeggingsbrief van de raad van bestuur. De aanname van het Scheidsgerecht dat het tekortschieten van [eiser] in de rapportage van zijn medische verrichtingen niet tot calamiteiten heeft geleid een geluk bij een ongeluk is, is niet onderbouwd door het Scheidsgerecht. De grond dat de klachten niet van incidentele aard zijn en niet slechts door enkele personen zijn geuit volgt uit het rapport van de onderzoekscommissie, waarop het Scheidsgerecht zich nu juist niet mag baseren gelet op de totstandkoming ervan. De vierde grond is onjuist. [eiser] heeft geen kans gehad op verbetering. [eiser] heeft vanaf medio december 2009 geen werkzaamheden meer verricht in het ziekenhuis. Partijen waren nog met elkaar in overleg over terugkeer maar zover is het nooit gekomen door de opzegging. [eiser] kan deze kans dan ook niet hebben verbruikt. Gelet op het vorenstaande ligt feitelijk het rapport van de onderzoekscommissie aan de opzegging ten grondslag, terwijl het Scheidsgerecht zelf heeft geoordeeld dat het rapport van de onderzoekscommissie vanwege de wijze van totstandkoming niet aan de opzegging ten grondslag kan worden gelegd, aldus [eiser].
4.7. Het verweer van Isala c.s. komt er kort gezegd op neer dat het Scheidsgerecht heeft geoordeeld dat er een viertal gronden (de lange voorgeschiedenis, erkenning [eiser] dat zijn handelen onder de maat is geweest, klachten zijn niet van incidentele aard en of slechts door enkele personen geuit en [eiser] heeft een nadere kans op verbetering gekregen) aan de opzegging ten grondslag is gelegd, zodat het besluit tot opzegging niet louter is gebaseerd op het rapport van de onderzoekscommissie. De voorgeschiedenis heeft wel degelijk meegewogen bij het nemen van het opzeggingsbesluit, zoals [eiser] zelf ook erkent, en heeft ook een rol gespeeld bij het geven van een herkansing aan [eiser]. De voorgeschiedenis bepaalde immers de voorwaarden waaronder men nog zou willen samenwerken met [eiser]. Uit de brief van de raad van bestuur d.d. 29 april 2010 blijkt dat de erkenning van [eiser] dat zijn handelen te wensen overlaat aan de opzegging ten grondslag is gelegd, zodat het Scheidsgerecht dit argument terecht heeft meegewogen. Ook is in de procedure bij het Scheidsgerecht niet betwist dat gebreken in de verslaglegging leiden tot een vakinhoudelijk disfunctioneren met onaanvaardbare risico's, zodat een nadere motivering niet nodig was. Het Scheidsgerecht mocht gebruik maken van het rapport van de onderzoekscommissie nu het slechts heeft geoordeeld dat dat rapport niet als enige aan de opzegging ten grondslag mag worden gelegd. Het Scheidsgerecht komt vrije bewijswaardering toe. Uit de brieven van de maatschap thoraxchirurgie en thoraxanesthesiologie volgde dat er onvoldoende draagvlak was voor terugkeer waardoor niet binnen de gestelde termijn een plan van aanpak gereed was, zodat het Scheidsgerecht kon oordelen dat [eiser] een nadere kans op verbetering heeft gehad maar deze niet heeft benut. Anderen ervoeren de situatie als niet of nauwelijks meer werkbaar zodat de samenwerking ernstig werd bemoeilijkt en de raad van bestuur op goede gronden de toelatingsovereenkomst heeft opgezegd. Het Scheidsgerecht heeft dan ook gemotiveerd geoordeeld dat de opzegging terecht was.
4.8. Voor zover [eiser] heeft betoogd dat de door het Scheidsgerecht genoemde gronden afwijken van de gronden waarop de raad van bestuur zijn opzegging heeft gebaseerd en de motivering daarom gebrekkig is, dient het betoog te stranden. Uit de opzeggingsbrief d.d. 29 april 2010 blijkt dat opzegging plaatsvindt op grond van gewichtige redenen van zodanige klemmende aard, dat redelijkerwijs van Isala Klinieken niet gevergd kan worden de overeenkomst te continueren. De opzeggingsgrond is derhalve gewichtige redenen en het Scheidsgerecht heeft onderzocht of die opzeggingsgrond toereikend is (overweging 4.2). [eiser] heeft hiertegen ook geen klacht geuit. Overweging 4.8 gaat vervolgens over de feiten die aan de opzeggingsgrond gewichtige redenen ten grondslag zijn gelegd. Hoewel de samenvatting van de feiten in de beslissing van het Scheidsgerecht niet helemaal samenvalt met de feiten zoals die door Isala c.s. naar voren zijn gebracht in de bindend adviesprocedure, is hier veeleer sprake van een verschil in aanduiding dan van een inhoudelijk verschil. Niet gezegd kan worden dat de motivering van het Scheidsgerecht op dit punt onbegrijpelijk is. Of de feiten waarop het Scheidsgerecht de opzegging heeft gebaseerd juist zijn, is niet aan de rechtbank om te beoordelen. De rechtbank kan niet opnieuw treden in het afwegen van de naar voren gebrachte stellingen en verweren met betrekking tot de aangevoerde feiten, omdat dit zou neerkomen op een verkapt appel waarmee zij verder zou gaan dan de haar toegestane marginale toets. De rechtbank gaat dan ook uit van de feiten en gronden zoals door het Scheidsgerecht in zijn beslissing genoemd, nu niet zonder meer evident is dat deze feiten als niet steekhoudend gekwalificeerd dienen te worden. Het vorenstaande brengt logischerwijs met zich dat het oordeel van het Scheidsgerecht op een viertal omstandigheden is gebaseerd en niet alleen op het onderzoeksrapport. Kortom, het oordeel van het Scheidsgerecht blijft binnen de grenzen waarbinnen redelijk denkende mensen van mening kunnen verschillen. Overweging 4.8 is dan ook voldoende gemotiveerd.
4.9. [eiser] heeft voorts aangevoerd dat overweging 4.4 onvoldoende is gemotiveerd, aangezien door het Scheidsgerecht niet duidelijk is gemaakt waaruit blijkt dat de onderzoekscommissie met vele mensen heeft gesproken. In het rapport van de onderzoekscommissie wordt gesproken over diverse mensen, hetgeen niets zegt over de veelheid. In overweging 4.5 is onvoldoende door het Scheidsgerecht gemotiveerd waarom het in het geval van [eiser] noodzakelijk was tussentijds te rapporteren. In overweging 4.9 is onvoldoende gemotiveerd, het oordeel dat anderen de situatie als niet of nauwelijks werkbaar ervaren. Onbegrijpelijk is ten slotte het oordeel dat [eiser] geen belang heeft bij vernietiging van het besluit van het stafbestuur nu de raad van bestuur zijn besluit hoofdzakelijk heeft gebaseerd op het besluit van het stafbestuur.
4.10. Isala c.s. heeft hier tegenover aangevoerd dat uit het rapport van de onderzoekscommissie blijkt dat met vele mensen is gesproken, zodat een nadere motivering in overweging 4.4 niet noodzakelijk was. Het Scheidsgerecht heeft in overweging 4.5 voldoende gemotiveerd waarom tussentijdse rapportage in de gegeven omstandigheden was toegestaan. De motivering van overweging 4.9 volgt uit de overwegingen 2.4, 2.7, 2.9, 2.11, 2.18, 2.19 en 4.8. Het Scheidsgerecht heeft in overweging 4.11 voldoende gemotiveerd dat de vernietiging van het besluit van het stafbestuur geen gevolgen heeft voor het besluit van de raad van bestuur.
4.11. De rechtbank overweegt als volgt. Ook al zou de kwalificatie van het Scheidsgerecht dat de onderzoekscommissie vele mensen heeft gesproken onjuist zijn, dan maakt deze enkele constatering nog niet dat er sprake is van een gebrekkige motivering. Bovendien verbindt het Scheidsgerecht, zoals Isala c.s. terecht opmerkt, aan deze constatering geen rechtsgevolgen. Derhalve valt niet in te zien hoe dit punt de beslissing van het Scheidsgerecht voor [eiser] onaanvaardbaar maakt. Overweging 4.5 is naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd nu deze overweging inzicht geeft in de denkwijze en gedachtegang van het Scheidsgerecht. Hetzelfde geldt voor overweging 4.9 in samenhang met de overige overwegingen uit de beslissing. Ten slotte is ook overweging 4.11 voldoende gemotiveerd. Het Scheidsgerecht geeft immers aan waarom de vernietiging van het besluit van het stafbestuur geen gevolgen heeft voor het besluit van de raad van bestuur. Dat [eiser] zich niet met dit oordeel kan verenigen is onvoldoende om de stelling te dragen dat sprake is van een gebrekkige motivering.
4.12. Door [eiser] zijn ten slotte nog een tweetal omstandigheden aangevoerd - het niet vrijwillig willen overleggen van haar notulen door de Vereniging en het verslag van de Inspectie voor de Volksgezondheid - die zich na de beslissing van het Scheidsgerecht hebben voorgedaan. Voor zover [eiser] hiermee zijn stelling dat het bindend advies vernietigd dient te worden wenst te onderbouwen, faalt het. Het Scheidsgerecht kon in haar oordeel immers geen feiten betrekken die zich pas na het geven van het bindend advies hebben voorgedaan, zoals het niet overleggen van de notulen door de Vereniging en het verslag van de Inspectie voor de Volksgezondheid. De rechtbank heeft deze feiten dan ook buiten beschouwing gelaten bij de marginale toetsing die zij thans heeft verricht ten aanzien van de inhoud van het bindend advies.
4.13. Kortom, de beslissing van het Scheidsgerecht is voldoende gemotiveerd. De overwegingen zijn begrijpelijk en geven geen blijk van aperte onjuistheden of onhoudbare oordelen. Gesteld noch gebleken is dat het Scheidsgerecht één van de door [eiser] gebezigde argumenten onbesproken heeft gelaten. Aan het vorenstaande doet niet af dat de beslissing van het Scheidsgerecht het karakter heeft van rechtspraak, zoals beide partijen naar voren hebben gebracht. Ook tegen de achtergrond van die constatering is de beslissing niet gebrekkig gemotiveerd. Dat [eiser] geen andere keus had dan het geschil voor te leggen aan het Scheidsgerecht die in enige instantie recht spreekt, doet evenmin af aan het vorenstaande. Dit feit brengt immers niet met zich dat dus een ander toetsingskader gehanteerd dient te worden dan het kader geformuleerd door de rechtbank. Nu de beslissing de geschetste kaders niet overschrijdt, is vernietiging van de beslissing niet aan de orde. Door [eiser] is voorts aangevoerd dat bij het oordeel of de beslissing van het Scheidsgerecht vernietigd dient te worden, meegewogen dient te worden dat de beslissing zeer nadelig is voor [eiser]. Weliswaar dient het geleden nadeel in de afweging te worden betrokken, doch zulks in relatie tot de gebrekkige motivering. Met andere woorden, in hoeverre heeft [eiser] schade geleden door de gebrekkige motivering en in hoeverre is daardoor gebondenheid aan de beslissing onaanvaardbaar. In dit geval heeft de rechtbank evenwel overwogen dat het aan de motivering niet schort zodat de rechtbank aan het meewegen van het door [eiser] geleden nadeel niet toekomt.
voorzitter niet onafhankelijk en onpartijdig
4.14. Als tweede grond, op basis waarvan de beslissing van het Scheidsgerecht vernietigd dient te worden, heeft [eiser] aangevoerd dat de voorzitter van het Scheidsgerecht niet onafhankelijk en onpartijdig was. Gedurende een deel van de tijd dat de kwestie tussen partijen aanhangig was bij het Scheidsgerecht was ook een andere procedure bij het Scheidsgerecht aanhangig tussen een ziekenhuis en een medisch specialist. Bij deze laatste procedure maakten de heer [F] (als voorzitter) en de heer [E], lid van de raad van bestuur van de Vereniging, deel uit van het Scheidsgerecht, terwijl [F] in de procedure van [eiser] ook optrad als voorzitter van het Scheidsgerecht. Ter nadere onderbouwing is door [eiser] het navolgende aangevoerd. Uit het feit dat de mondelinge behandeling van de zaak van [eiser] op 8 september 2010 plaatsvond en de memorie van eis in de andere procedure op 27 augustus 2010 werd ingediend, kan worden afgeleid dat de samenstelling van het Scheidsgerecht in de andere procedure ten tijde van de mondelinge behandeling van de zaak van [eiser] reeds bekend was. Op basis daarvan moet worden aangenomen dat [F] (tijdens de procedure) contact heeft gehad met [E], zodat aangenomen moet worden dat [F] bij het geven van de beslissing in feite niet onpartijdig en onafhankelijk was. [F] had zich moeten verschonen, althans mededeling moeten doen van de belangenverstrengeling. Rechterlijke onafhankelijkheid en onpartijdigheid is één van de fundamentele beginselen van het procesrecht. Nu gebleken is dat één van de arbiters van het Scheidsgerecht niet onpartijdig dan wel niet onafhankelijk was, althans over diens toenmalige onpartijdigheid of onafhankelijkheid ernstige twijfel is gerezen, althans dat de schijn is gewekt van gebrek aan onpartijdigheid en onafhankelijkheid, is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar om [eiser] aan de beslissing te houden. Voor de vraag aan welke norm getoetst dient te worden, wordt door [eiser] aansluiting gezocht bij de jurisprudentie aangaande de mogelijkheid om op deze grond een arbitraal vonnis te vernietigen (HR 18 februari 1994, NJ 1994, 765), waarbij een strengere maatstaf geldt dan bij wraking.
4.15. Door Isala c.s. wordt voor de vraag aan welke norm getoetst dient te worden ook aansluiting gezocht bij HR 18 februari 1994, NJ 1994, 765 (verwezen wordt ook naar Rechtbank Haarlem 13 januari 2010) en gesteld dat het een strengere norm betreft dan bij wraking. Deze norm afgezet tegen de feiten maakt dat van schending van de norm als geformuleerd in het aangehaalde arrest geen sprake is, aldus Isala c.s. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de inrichting van het Scheidsgerecht. Het enkele feit dat [E] later met [F] optrad als arbiter maakt niet dat [F] niet onafhankelijk en onpartijdig was in de procedure van [eiser]. Pas bij de mondelinge behandeling van de andere zaak is er voor het eerst contact geweest tussen [E] en [F] en op dat moment was de procedure tussen [eiser] en Isala c.s. al afgerond. Een gebrek aan onafhankelijkheid en onpartijdigheid kan niet enkel gebaseerd worden op de suggestie van een mogelijk contact. Bovendien zijn de arbiters van het Scheidsgerecht gehouden aan een geheimhoudingsverklaring. Voor het voldoen aan de door [eiser] genoemde "disclosure-verplichting" bestond geen aanleiding aangezien een wrakingsverzoek zou zijn afgewezen.
4.16. In zijn uitspraak van 18 februari 1994 (NJ 1994, 765) heeft de Hoge Raad - voor zover van belang - het navolgende geoordeeld: "Voor vernietiging van het vonnis wegens strijd met de openbare orde in verband met een beroep op het niet onpartijdig of onafhankelijk zijn van een arbiter is dan alleen plaats wanneer feiten en omstandigheden aan het licht zijn gekomen op grond waarvan moet worden aangenomen dat hetzij een arbiter bij het geven van de arbitrale beslissing in feite niet onpartijdig dan wel niet onafhankelijk was, hetzij omtrent diens toenmalige onpartijdigheid of onafhankelijkheid in zo ernstige mate twijfel mogelijk is dat het, de overige omstandigheden van het geval mede in aanmerking genomen, onaanvaardbaar zou zijn van de partij die in de arbitrage in het ongelijk is gesteld, te vergen dat zij zich bij de uitspraak neerlegt."
4.17. Hoewel beide partijen, als het gaat om de van toepassing zijnde norm, naar de hiervoor aangehaalde uitspraak van de Hoge Raad verwijzen, verschillen zij van mening over de inhoud van die norm. [eiser] stelt dat ook wanneer de schijn is gewekt van gebrek aan onpartijdigheid of onafhankelijkheid er sprake is van de schending van een fundamenteel beginsel van procesrecht dat leidt tot vernietiging. Deze stelling dient te worden verworpen. In het aangehaalde arrest heeft de Hoge Raad nu juist uitgemaakt dat de enkele schijn van een gebrek aan onpartijdigheid en onafhankelijkheid ontoereikend is. Er moet immers een strengere maatstaf worden aangelegd dan wanneer het gaat om wraking of verschoning, zulks mede gelet op het algemeen belang bij een effectief functionerende arbitrale rechtspleging, aldus de Hoge Raad.
4.18. Geen van partijen gaat echter in op de vraag of de uitspraak van de Hoge Raad, welke is gewezen in het kader van een arbitrale procedure, überhaupt van toepassing is op een bindend adviesprocedure, terwijl naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer kan worden gezegd dat een bindend adviesprocedure gelijk is aan een arbitrale procedure. Een arbitraal vonnis kan worden vernietigd wegens het ontbreken van onpartijdigheid en onafhankelijkheid indien er sprake is van strijd met de openbare orde of de goede zeden. De vraag of een bindend advies kan worden vernietigd wegens het ontbreken van onpartijdigheid en onafhankelijkheid dient te worden beantwoord aan de hand van de algemene toetsingsnorm van artikel 7:904 BW, namelijk of gebondenheid aan de beslissing naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Het toetsingskader is dan ook niet gelijk. Voorts kent de bindend adviesprocedure geen wettelijk geregelde wrakingsprocedure. De rechtbank is desondanks van oordeel dat de uitspraak van de Hoge Raad, die een norm voor het beoordelen van het gebrek aan onpartijdigheid en onafhankelijkheid geeft, ook voor de onderhavige kwestie van belang is. De Hoge Raad acht in zijn uitspraak het algemeen belang bij een effectief functionerende arbitrale rechtspleging doorslaggevend voor het aanleggen van een strengere maatstaf dan bij wraking. Het belang dat een partij niet bij de geringste aanleiding de beslissing vernietigt, is naar het oordeel van de rechtbank ook bij een bindend adviesprocedure aan de orde en om die reden acht de rechtbank de gegeven norm ook toepasselijk in een bindend adviesprocedure.
4.19. Vooropgesteld dient te worden dat [eiser] een onpartijdig en onafhankelijk Scheidsgerecht mocht verwachten, zeker nu sprake was van slechts één beroepsinstantie. Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van de door [eiser] aangevoerde feiten en omstandigheden, de strenge norm uit het arrest van de Hoge Raad voornoemd indachtig, niet worden aangenomen dat [F] in feite niet onpartijdig en onafhankelijk was. Hoewel de betrokkenheid van [F] en [E] bij beide zaken niet erg gelukkig is geweest, kan - zoals Isala c.s. terecht stelt - uit het enkele feit dat er mogelijk contact is geweest tussen beiden niet worden afgeleid dat [F] in feit niet onpartijdig en onafhankelijk was. Daarbij komt dat het steeds een aanname van [eiser] is dat beiden over de onderhavige zaak hebben gesproken. Uit de door [eiser] geschetste feiten kan evenmin worden afgeleid dat er in zo ernstige mate twijfel mogelijk is over de onpartijdigheid en onafhankelijkheid van [F], dat het de overige omstandigheden van het geval mede in aanmerking genomen, onaanvaardbaar zou zijn van [eiser] te vergen zich bij de beslissing neer te leggen. Ook hier geldt dat de enkele mogelijkheid van contact onvoldoende is om ernstige twijfel te doen ontstaan. De enkele constatering dat contact mogelijk was is daartoe onvoldoende. Maar ook al zou er sprake zijn van ernstige twijfel dan is daarmee nog niet gezegd dat het onaanvaardbaar zou zijn [eiser] aan de beslissing te houden. Om tot een dergelijk oordeel te kunnen komen dienen de overige omstandigheden van het geval te worden meegewogen. Welke omstandigheden de rechtbank hierbij in aanmerking zou moeten nemen, is door [eiser] niet nader geconcretiseerd. Voor zover [eiser] in dit kader zou willen verwijzen naar de gebrekkige motivering, is deze omstandigheden onvoldoende om dat oordeel te dragen. De rechtbank heeft immers geoordeeld dat de motivering niet gebrekkig is. Kortom, de vordering tot vernietiging wegens gebrek aan onpartijdigheid en onafhankelijkheid zal worden afgewezen.
4.20. De rechtbank heeft hiervoor geoordeeld dat de vordering tot vernietiging van het bindend advies zal worden afgewezen. Dit brengt met zich dat het bindend advies en de daarin neergelegde beslissingen onaantastbaar zijn. Daarmee staat de opzegging van de toelatingsovereenkomst met [eiser] en de rechtsgeldigheid van deze opzegging vast alsmede het oordeel van het Scheidsgerecht dat een vergoeding op grond van de redelijkheid en billijkheid in verband met de opzegging niet aan de orde is. Daar kan en mag de rechtbank derhalve niet meer in treden en dat zal zij ook niet doen. [eiser] vordert in deze procedure ook schadevergoeding van de Stichting en de Vereniging op grond van onrechtmatig handelen. Hoewel de rechtbank gebonden is aan het oordeel van het Scheidsgerecht waar het de opzegging betreft en het in dat kader gegeven oordeel met betrekking tot het recht op een vergoeding, dient de rechtbank wel te beoordelen of de door [eiser] in deze procedure aangevoerde feiten en omstandigheden als onrechtmatig, althans onzorgvuldig jegens hem zijn te kwalificeren. De rechtbank is op dat punt niet aan enige beperking gebonden en zij kan een volledige toetsing uitvoeren, met name waar het de vordering jegens de Vereniging betreft. Daarover heeft het Scheidsgerecht immers geoordeeld dat een andere procedure de aangewezen weg is en het Scheidsgerecht heeft zich in het geheel niet uitgelaten over de gedragingen van de Vereniging. Ten aanzien van het door [eiser] gestelde omtrent het handelen door de Stichting kan de rechtbank eveneens een volledige toetsing uitvoeren. Los van de opzegging kan de rechtbank immers beoordelen of de door [eiser] gestelde feiten en omstandigheden leiden tot aansprakelijkheid van de Stichting.
Aansprakelijkheid Vereniging (het stafbestuur)
4.21. [eiser] heeft zijn stelling dat de Vereniging (waarbij het stafbestuur namens de Vereniging heeft gehandeld) onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld gebaseerd op de volgende feiten en omstandigheden:
De werkwijze van de onderzoekscommissie kon niet door de beugel; door de gehanteerde werkwijze kon [eiser] zich niet verdedigen. [eiser] heeft aangevoerd dat hij het stafbestuur hier ook op heeft gewezen, maar dat die daar ten onrechte geen acht op heeft geslagen.
Het stafbestuur heeft zijn besluit om de raad van bestuur te adviseren de toelatingsovereenkomst met [eiser] te beëindigen, ontijdig genomen. Terwijl alle betrokkenen nog in overleg waren kwam het stafbestuur ineens tot het besluit dat een hervatting van de werkzaamheden door [eiser] niet meer mogelijk was. Daarmee heeft het stafbestuur [eiser] de kans ontnomen om zijn gedrag te verbeteren.
De handelwijze van het stafbestuur was voorts niet in overeenstemming met het reglement. Er is niet geholpen bij het tot stand brengen van rechtstreekse communicatie tussen de betrokkenen (artikel 6 lid 2). [eiser] heeft geen afschrift van de functioneringsvraag ontvangen (artikel 6 lid 3). De functioneringsvraag had niet betrekking op een recent incident (artikel 6 lid 6). Het stafbestuur heeft er niet voor zorg gedragen dat [eiser] niet werd beschadigd (artikel 6 lid 5); [eiser] werd zonder reden tijdens het onderzoek op non-actief gezet. Ook is gehandeld in strijd met artikel 9 lid 5 van het reglement.
Het stafbestuur heeft gehandeld in strijd met het doel van de Vereniging en daarmee gehandeld in strijd met de redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 2:8 BW.
4.22. Isala c.s. heeft betwist dat de Vereniging aansprakelijk is uit hoofde van onrechtmatige daad jegens [eiser]. Ter onderbouwing is door Isala c.s. het navolgende aangevoerd.
Het Scheidsgerecht heeft weliswaar geoordeeld dat de wijze van horen door de onderzoekscommissie niet door de beugel kon, maar niet dat het rapport niet door de beugel kon. Aan het rapport mocht wel degelijk betekenis worden toegekend en het rapport mocht aan het besluit van het stafbestuur, zoals geformuleerd in de brief d.d. 20 april 2010 aan [eiser], ten grondslag worden gelegd. Voor het geval het rapport van de onderzoekscommissie niet aan het besluit ten grondslag mocht worden gelegd, dan heeft te gelden dat dit geen gevolgen heeft. Het stafbestuur heeft immers niet alleen het onderzoeksrapport aan zijn besluit ten grondslag gelegd. Bovendien had een juiste werkwijze van de onderzoekscommissie niet tot een ander rapport geleid.
Naar aanleiding van het onderzoeksrapport en de reacties van de beide maatschappen op het conceptplan van aanpak van [eiser] is het stafbestuur tot de conclusie gekomen dat hervatting van de werkzaamheden niet meer tot de mogelijkheden behoorde. De brieven van de maatschappen gaven aanleiding om bij de leden van de maatschappen - in de wandelgangen - te verifiëren of "in deze brieven daadwerkelijk stond wat het stafbestuur erin dacht te lezen", namelijk dat werkhervatting geen reële mogelijkheid was bij gebrek aan draagvlak. Aan het besluit van het stafbestuur ligt het onderzoeksrapport ten grondslag en de kennis dat in beide maatschappen geen draagvlak meer bestond voor hervatting van de werkzaamheden door [eiser]. Het besluit van het stafbestuur dat van werkhervatting geen sprake kon zijn maakt de Vereniging niet schadeplichtig. Juist door zijn visie bij de maatschappen te verifiëren heeft het stafbestuur zorgvuldig gehandeld. Het stafbestuur heeft de brief van de OK-medewerkers meegenomen maar vond dat deze niets aan de feiten veranderde.
De stelling dat het stafbestuur in strijd met het reglement zou hebben gehandeld had aan de orde moeten komen tijdens de procedure bij het Scheidsgerecht, zie artikel 10 lid 2 van het reglement. [eiser] is daar nu te laat mee. De huidige procedure is geen hoger beroepsprocedure tegen het besluit van het stafbestuur. [eiser] kan zijn bezwaren (over schending van het reglement) nu niet meer naar voren brengen. Overigens heeft het stafbestuur wel in overeenstemming met het reglement gehandeld.
De Vereniging heeft naast het behartigen van de professionele belangen van de leden als doel het bewaken en verhogen van het peil van de kwaliteit en doelmatigheid van het medische handelen. Nu samenwerking niet meer mogelijk bleek, had het stafbestuur geen andere keus dan de conclusies van de onderzoekscommissie over te nemen. Van een handelen in strijd met artikel 2:8 BW is dan ook geen sprake.
4.23. De rechtbank zal zich thans buigen over de vraag of de Vereniging onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld in welk licht zij de vier door [eiser] aangevoerde feiten en omstandigheden zal beoordelen.
4.24. Allereerst overweegt de rechtbank dat voor aantasting van het adviesbesluit van het stafbestuur, zoals neergelegd in de brief d.d. 20 april 2010, weliswaar een aparte procedure geldt met aparte termijnen (artikel 10 lid 2 van het reglement), maar dat dit onverlet laat dat de rechtbank kan beoordelen of de Vereniging onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld omdat zij bijvoorbeeld het reglement heeft overtreden.
4.25. Naar het oordeel van de rechtbank was er sprake van een incident in de zin van het reglement (artikel 6 lid 6 van het reglement). De klacht van één van de thoraxanesthesiologen over de samenwerking met [eiser] die aan de brief d.d. 14 september 2009 ten grondslag ligt, kan als zodanig worden beschouwd. De onderzoekscommissie is dan ook terecht ingesteld door het stafbestuur.
4.26. Terecht stelt [eiser] zich op het standpunt dat de door de onderzoekscommissie gehanteerde werkwijze, zoals het anoniem horen en het horen in groepen van personen, niet door de beugel kon. [eiser] wijst ook naar het oordeel van het Scheidsgerecht op dit punt. Bovendien heeft [eiser] terecht de vraag opgeworpen hoeveel personen er nu daadwerkelijk zijn gehoord door de onderzoekscommissie. Ter zitting is immers gebleken dat niet alle thoraxchirurgen zijn gehoord maar slechts een deel daarvan. Met [eiser] is de rechtbank dan ook van oordeel dat het niet alleen schort aan de door de onderzoekscommissie gevolgde werkwijze, maar dat betwijfeld kan worden of het onderzoek voldoende representatief is, welke twijfel nog wordt versterkt door het feit dat aan de - voor [eiser] gunstige brief - van de OK-medewerkers voorbij is gegaan in het onderzoeksrapport. Het feit dat de werkwijze van de onderzoekscommissie niet correct was en de representativiteit van het onderzoek mogelijk te wensen overliet, had voor het stafbestuur reden moeten zijn om de conclusies van de onderzoekscommissie zeer kritisch te beoordelen, mede gelet op het feit dat [eiser] het stafbestuur daarop heeft gewezen, hetgeen niet is betwist. Het stafbestuur heeft de conclusies uit het onderzoeksrapport evenwel blindelings overgenomen blijkens de brief d.d. 9 maart 2010. Weliswaar refereert het stafbestuur in zijn brief voornoemd aan de brief van de OK-medewerkers, maar het heeft die brief niet als doorslaggevend beschouwd bij het formuleren van zijn advies omdat de inhoud van de brief niet representatief zou zijn voor alle OK-medewerkers. Nog daargelaten dat [eiser] ter zitting onbetwist heeft gesteld dat de groep van ondertekenaars tweederde van het OK-personeel vormt en dus wel een zekere mate van representativiteit heeft, had het stafbestuur die brief in het licht van de overige omstandigheden niet zomaar ongemotiveerd terzijde mogen schuiven. Daaraan doet niet af dat de brief is besproken in de vergadering van 4 februari 2010 (productie 31 bij repliek). Daaruit blijkt immers dat het stafbestuur van oordeel is dat "de ingekomen brieven van OK-medewerkers niet interessant zijn voor een oordeel". Naar het oordeel van de rechtbank had de brief niet zomaar terzijde geschoven mogen worden, niet alleen omdat de brief van het OK-personeel haaks staat op de uitkomsten van het rapport van de onderzoekscommissie, maar er ook een soortgelijke brief bestaat afkomstig van de perfusionisten. Met andere woorden het OK-personeel staat niet op zichzelf. Bovendien is gesteld noch gebleken dat zich concrete situaties hebben voorgedaan - over de aard van het incident in 1995 verschillen partijen van mening - die een gevaar voor de patiëntenzorg opleverden, terwijl het stafbestuur hieraan nu juist een groot belang hecht. Gezien het vorenstaande had het stafbestuur de conclusies van de onderzoekscommissie niet - zonder meer - mogen overnemen, nu het dit wel heeft gedaan is de Vereniging tekort geschoten in de zorg die van haar jegens [eiser] als lid van de Vereniging kon worden gevergd waardoor zij aansprakelijk is jegens [eiser] uit hoofde van onrechtmatige daad. Met name nu de conclusies van het onderzoeksrapport zulke verstrekkende gevolgen voor [eiser] hebben, mocht van het stafbestuur worden verwacht dat de conclusies van de onderzoekscommissie gedegen beoordeeld zouden worden. Gelet op de gebreken die aan het onderzoeksrapport kleven is het alleszins reëel te veronderstellen dat wanneer de onderzoekscommissie op een juiste wijze te werk was gegaan de conclusies anders hadden geluid. Het verweer van de Vereniging dat zij niet alleen het onderzoeksrapport aan haar besluit ten grondslag heeft gelegd dient te worden verworpen. Niet alleen blijkt uit de brief d.d. 9 maart 2010 dat het stafbestuur zijn besluit baseert op de conclusies van het onderzoeksrapport, maar de Vereniging erkent dit ook in de processtukken waar zij stelt dat het onderzoeksrapport (samen met de wetenschap dat er bij de maatschappen geen draagvlak meer bestaat) aan haar besluit ten grondslag ligt.
4.27. De onderzoekscommissie heeft bij brief d.d. 21 december 2009 tussentijds gerapporteerd aan het stafbestuur. Het stafbestuur heeft op zijn beurt de brief direct doorgestuurd naar de raad van bestuur, hetgeen heeft geleid tot een gesprek met [eiser] met als uitkomst dat [eiser] geen medische handelingen meer zou verrichten. Daargelaten of de onderzoekscommissie tussentijds kon en mocht rapporteren, is de rechtbank van oordeel dat ook hier het stafbestuur de uitkomsten van de tussentijdse rapportage niet zonder meer kon en mocht overnemen. Gesteld noch gebleken is dat zich nieuwe feiten en/of omstandigheden hadden voorgedaan die noopten tot actie ter bescherming van de patiëntenzorg. De reactie van het stafbestuur op de tussentijdse rapportage is naar het oordeel van de rechtbank dan ook zeer voorbarig geweest en niet met de vereiste zorgvuldigheid omkleed. Door deze handelwijze, het zonder meer overnemen van de tussentijdse rapportage en doorzending daarvan aan de raad van bestuur, heeft het stafbestuur niet de vereiste zorgvuldigheid jegens [eiser] in acht genomen. Het handelen van het stafbestuur is voorts in strijd met artikel 6 lid 5 van het reglement, welk artikel bepaalt dat "bevorderd wordt dat het staflid tijdens de onderzoekfase niet beschadigd wordt". Ter zitting heeft [eiser] aangegeven dat als gevolg van de lange periode van op non-actiefstelling hij niet alleen intern beschadigd is geraakt maar ook dat zijn vergunning (om te mogen opereren) in gevaar komt, hetgeen niet is betwist. Daarmee staat vast dat [eiser] is beschadigd.
4.28. Bij brief d.d. 9 maart 2010 heeft het stafbestuur [eiser] laten weten mogelijkheden te zien voor werkhervatting. [eiser] heeft een coach in de armen genomen en hij heeft een conceptplan van aanpak opgesteld, zoals van hem geëist werd, en naar de maatschap thoraxchirurgie, de maatschap thoraxanesthesiologie en de raad van bestuur gezonden. De maatschap thoraxchirurgie heeft bij brief d.d. 14 april 2010 en de maatschap thoraxanesthesiologie heeft bij brief d.d. 9 april 2010 gereageerd. Daarop heeft de heer [inmiddels voorzitter stafbestuur] van het stafbestuur zelf bij de maatschap thoraxchirurgie en bij de maatschap thoraxanesthesiologie geïnformeerd of in de brieven daadwerkelijk stond wat het stafbestuur daarin dacht te lezen. De interpretatie van het stafbestuur was dat "werkhervatting op basis van vertrouwen en gelijkwaardigheid niet meer tot de mogelijkheden behoorde". Het stafbestuur werd bevestigd in zijn interpretatie van de brieven, aldus de Vereniging. Ook is de raad van bestuur benaderd door het stafbestuur. Vervolgens is het stafbestuur tot het besluit gekomen dat er geen basis is voor verdere samenwerking. De interpretatie van het stafbestuur en de bevestiging die het stelt te hebben gekregen is echter niet zonder meer te rijmen met de tekst van de brieven: de maatschap anesthesiologie geeft nota bene aan dat de individuele gesprekken wel na de werkhervatting van [eiser] kunnen plaatsvinden en de maatschap thoraxchirurgie geeft aan dat nog een gesprek met de maatschap anesthesiologie en de raad van bestuur gewenst is. Maar met name het moment waarop het besluit door het stafbestuur werd genomen, wekt verbazing. Uit de feiten en omstandigheden volgt immers dat het werkhervattingstraject nog liep. De reeds geplande afspraak tussen [eiser], diens coach en de maatschap anesthesiologie moest nog plaatsvinden evenals het door de maatschap thoraxchirurgie gewenste overleg, terwijl de raad van bestuur nog niet had gereageerd. Het informeel in de wandelgangen informeren naar hoe een brief - met betrekking tot een kwestie van een zo grote importantie voor [eiser] - gelezen dient te worden en het vervolgens nog lopende het traject nemen van een ingrijpend adviesbesluit, getuigt naar het oordeel van de rechtbank niet van een zorgvuldige handelwijze, met name tegen de achtergrond van de brief van 24 OK-personeelsleden (zijnde een meerderheid), de brief van de perfusionisten, de e-mail d.d. 24 februari 2010 van de maatschap thoraxchirurgie, het reeds geplande gesprek met de maatschap anesthesiologie en het ontbreken van een reactie van de raad van bestuur en de meerdere malen jegens elkaar uitgesproken intentie om met elkaar door te gaan. Waar de indruk wordt gewekt dat men het nog met [eiser] wil proberen, wordt hem feitelijk geen reële kans geboden. In het licht van het vorenstaande is de Vereniging tekort geschoten in de zorg die van haar jegens [eiser] als lid van de Vereniging kon worden gevergd door [eiser] feitelijk geen kans meer te geven, waardoor zij aansprakelijk is jegens [eiser] uit hoofde van onrechtmatige daad.
4.29. [eiser] heeft voorts gesteld dat artikel 6 lid 2 van het reglement door het stafbestuur is geschonden. Hierop heeft de Vereniging gemotiveerd verweer gevoerd in dier voege dat wel overleg heeft plaatsgevonden. [eiser] heeft vervolgens niet betwist dat er overleg heeft plaatsgevonden, maar wel dat dit plaats vond voordat de functioneringsvraag ontvankelijk werd verklaard, [eiser] verwijst daartoe naar de notulen. Uit de stukken blijkt de rechtbank evenwel dat er op 8 september 2009 reeds een gesprek over deze kwestie heeft plaatsgevonden met [eiser] (brief d.d. 14 september 2009 van het stafbestuur aan de raad van bestuur) en daaruit volgt dat er voorafgaand aan het stellen van de functioneringsvraag overleg heeft plaatsgevonden. De stelling van [eiser] dient derhalve te worden verworpen.
4.30. [eiser] heeft gemotiveerd aangegeven waarom artikel 6 lid 3 van het reglement is geschonden, hetgeen niet door de Vereniging is betwist. De rechtbank neemt dan ook als vaststaand aan dat artikel 6 lid 3 van het reglement is geschonden.
4.31. Hoewel [eiser] in eerste instantie heeft onderbouwd waarom artikel 9 lid 5 van het reglement is geschonden, heeft [eiser] vervolgens niet op het gemotiveerde verweer van de Vereniging gereageerd. De rechtbank verwerpt het beroep op artikel 9 lid 5 van het reglement derhalve als onvoldoende onderbouwd.
4.32. Artikel 2:8 BW bepaalt dat een rechtspersoon en degenen die krachtens de wet en de statuten bij zijn organisatie zijn betrokken zich als zodanig jegens elkander moeten gedragen naar hetgeen door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd. De rechtbank begrijpt de stelling van [eiser] aldus dat de Vereniging als belangenbehartiger van de medici in het ziekenhuis ook de belangen van [eiser] in acht had moeten nemen, hetgeen de Vereniging heeft nagelaten waardoor zij in strijd met de redelijkheid en billijkheid heeft gehandeld. De Vereniging heeft verweer gevoerd inhoudende dat zij ook de kwaliteit dient te bewaken. De kwaliteit zou dalen bij hervatting van de werkzaamheden door [eiser]. Haar handelwijze was derhalve niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid. [eiser] heeft vervolgens niet meer gereageerd bij conclusie van repliek, zodat de rechtbank de stelling van [eiser] als onvoldoende gemotiveerd verwerpt.
4.33. De conclusie is dat de handelwijze van de Vereniging op diverse punten, zoals hiervoor uiteengezet, onzorgvuldig is geweest en zij heeft daarmee onrechtmatig jegens [eiser] gehandeld. Met name het feitelijk niet bieden van een kans tot werkhervatting bezien tegen de achtergrond van het voornemen om met elkaar door te gaan, hetgeen heeft geleid tot het advies aan de raad van bestuur om de toelatingsovereenkomst met [eiser] te beëindigen, was uiterst onzorgvuldig jegens [eiser]. Bij het nemen van een dergelijke ingrijpende beslissing waarbij iemand zijn "levenswerk" wordt ontnomen, mag de grootst mogelijke zorgvuldigheid worden verwacht. Zeker wanneer men in ogenschouw neemt dat [eiser] al 20 jaar werkzaam was in het ziekenhuis, een uitstekende vakman was (en is) en dat hij het thoraxcentrum van het ziekenhuis heeft opgezet, zoals de Vereniging ook erkent, hetgeen - zo mag men aannemen - een positieve uitstraling had en heeft op het gehele ziekenhuis. Iemand van een dergelijk statuur - met ongetwijfeld een niet altijd even makkelijk karakter - wegzetten als iemand die geen "ziekte-inzicht" heeft en bij wie elke basis voor verdere samenwerking ontbreekt, getuigt niet van veel respect. Het moge zo zijn dat de communicatieve vaardigheden van [eiser] te wensen overlieten, uit het dossier blijkt de rechtbank dat er meer (tussen de maatschappen) gaande was dan alleen de communicatieproblemen met [eiser]. De verslagen van eerdere gesprekken die onder leiding van het GITP hebben plaatsgevonden getuigen van een reeds lang bestaande animositeit en competentiestrijd tussen de maatschappen, hetgeen ook in het rapport van de onderzoekscommissie tot uiting komt en in de brief van het OK-personeel, van welke animositeit [eiser] wellicht de dupe is geworden. Ook [eiser] is niet zonder blaam; hij heeft verzuimd de rapportage van zijn medische verrichtingen op orde te brengen. Het is [eiser] zonder meer aan te rekenen dat hij op dit punt tekort is geschoten, maar dit feit laat onverlet dat een eenmaal ingezet traject om te kijken of werkhervatting mogelijk is op een juiste wijze afgerond dient te worden. Aan de onrechtmatigheid van de handelwijze van de Vereniging doet niet af dat de opzegging rechtsgeldig is gebleken en het advies van het stafbestuur niet noodzakelijkerwijs opgevolgd hoeft te worden, aangezien onbetwist is dat de raad van bestuur zich bij zijn besluitvorming heeft gevoegd naar het advies van het stafbestuur.
4.34. Kortom, de handelwijze van de Vereniging is onrechtmatig. Nu noch de omvang van de schade noch het causale verband door de Vereniging is betwist zal de rechtbank het volledige schadebedrag toewijzen en de Vereniging veroordelen tot betaling aan [eiser] van de gevorderde EUR 1.313.917,00 en EUR 320.000,00.
Aansprakelijkheid Stichting (de raad van bestuur)
4.35. De aansprakelijkheid van de Stichting is gelegen in het feit dat de raad van bestuur klakkeloos het advies van het stafbestuur heeft overgenomen, zonder nader onderzoek te doen en daarmee heeft zij onrechtmatig, althans onzorgvuldig gehandeld, aldus [eiser]. Gelet op het feit dat op 14 september 2009 de insteek was om met elkaar verder te gaan, kon op 29 april 2010 de overeenkomst niet worden opgezegd zonder dat zich nieuwe feiten en/of omstandigheden hadden voorgedaan. Het rapport van de onderzoekscommissie bevatte geen nieuwe feiten. Bovendien heeft de raad van bestuur [eiser] min of meer gedwongen zijn werkzaamheden te staken na de tussentijdse rapportage van de onderzoekscommissie. [eiser] had geen andere keus dan zijn werkzaamheden neer te leggen als gevolg waarvan hij geen arbeid kon verrichten. De kosten gemoeid met de waarneming van zijn praktijk komen dan ook voor rekening van de Stichting, aldus [eiser].
4.36. De raad van bestuur heeft als verweer aangevoerd dat niet slechts het advies van het stafbestuur aan zijn besluit tot opzegging ten grondslag is gelegd. Ware dit wel zo dan zou het besluit van de raad van bestuur nog niet onrechtmatig zijn. Gelet op de conclusies en het advies van de onderzoekscommissie en het advies van het stafbestuur alsmede de geschiedenis, had de raad van bestuur niet anders kunnen beslissen dan hij heeft gedaan. Het Scheidsgerecht heeft reeds een oordeel over de rechtmatigheid van het opzeggingsbesluit van de raad van bestuur gegeven en heeft geconcludeerd dat, ondanks dat de gevolgen voor [eiser] zeer nadelig zijn, er geen reden is voor een vergoeding nu [eiser] de opzegging aan zichzelf te wijten heeft. De vordering tot schadevergoeding is derhalve door het Scheidsgerecht reeds afgewezen. Tussen 14 september 2009 en 29 april 2010 is er wel degelijk iets gewijzigd. Er is namelijk een antwoord gekomen op de functioneringsvraag.
De kosten van praktijkwaarneming is een zaak tussen de maatschap en [eiser], daar staat de Stichting buiten. Uit de tussentijdse rapportage bleek dat de patiëntenzorg in gevaar was hetgeen heeft geleid tot het staken van de werkzaamheden door [eiser]. De Stichting is dan ook niet aansprakelijk voor de kosten van de praktijkwaarneming.
4.37. De rechtbank stelt voorop dat zij zich, ondanks de beslissing van het Scheidsgerecht, vrij voelt om over de vordering van [eiser] aangaande de aansprakelijkheid van de Stichting te oordelen. De rechtbank verwijst daartoe naar haar rechtsoverweging 4.20. Het verwijt dat [eiser] de raad van bestuur maakt is dat hij het advies van het stafbestuur om tot opzegging over te gaan klakkeloos, dus zonder eigen onderzoek te verrichten, heeft overgenomen. Onbetwist is dat de bevoegdheid tot opzegging van de toelatingsovereenkomst enkel en alleen bij de raad van bestuur rust. De raad van bestuur heeft dan ook een eigen verantwoordelijkheid en hoewel hij wordt geadviseerd door het stafbestuur, dient hij het besluit te nemen en daarvoor de verantwoordelijkheid te dragen. Tegen deze achtergrond brengt de zorgvuldigheid die de raad van bestuur jegens [eiser] in acht moet nemen met zich dat hij zich een eigen oordeel dient te vormen over het advies van het stafbestuur en het in dat kader aangehaalde onderzoeksrapport. Niet gebleken is dat de raad van bestuur eigen onderzoek heeft gedaan. Weliswaar heeft de raad van bestuur [eiser] gehoord in verband met het voorgenomen besluit, maar hij heeft zich laten leiden door het oordeel van het stafbestuur. Uit de opzeggingsbrief blijkt ook dat de visie van [eiser] met betrekking tot de werkwijze van de onderzoekscommissie en de rol van de overige betrokkenen de raad van bestuur niet tot andere inzichten heeft gebracht. Door zonder meer het advies van het stafbestuur over te nemen, heeft de raad van bestuur onzorgvuldig jegens [eiser] gehandeld. Immers, de raad van bestuur kende de brief van de 24 OK-medewerkers alsook de e-mail van de maatschap thoraxchirurgie d.d. 24 februari 2010 en de bezwaren van [eiser] aangaande het onderzoeksrapport. Gelet op de ingrijpendheid van het besluit had de raad van bestuur moeten nagaan of [eiser] een reële kans op werkhervatting was geboden. Dit heeft de raad van bestuur nagelaten waardoor zij onzorgvuldig jegens [eiser] heeft gehandeld hetgeen de Stichting schadeplichtig maakt.
4.38. Gelet op het vorenstaande is de Stichting aansprakelijk jegens [eiser]. Nu noch de omvang van de schade noch het causale verband door de Stichting is betwist zal de rechtbank het volledige schadebedrag toewijzen en de Stichting veroordelen tot betaling aan [eiser] van EUR 1.313.917,00 en EUR 320.000,00. De door [eiser] gevorderde kosten uit hoofde van waarmening van zijn praktijk zijn eveneens toewijsbaar. Het tussentijdse oordeel van de onderzoekscommissie waarvan de raad van bestuur via het stafbestuur kennis had genomen heeft de raad van bestuur zonder meer overgenomen en naar aanleiding daarvan [eiser] verzocht zijn werkzaamheden neer te leggen. De zorgvuldigheid gebood dat de raad van bestuur zelf na ging of neerlegging van de werkzaamheden door [eiser] geboden was. Gesteld noch gebleken is dat de raad van bestuur dit heeft gedaan. Op generlei wijze is duidelijk geworden wat nu het precieze gevaar was voor de patiëntenzorg als [eiser] zijn werkzaamheden zou blijven verrichten, ook uit de diverse brieven blijkt dat er geen gevaar bestond. De communicatieproblemen van [eiser] en diens gebrek aan medische verslaglegging waren al jaren bekend. Waardoor dit in januari 2010 ineens een gevaar voor de patiëntenzorg opleverde blijkt niet uit de tussentijdse rapportage. De raad van bestuur had de tussentijdse rapportage juist in verband hiermee kritisch tegen het licht moeten houden, hetgeen de raad van bestuur heeft nagelaten als gevolg waarvan hij onzorgvuldig jegens [eiser] heeft gehandeld, hetgeen de Stichting schadeplichtig maakt.
4.39. De gevorderde hoofdelijkheid zal eveneens worden toegewezen, nu ook hiertegen geen verweer is gevoerd.
4.40. De kosten gemaakt in het kader van de bindend adviesprocedure dienen door [eiser] zelf te worden gedragen. Het Scheidsgerecht heeft geoordeeld dat het opzeggingsbesluit van de Stichting rechtsgeldig was. Voor het verhalen van de in dat kader gemaakte kosten op de Stichting en de Vereniging ontbreekt een juridische grondslag. De vordering van [eiser] zal op dit punt worden afgewezen.
4.41. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen. [eiser] heeft niet (voldoende onderbouwd) gesteld dat hij deze kosten daadwerkelijk heeft gemaakt en dat die kosten betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.
4.42. Isala c.s. zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding EUR 191,60
- griffierecht 1.414,00
- salaris advocaat 12.844,00 (4,0 punten × tarief EUR 3.211,00)
Totaal EUR 14.449,60
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. verklaart voor recht dat de Vereniging aansprakelijk is voor de door [eiser] reeds geleden en nog te lijden schade, waaronder in ieder geval dient te worden verstaan de inkomensschade en de pensioenschade;
5.2. verklaart voor recht dat de Stichting aansprakelijk is voor de door [eiser] reeds geleden en nog te lijden schade, waaronder in ieder geval dient te worden verstaan de inkomensschade, de pensioenschade en de schade betreffende de kosten van de waarneming van de praktijk van [eiser] voor zover [eiser] gehouden is hiervoor een bedrag aan zijn voormalig maatschap te voldoen;
5.3. veroordeelt Isala c.s. hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan [eiser] te betalen een bedrag van EUR 1.633.917,00 (één miljoen zeshonderddrieëndertig duizendnegenhonderdzeventien euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 1 november 2010 tot de dag van volledige betaling,
5.4. veroordeelt de Stichting voor zover [eiser] gehouden is een bedrag aan waarnemingshonorarium aan zijn voormalige maatschap te voldoen, om binnen tien werkdagen na betekening van het vonnis aan [eiser] dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, te betalen;
5.5. veroordeelt Isala c.s. hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op EUR 14.449,60, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.6. veroordeelt Isala c.s. hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op EUR 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis is voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van EUR 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.7. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.8. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.S. Lebens-de Mug, mr. A.A.A.M. Schreuder en mr. I.F. Clement en in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2012.