ECLI:NL:RBZLY:2012:BW9489

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
25 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
awb 11/1265
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • W.F. Bijloo
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevel tot sluiting van een café in Almere na ernstig incident en verstoring van de openbare orde

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 25 juni 2012 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening van Shisha Café Nasif, gelegen in Almere. De burgemeester van Almere had op 8 juni 2012 een bevel uitgevaardigd om het café gedurende drie maanden te sluiten, naar aanleiding van een ernstig incident dat op 21 mei 2012 had plaatsgevonden. Dit incident betrof een vechtpartij die zich zowel binnen als buiten het café had afgespeeld, waarbij sprake was van fysiek geweld. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de burgemeester bevoegd was om deze maatregel te nemen, gezien de ernst van het incident en de verstoring van de openbare orde.

Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. A.M.C. Verheul, voerde aan dat de termijn voor het indienen van een zienswijze te kort was en dat de burgemeester had moeten volstaan met een waarschuwing. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de burgemeester voldoende informatie had om het bevel tot sluiting te rechtvaardigen. De rechter benadrukte dat horeca-exploitanten een voorbeeldfunctie hebben en dat het niet alarmeren van de politie tijdens een dergelijk incident verwijtbaar is.

De voorzieningenrechter concludeerde dat het belang van de openbare orde zwaarder woog dan de financiële gevolgen voor verzoeker. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en de sluiting van het café voor de duur van drie maanden werd gehandhaafd. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van horeca-exploitanten in situaties van geweld en de bevoegdheid van de burgemeester om in te grijpen ter bescherming van de openbare orde.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht
Registratienummer: Awb 12/1165
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
(…) h.o.d.n. Shisha Café Nasif,
wonende te Almere, verzoeker,
gemachtigde: mr. A.M.C Verheul, advocaat te Lelystad,
en
de burgemeester van Almere,
verweerder.
Procesverloop
Op7 juni 2012 heeft verweerder aan verzoeker het voornemen bekend gemaakt hem te bevelen zijn café vanaf vrijdag 8 juni 2012 (15.45) uur gedurende 3 maanden voor 24 uur per dag gesloten te houden. Namens verzoeker is tegen dit voornemen een zienswijze ingediend.
Bij besluit van 8 juni 2012 heeft verweerder het bevel gehandhaafd. Tegen dit besluit is namens verzoeker een pro forma bezwaarschrift ingediend.
Op 8 juni 2012 heeft verzoeker verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat niet tot sluiting wordt overgegaan hangende de bezwaar- en beroepsprocedure.
Het verzoek is ter zitting van 19 juni 2012 behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door F.T.M. Ver-meulen en P. Weggemans.
Overwegingen
1. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voorzover hierbij het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.
2. De voorzieningenrechter acht het belang van verzoeker bij het treffen van de gevraagde voorziening onder de gegeven omstandigheden voldoende spoedeisend.
3. Verweerder heeft alles overziend geconcludeerd dat op onderdelen tegenstrijdige verklaringen bestaan, maar het voldoende aannemelijk is dat binnen en buiten het café van verzoeker op 21 mei 2012 een incident heeft plaatsgevonden. Binnen het café is tussen twee personen een ruzie ontstaan. Nadat deze personen het café hadden verlaten, is de ruzie buiten voortgezet en is er fysiek geweld toegepast. Nadat het slachtoffer naar binnen is gegaan, is het gebruik van fysiek geweld in het café voortgezet. De vechtpartij buiten en in het café is daarmee naar het oordeel van verweerder direct te relateren aan de exploitatie van het café. Verweerder is van mening dat verzoeker verwijtbaar heeft gehandeld door geen maatregelen te treffen om te voorkomen dat de ruzie werd beëindigd en door geen handelingen te ver-richten om te zorgen dat het slachtoffer adequate medische hulp kreeg. Verweerder heeft vervolgens het incident gekwalificeerd als een zeer ernstig incident. Gelet op het belang van de openbare orde heeft verweerder verzoeker bevolen zijn café gedurende 3 maanden voor 24 uur per dag gesloten te houden.
4. Verzoeker heeft aangevoerd dat de termijn voor de indiening van een zienswijze te kort is geweest. Voorts heeft verzoeker onder verwijzing naar de “Nota integraal handhavings-beleid 2012-2014” van de gemeente Almere aangevoerd dat verweerder in casu had moeten volstaan met een waarschuwing waarin concrete verbeteringen waren aangereikt om herhal-ing te voorkomen. De door verweerder opgestelde bestuurlijke rapportage acht verzoeker ondeugdelijk om te kunnen dienen als bron voor de thans genomen maatregel. Daarnaast zouden de door verzoeker zelf afgelegde verklaringen leidend moeten zijn en niet geanoni-miseerde verklaringen van geronselde getuigen. Het heeft verzoeker verder gestoken dat
C. Weijler als toezichthouder onderzoek heeft gedaan en dit onderzoek geen eigenstandige constateringen met betrekking tot de overtreding in zich dragen. Tenslotte maakt het tijds-verloop tussen het incident en het voornemen, afgezet tegen het uitblijven van een herstel-mogelijkheid, dat een sluiting voor de voorgestane duur geen recht doet aan de rechtens te respecteren belangen van verzoeker.
5. Het wettelijk kader luidt als volgt.
Ingevolge artikel 125, derde lid, van de Gemeentewet wordt de bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang uitgeoefend door de burgemeester, indien de last dient tot handhaving van de regels welke hij uitvoert.
Ingevolge artikel 174, eerste lid, van de Gemeentewet is de burgemeester belast met het toezicht op de openbare samenkomsten en vermakelijkheden alsmede op de voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven. Ingevolge het tweede lid van dit artikel is de burgemeester bevoegd bij de uitoefening van het toezicht, bedoeld in het eerste lid, de bevelen te geven die met het oog op de bescherming van veiligheid en gezondheid nodig zijn. Ingevolge artikel 174, derde lid, van de Gemeentewet is de burgemeester belast met de uitvoering van verordeningen voor zover deze betrekking hebben op het in het eerste lid bedoelde toezicht.
Artikel 2:19 van de APV, eerste lid, van de gemeente Almere bepaalt dat de burgemeester in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor één of meer openbare inrichtingen en/of een daartoe behorend terras tijdelijk andere dan krachtens 2:18, eerste lid geldende sluitingstijden kan vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.
6. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 174 van de Gemeentewet (Kamerstukken II 1988/89, 19 403, nr. 10, p. 92 en 93) volgt dat dit artikel de bevoegdheid behelst tot het geven van bevelen teneinde onverwijld in te grijpen in situaties die de veiligheid of de gezondheid bedreigen. De bevelen die uit hoofde van dit artikel worden gegeven, zien op concrete, zich direct aandienende, de veiligheid of gezondheid bedreigende situaties.
Ingevolge vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (onder andere de uitspraak van 9 juni 2004 in zaak met nummer LJN: AP1137) kan de bevoegdheid dan ook uitsluitend worden aangewend indien in een bepaald geval onverwijld moet worden ingegrepen ter bescherming van de veiligheid en gezondheid. Bij de beoor-deling of zich een veiligheid of gezondheid bedreigende situatie voordoet komt verweerder beoordelingsvrijheid toe, die door de rechter terughoudend dient te worden getoetst.
7.Vast staat dat er op 21 mei 2012 zich in de omgeving van het café van verzoeker een incident heeft voorgaand. Op 30 mei 2012 en op 6 juni 2012 heeft verweerder van de politie over dit incident schriftelijke informatie ontvangen. Voorts heeft verweerder op 29 mei 2012 een buurtonderzoek laten uitvoeren door een gemeentelijk toezichthouder, waarbij vier buurtbewoners zijn gehoord.
Op basis van de verkregen informatie heeft verweerder het incident onderverdeeld in drie momenten:
A. het ontstaan van de ruzie binnen;
B de vechtpartij buiten;
C. een vechtpartij binnen.
Ten aanzien van de situatie onder A heeft verweerder op zichzelf geen aanleiding gezien een bestuurlijke maatregel op te leggen.
Op basis van de verklaringen van het slachtoffer, van verzoeker zelf, de door de politie gehoorde getuigen en verklaringen van andere buurtbewoners heeft verweerder ten aanzien van de situatie onder B, naar de mening van de voorzieningenrechter op goede gronden geconcludeerd dat het geweld is voortgezet meteen nadat de betrokkenen het café verlieten.
Naar de mening van de voorzieningenrechter valt dit geweld rechtstreeks te relateren aan het daarvoor plaatsgevonden hebbend incident in het café en daarmee aan de exploitatie van de inrichting. Hiervoor is verzoeker verantwoordelijk. Voor de voorzieningenrechter is niet komen vast te staan dat verzoeker als exploitant de politie heeft gealarmeerd noch dat hij er alles aan heeft gedaan de ruzie te beëindigen.
Ten aanzien van de vechtpartij binnen (situatie C) heeft de voorzieningenrechter vastgesteld dat over de gebeurtenissen tegenstrijdige verklaringen zijn afgelegd. Ook hier geldt echter dat de voorzieningenrechter niet is gebleken dat verzoeker enige actie heeft ondernomen om het geweld tegen het slachtoffer te beëindigen of te doen beëindigen door het alarmeren van de politie. Uit de verklaringen van verzoeker is niet gebleken dat er bij hem angst zou hebben bestaan in te grijpen. De voorzieningenrechter is verder van mening dat van verzoeker als exploitant in ieder geval had mogen verwacht dat hij de hulpdiensten had geïnformeerd en zorg had gedragen voor het slachtoffer. Dat verzoeker hier voor geen enkel tijd heeft gehad in de 10 minuten dat het incident heeft geduurd, komt de voorzieningenrechter weinig aannemelijk voor.
Verzoeker lijkt ook niet hebben geverifieerd of de politie dan wel de hulpdiensten waren geïnformeerd.
De voorzieningenrechter tekent hierbij nog aan dat horeca-exploitanten een voorbeeldfunctie hebben en bij incidenten direct de politie dienen te alarmeren. Overigens is de voorzieningenrechter van oordeel dat geen sprake is geweest van een “gewone”vechtpartij tussen twee bezoekers maar van een vechtpartij waarbij buitensporig geweld is toegepast.
8. Op grond van het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder bevoegd was tot sluiting van het café van verzoeker over te gaan nu er sprake was van een zeer ernstig incident en een ernstige verstoring van de openbare orde.
9. Met betrekking tot de duur van de sluiting stelt de voorzieningenrechter voorop dat de bevoegdheid van verweerder een sluiting te bevelen een discretionaire bevoegdheid is, die door de rechter terughoudend moet worden getoetst. Bij het bepalen van de duur van de sluiting heeft verweerder vooral betekenis kunnen toekennen aan de aard en ernst van het incident van 21 mei 2012, het aantal betrokkenen en de ernst van het letstel van het slachtoffer.
In het bijzonder vanwege de ernst van het incident, bestaat volgens voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat verweerder het belang van de openbare orde en veiligheid niet mocht laten prevaleren boven de mogelijk nadelige (financiële) gevolgen die sluiting van café Nasif met de door verweerder beoogde duur voor verzoeker heeft.
Het tijdsverloop tussen het incident op 21 mei 2012 en het besluit van 8 juni 2012 is gelet op de zorgvuldigheid die bij het besluitvormingsproces in acht is genomen, niet dusdanig lang dat verweerder niet meer in redelijkheid heeft kunnen besluiten van zijn bevoegdheid tot tijdelijke sluiting gebruik te maken.
10. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding het besluit van 8 juni 2012 tot tijdelijke sluiting van het café van verzoeker voor de duur van drie maanden in afwachting van het besluit op bezwaar te schorsen en zal hij het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.F. Bijloo, voorzieningenrechter, en door hem en C. Kuiper als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.