beschikking
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
zaaknummer / rekestnummer: 184051 / HZ RK 11-72
Beschikking van 30 mei 2012
[eiser],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
gemachtigde mr. ing. A.E. Noordhuis te Hornhuizen,
gemachtigde C.T.C. Peper-[eiser], wonende te Borne,
1. UITVOERINGSCOMMISSIE INRICHTING LANDELIJK GEBIED
voor het deelgebied Saasveld-Gammelke,
zetelende te Zwolle,
verweerster,
vertegenwoordiger mr. H.J.W. Leenen, regiojurist DLG Regio Oost te Arnhem.
2. [gedaagde sub 2],
wonende te Tubbergen,
belanghebbende,
gemachtigde mr. ing. A.E. Noordhuis te Hornhuizen,
3. [gedaagde sub 3],
gevestigd te Borne,
belanghebbende.
Partijen zullen hierna [eiser], de uitvoeringscommissie , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het ontwerp-ruilplan
- de hiertegen door [eiser] ingediende zienswijze
- het bij besluit van 12 januari 2011 vastgestelde ruilplan
- het verzoekschrift
- de brief van de uitvoeringscommissie van 17 februari 2011
- de brief van [eiser] van 25 oktober 2011
- het verweerschrift van de uitvoeringscommissie (met als bijlagen de stukken als bedoeld in artikel 69 derde lid van de Wet inrichting landelijk gebied, hierna Wilg)
- de mondelinge behandeling op 10 november 2011
- de brief van de uitvoeringscommissie van 29 november 2011
- de brief van de griffier van 15 december 2011
- het faxbericht tevens brief van [eiser] van 26 januari 2012
- de (tussen)beschikking van 8 maart 2012
- de mondelinge behandeling op 4 april 2012.
1.2. Vervolgens is beschikking bepaald op heden.
1.3. [eiser] heeft bij aanvang van de mondelinge behandeling op 10 november 2011 verzocht om die aan te houden omdat een rij van belanghebbenden niet is opgeroepen, waarbij hij heeft genoemd het waterschap, de gemeente, het Overijssels Landschap en buurman [A].
De rechtbank stelt vast dat de uitvoeringscommissie in het verweerschrift, overeenkomstig het bepaalde in artikel 69 lid 3 van de Wilg, de belanghebbenden heeft aangegeven ten aanzien van wie het ruilplan wordt gewijzigd indien het beroep gegrond is. Aangezien met het beroep, gelet op het vervolg van deze beschikking, wordt beoogd dat de status quo van de rechten van [eiser] bij inbreng onveranderd blijft, acht de rechtbank een reden om méér of andere belanghebbenden dan genoemd door de uitvoeringscommissie in de procedure op te roepen, niet gegeven. Voor aanhouding van de behandeling noch voor het oproepen van andere belanghebbenden dan is gebeurd, heeft de rechtbank dan ook aanleiding gezien.
2. De feiten
2.1. Van 13 oktober 2009 tot en met 23 november 2009 heeft ter inzage gelegen het ontwerp-ruilplan voor het herverkavelingsblok Saasveld-Gammelke.
2.2. [eiser] heeft overeenkomstig het bepaalde in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij brief van 19 november 2009 tegen het ontwerp-ruilplan een zienswijze ingediend. Daarin heeft [eiser] aangevoerd – voor zover thans nog van belang – dat hij bezwaar heeft tegen het ontwerp-ruilplan om de redenen dat de percelen bij zijn huiskavel reeds aaneengesloten zijn en dat de grond waarop hij recht van vruchtgebruik
heeft en dat in het ruilplan wordt betrokken eigendom is van [gedaagde sub 2], die om haar moverende redenen ook niet wil meewerken aan het ruilplan.
2.3. Nadat [eiser] twee maal over zijn zienswijze is gehoord, heeft de uitvoeringscommissie de genoemde bezwaren ongegrond verklaard omdat naast de geclusterde percelen ook sprake is van een veldkavel met vruchtgebruik, waarmee rekening is gehouden door die kavel dichter bij huis toe te delen.
Op een hoorzitting heeft [eiser] voorts aangegeven de ingebrachte grond weer toegedeeld te willen krijgen omdat die zijn gerangschikt als twee landgoederen onder de Natuurschoonwet (hierna NSW). De uitvoeringscommissie heeft ten aanzien van dit standpunt bij het ruilplan overwogen dat de toegedeelde gronden van [eiser] na de aktepassering opnieuw zullen moeten worden gerangschikt onder de NSW, maar dat aan de voorwaarden van de NSW wordt tegemoetgekomen bij de verbeterde verkavelingssituatie volgens de toedeling daar de gronden van [eiser] in twee gedeelten van elk minimaal 5 ha aaneengesloten zullen worden toegedeeld.
2.4. Bij besluit van 12 januari 2011 heeft de uitvoeringscommissie, met besluitvorming als hiervoor aangegeven ten aanzien van de door [eiser] ingediende zienswijze, alsmede naar aanleiding van de zienswijzen van anderen ter zake van de gronden over de beek, het ruilplan voor het herverkavelingsblok “Saasveld-Gammelke” gewijzigd vastgesteld. Dit ruilplan heeft van 22 februari 2011 tot en met 4 april 2011 ter inzage gelegen.
3. Het geding in beroep
3.1. Tegen het besluit tot vaststelling van het ruilplan heeft [eiser] bij verzoekschrift van 4 april 2011 beroep ingesteld op grond van artikel 69 van de Wilg. Het verzoekschrift is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
3.2. De uitvoeringscommissie heeft ten aanzien van het beroep in verweer geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep en tot handhaving van het ruilplan, behoudens wat betreft het (alsnog) vestigen van een erfdienstbaarheid van weg om te komen van en te gaan naar de [adres] ten behoeve van de in eigendom aan [gedaagde sub 2] toegedeelde kavels [nummer 1] en [nummer 2] en ten laste van de aan [eiser] in eigendom toegedeelde kavels [nummer 3] en [nummer 4].
De uitvoeringscommissie heeft voorts om veroordeling van [eiser] in de proceskosten verzocht.
4. Overgangsrecht
Met de inwerkingtreding van de Wilg op 1 januari 2007 is de Landinrichtingswet ingetrokken. Ingevolge artikel 95, tweede lid, blijft de Landinrichtingswet van toepassing op inrichtingsprojecten die deels in voorbereiding of in uitvoering zijn. In afwijking van het tweede lid worden landinrichtingsprojecten ten aanzien waarvan nog geen toepassing is gegeven aan artikel 198 van de Landinrichtingswet alsmede herverkavelingen op basis van de Reconstructiewet concentratiegebieden, vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel uitgevoerd met inachtneming van het bij of krachtens deze wet bepaalde. Het vierde lid van artikel 95 bepaalt dat bij regeling van de minister van landbouw, natuur en voedselkwaliteit ten aanzien van de in het derde lid bedoelde landschapsprojecten en herverkavelingen wordt bepaald op welke wijze procedureonderdelen en -besluiten op basis van de Landinrichtingswet of de Reconstructiewet concentratiegebieden worden gelijkgesteld met procedureonderdelen en -besluiten op grond van de Wilg. Aan artikel 95, vierde lid, is uitvoering gegeven bij de regeling inrichting landelijk gebied (Regeling van 14 december 2006, houdende regels inzake de inrichting van het landelijk gebied, Stcrt. 2006, 249, zoals laatstelijk gewijzigd bij regeling van 16 september 2006, Stcrt. 2008, 187).
4.1. Ingevolge artikel 23 van de regeling worden procedureonderdelen en - momenten uit de Landinrichtingswet gelijkgesteld aan corresponderende procedureonderdelen en
- momenten uit de Wilg. Het landinrichtingproject herinrichting Saasveld-Gammelke, dat plaats vindt onder de Reconstructiewet, wordt daarmee onder de werking van de Wilg gebracht.
5. De beoordeling van het beroep
5.1. In beroep vordert [eiser] een verklaring voor recht dat het ruilplanbesluit nietig is dan wel vernietiging daarvan, subsidiair om het ruilplan in vorenstaande zin aan te passen en meer subsidiair zodanige wijzing van het ruilplan dat door de hem ingebrachte kavels en rechten ongewijzigd aan hem worden toegedeeld. Voorts verzoekt hij daarbij de tenaamstelling van eigendom en vruchtgebruik correct te registreren.
Feitelijk strekt [eiser] beroep ertoe dat geen van diens gronden en evenmin de kavel met vruchtgebruik van hem wordt betrokken in de herverkaveling, en indien zulks al moet, tot toedeling conform de status quo vóór de herverkaveling.
5.2. De (tien) gronden van beroep kunnen wat zeven gronden betreft worden onderscheiden naar de twee onderwerpen waarop naar [eiser] mening aan hem geen recht is gedaan bij het ruilplan, te weten de NSW-rangschikking van de landgoederen “[eiser]” en “ten Mollenbroeck” en de toedeling in vruchtgebruik van de kavel(s) met de nummers 222.021B en [nummer 4], in de plaats van de ingebrachte vruchtgebruik-veldkavel BNE00 C 383G aan de Withagsveldweg. Twee van de overige beroepsgronden zijn van algemene(r) aard, terwijl een laatste beroepsgrond ziet op de belangenafweging bij het ruilplanbesluit jegens [eiser].
5.3. Als eerste en algemene beroepsgrond heeft [eiser] aangevoerd dat de uitvoeringscommissie niet bevoegd is tot het verrichten van rechtshandelingen met betrekking tot de herinrichting Saasveld, zoals het vaststellen van het ruilplan. [eiser] heeft deze beroepsgrond, ondanks een in het beroepschrift in het vooruitzicht gestelde latere toelichting, niet nader onderbouwd. De uitvoeringscommissie heeft het Instellings- en benoemingsbesluit Voorbereidingscommissies en Uitvoeringscommissie Inrichting Landelijk Gebied d.d. 14 augustus 2007 (met bijlagen) overgelegd, mede inhoudende een delegatiebesluit ter zake van gedelegeerde bevoegdheden van gedeputeerde staten van Overijssel (hierna gs) uit de Wilg aan de uitvoeringscommissie, waaronder die tot vaststelling van het ruilplan. Ter zitting heeft [eiser] desondanks volhardt in zijn standpunt dat de uitvoeringscommissie niet bevoegd is tot het vaststellen van het ruilplan. Daarbij heeft hij evenwel vervolgens een andere grond aangevoerd, inhoudende dat de uitvoeringscommissie haar werk niet in onafhankelijkheid van de Dienst Landelijk Gebied (hierna: DLG) als ministeriële dienst kan verrichten, omdat zij aan de leiband van DLG loopt.
De rechtbank stelt vast dat DLG ingevolge de Wilg gs bijstaat in de vervulling van de bij of krachtens deze of enige andere wet aan hen opgedragen en op landinrichting betrekking hebbende zaken. Krachtens voornoemd gs-besluit ondersteunt DLG de uitvoeringscommissie in de uitvoering van haar taken. DLG is noch lid van de uitvoeringscommissie, noch heeft zij beslissingsbevoegdheden.
Voor het standpunt van [eiser] dat de uitvoeringscommissie haar bevoegdheden niet overeenkomstig de regelgeving zou hebben aangewend, dan wel haar werk niet onafhankelijk zou doen, acht de rechtbank enige onderbouwing gesteld noch gebleken. Deze beroepsgrond wordt derhalve verworpen.
5.4. De rechtbank stelt ten aanzien van de gewenste correctie van de registratie van eigendom en vruchtgebruik, die, kennelijk als gevolg van een administratieve misslag, aanvankelijk (qua R-nummers) onjuist was, vast dat die correctie, naar [eiser] ter zitting heeft bevestigd, inmiddels heeft plaatsgevonden en in het verweerschrift juist is weergegeven, zodat de daarop betrekking hebbende beroepsgrond is vervallen.
5.5. [eiser] heeft bezwaar tegen zijn toedeling volgens het ruilplan omdat daarmede de NSW-rangschikking van zijn twee eerdergenoemde landgoederen niet is ontzien of beschermd, ondanks dat de uitvoeringscommissie daarmee bekend was. De in het ruilplan voorziene ruiling van gronden gelegen binnen die landgoederen tast de status van de landgoederen als zodanig aan en dat brengt volgens [eiser] mee dat de voordelen van de rangschikking voor de eigenaar komen te vervallen en teruggegeven moeten worden. Hij voert aan dat de uitvoeringscommissie niet het recht heeft om gerangschikte kavels in een ruilplan te betrekken, gezien de ministeriële beschikkingen tot rangschikking.
[eiser] heeft voorts betoogd dat de continuïteit van de bestaande rangschikking in het geding is, waarbij het gaat om de huidige looptijd en de aan de looptijd verbonden rechten en plichten en om het al dan niet moeten doen van een nieuwe aanvraag tot rangschikking voor de gewijzigde landgoederen. Daarnaast zal het opnieuw aanvragen de nodige kosten met zich brengen, zo stelt [eiser].
[eiser] heeft aangevoerd dat de uitvoeringscommissie hem niet de verzekering heeft gegeven dat de NSW-rangschikking door haar zorg in stand blijft. Evenmin heeft zij zich bereid getoond de financiële gevolgen voor [eiser] te dragen van het indienen van een wijzigingsvoorstel of nieuwe aanvraag tot rangschikking, van het afwijzen van zodanig voorstel of aanvraag, dan wel van een NSW-onttrekking gevolgd door een nieuwe aanvraag. Die bereidheid bestaat evenmin voor de voor een aanvraag te maken kosten van voorbereiding en/of begeleiding van een adviesbureau.
5.6. De uitvoeringscommissie heeft zich in verweer op het standpunt gesteld dat de landgoederen bij de toedeling volgens het ruilplan geheel in stand kunnen blijven, omdat met de toedeling blijft worden voldaan aan de criteria van een aaneengesloten ligging van tenminste 5 ha en een percentage houtopstanden of natuurterrein van tenminste 30. De toedeling is met het oog daarop bepaald. Het ruilproces laat de rangschikking ongemoeid en [eiser] zal hiervan geen enkel nadeel ondervinden, zo heeft de uitvoeringscommissie geconcludeerd. De uitvoeringscommissie heeft hierbij aangegeven dat de uitruil binnen de landgoederen uitruil van cultuurgrond en geen natuurterrein betreft.
5.7. In hetgeen ten aanzien van dit bezwaar is besproken bij de eerste mondelinge behandeling heeft de rechtbank aanleiding gezien om op basis van de inrichtingsplannen van de huidige landgoederen aan de uitvoeringscommissie een nadere rapportage te vragen inzake de wijze en omvang waarin de bestaande landgoederen bij het ruilplan zullen worden gewijzigd. Deze rapportage is bij brief van 29 november 2011 door de uitvoeringscommissie overgelegd. Hierin wordt, onder verwijzing naar overgelegde tekeningen inzake inbreng en toedeling per landgoed, gesteld dat het landgoed “[eiser]” nagenoeg ongewijzigd blijft, daar enkel een stuk niet-meer openbare weg – de [adres]– als toevoeging wordt toegedeeld. Wat betreft landgoed “ten Mollenbroeck” voorziet het ruilplan in het inbrengen c.q. afstaan aan de westzijde van een oppervlakte aan cultuurgrond van 5000 m2 aan buurman [A], waartegenover een toedeling c.q. verkrijging staat van 4800 m2 cultuurgrond aan de oostzijde. Verder voorziet het ruilplan in het inbrengen/afstaan aan het waterschap van een lange strook “bosgrond” van 4000 m 2 – de Gammelkerbeek met natuurbouwstrook – aan de noordzijde van het landgoed, die wordt gecompenseerd met bos/natuurterrein aan de oostzijde en ter plaatse van de al genoemde voormalige openbare weg.
5.8. De uitvoeringscommissie concludeert in de rapportage dat het landgoed “ten Mollenbroeck” onverkort zal blijven voldoen aan de vereisten vermeld in artikel 2 lid 1 van het Rangschikkingsbesluit. De rechtbank verstaat, zonder dat dit met zoveel woorden is gezegd, het rapport zo dat deze conclusie ten aanzien van landgoed “[eiser]”evenzeer geldt, gelet op de aangegeven wijziging daarvan.
5.9. [eiser] heeft tijdens de tweede mondelinge behandeling de laatstbedoelde tekening op zichzelf als juist aangemerkt en overigens de hiervoor vermelde vaststellingen in de rapportage wat betreft de wijzigingen in de landgoedarealen onder invloed van de toedeling niet weersproken. [eiser] acht die wijzigingen niettemin niet onbeduidend, waar het volgens hem gaat om ruiling van 3 % van de gronden van “[eiser]” en om 20 % van “ten Mollenbroeck”. Deze wijzigingen staan zijns inziens in ieder geval in de weg aan de continuïteit van de rangschikking.
5.10. [eiser] heeft wel de juistheid van de onder 5.8 vermelde conclusie van de uitvoeringscommissie uitdrukkelijk tegengesproken met de stelling dat de uitvoeringscommissie in het geheel niet bevoegd is zich een oordeel omtrent het in aanmerking komen voor rangschikking van de landgoederen na toedeling te vormen dan wel “aan te matigen”. Wat door [eiser] van de uitvoeringscommissie gevraagd wordt, is een garantstelling dat de toedeling wordt gerangschikt zoals de inbreng gerangschikt was of de toezegging dat zij de feitelijke kosten van het opnieuw rangschikken en van de te maken kosten voor het opnieuw rangschikken voor haar rekening neemt en hiervoor zekerheid stelt.
5.11. De rechtbank stelt vast dat [eiser] zijn standpunt dat NSW-gerangschikte landgoederen niet in een herverkaveling mogen worden betrokken, niet heeft kunnen onderbouwen met enige wetsbepaling. Voorts heeft [eiser] de door de uitvoeringscommissie uitgevoerde toetsing van de wijzigingen in de landgoederen, zoals voorzien in het ruilplan, aan de vereisten van het Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet, niet weersproken, zodat deze toetsing voor juist moet worden gehouden. In zoverre bestaat dan ook geen reden om het beroep tegen het plan van toedeling te honoreren op de grond dat de NSW-rangschikking in de weg zou staan aan de herverkaveling dan wel dat de herverkaveling die (eventueel te hernieuwen) rangschikking zou belemmeren.
5.12. Daarmee resteert het bezwaar inzake de continuïteit van de (bestaande) rangschikking. De uitvoeringscommissie is hierop bij de mondelinge behandeling op 4 april 2012 in haar pleitnota uitvoerig ingegaan. Zij bestrijdt daarbij dat de continuïteit van de landgoederen in gevaar komt als gevolg van het ruilplan, omdat die blijven voldoen aan de vereisten voor de NSW-status. De uitvoeringscommissie stelt dat zowel de Dienst regelingen als de Belastingdienst bevestigen dat eigendomswijzigingen, die niet leiden tot aantasting van de NSW-status, toelaatbaar zijn. In artikel 3 van de NSW ziet de uitvoeringscommissie hiervoor een bevestiging, nu in lid 8 van dit artikel de mogelijkheid aan (alléén) de eigenaar biedt om een verklaring (van geen bezwaar) aan de minister te vragen dat een voorgenomen handeling niet zal leiden tot aantasting van de NSW-status. De uitvoeringscommissie heeft gewezen op een daartoe beschikbaar formulier en daarvan een exemplaar ter zitting overgelegd. [eiser] zal (zelf) het initiatief moeten nemen tot zodanige aanvraag.
De stellingen van de uitvoeringscommissie, zoals verwoord in bedoelde pleitnota, ten aanzien van de (fiscaal bepaalde) continuïteitseis van 25 jaar, komen er op neer dat met het oog op wijzigingen in de landgoederen een – gelet op de omvang van de wijzigingen – beperkte fiscale claim niet geheel op voorhand is uitgesloten, hoewel het haar voorkomt dat de uitruil/overdracht van gronden niet als overdracht in de zin van de desbetreffende artikelen (8 en 8a) van de NSW behoeft te gelden en voorts een dwingendrechtelijke herverkaveling in deze context als overmachtsituatie c.q. hardheidsgeval zou kunnen gelden.
De uitvoeringscommissie heeft voorts verklaard dat zij, ingeval de ruiling als overdracht mocht worden aangemerkt door de Belastingsdienst en [eiser] situatie niet als hardheidsgeval wordt erkend, de alsdan onvermijdelijke, fiscale financiële gevolgen voor haar rekening zal nemen.
5.13. [eiser] heeft de stellingen van de uitvoeringscommissie op dit onderdeel niet weersproken, maar op de tweede zitting de eis gesteld dat bij ontneming van gronden vóóraf de schadecompensatie dient te worden verzekerd op grond van artikel 1 van het Eerste Protocol EVRM (hierna: EP EVRM) en vastgesteld dat de uitvoeringscommissie dat juist niet wil.
5.14. De rechtbank stelt allereerst te dien aanzien vast dat [eiser] deze eis in zijn verzoekschrift op dit beroepsonderdeel niet (eerder) naar voren heeft gebracht. Slechts in relatie tot de veldkavel ofwel tot de beroepsgronden 5 tot en met 8 heeft [eiser] in beroep de strijdigheid van de herverkaveling met artikel 1 EP EVRM gesteld.
Dit daargelaten, acht de rechtbank, mede in aanmerking genomen hetgeen de uitvoeringscommissie daaromtrent ter tweede zitting onweersproken heeft aangevoerd, de desbetreffende beroepsgrond door [eiser] onvoldoende onderbouwd, waar deze stelling inneemt in die zin dat ten aanzien van een wijziging in eigendomsrechten in het kader van een herverkaveling op de voet van de Wilg en een ontneming van eigendom krachtens onteigening een analogie naar laatstgenoemd instrument zou gelden. Zonder nadere onderbouwing van [eiser], die ontbreekt, ontgaat het de rechtbank dat de wijze van landinrichting als bepaald in de Wilg, met de daarin gegeven rechtswaarborgen ter zake van rechten en belangen van de rechthebbenden in strijd zou zijn met artikel 1 EP EVRM.
Een uitruilen van eigendom is naar het oordeel van de rechtbank niet hetzelfde als ontneming daarvan.
5.15. Het voorgaande betekent dat naar de systematiek van de Wilg in dit geval in de mogelijke nadelige gevolgen zal (moeten) worden voorzien bij de Lijst der geldelijke regelingen.
5.16. De uitvoeringscommissie heeft met het oog daarop haar toezegging inzake de financiële gevolgen met betrekking tot de NSW-rangschikking niet beperkt tot eventuele fiscale consequenties. De uitvoeringscommissie is ook bereid de financiële consequenties voor haar rekening te nemen indien het indienen van een verzoek tot wijziging van de landgoederen leidt tot aantoonbare noodzakelijke geldelijke gevolgen.
5.17. Het vorenstaande overziende, is de rechtbank van oordeel dat de belangen van [eiser] in verband met de (continuïteit van de) NSW-rangschikking van de landgoederen voldoende zijn gewaarborgd en dat het beroep van [eiser] op dit onderdeel dan ook ongegrond moet worden verklaard.
5.18. Met betrekking tot de toedeling van de veldkavel heeft [eiser] zich op het standpunt gesteld dat het uitgangspunt kavelconcentratie niet opgaat. [eiser] oefent geen landbouwbedrijf uit en wordt niet gediend met de toedeling bij zijn gronden in eigendom van de veldkavel die hij in vruchtgebruik heeft. Gelet op zijn leeftijd en die van zijn dochter, aan wie de bloot eigendom van de vruchtgebruikkavel behoort, heeft hij geen belang bij deze ruiling. Het doen prevaleren van het belang van de vruchtgebruiker boven die van de (bloot) eigenaar acht [eiser] daarom misplaatst. Omdat [eiser] vruchtgebruiker is wordt dit gegeven ten onrechte aangewend voor deze toedeling.
De rechtbank volgt [eiser] niet in diens benadering en acht het door de uitvoeringscommissie verwoorde standpunt dat het haar taak is, gelet op de uitgangspunten van deze herverkaveling en mede op de wettelijke definitie van het begrip eigenaar in deWilg, mede omvattende een vruchtgebruiker, om bij het toedelen het grondgebruik zo goed en zo doelmatig mogelijk toe te delen. Dat [eiser] feitelijk de veldkavel door een ander laat gebruiken voor maïsteelt maakt dat niet anders, noch de leeftijden van de eigenares en de vruchtgebruiker.
5.19. [eiser] heeft voorts aangevoerd dat de bodemkwaliteit van de toedeling in ruil voor de veldkavel volstrekt minderwaardig is aan die van de veldkavel, dat de vorm slechter is doordat het uit 3 percelen bestaat met waterlopen (beekdal), dat de vlakligging van de toedeling die toedeling uitsluit en dat de veldkavel op de openbare weg ontsloten was en dat voor de toedeling een erfdienstbaarheid zal zijn vereist. Daarnaast heeft [eiser] nog gewezen op aanwezige houtopstanden die verwijderd moeten worden, alsmede op een zomerhuis op de toedeling. De rechtbank zal evenwel deze laatste twee onderwerpen buiten beoordeling laten, aangezien [eiser] deze eerst bij akte van 26 januari 2012 als nieuwe beroepsgrond(en) te berde heeft gebracht, terwijl hem verweten moet worden dat hij heeft nagelaten dat in het verzoekschrift dan wel bij de eerste mondelinge behandeling te doen.
5.20. De uitvoeringscommissie heeft het bezwaar inzake de bodemkwaliteit gemotiveerd verworpen, dat wil zeggen aan de hand van de bodemgeschiktheidsklassenkaart, waaruit volgt dat de bodemklassen van de toedeling ten opzichte van de zowel de laagste als de hoogste klasse op de inbrengveldkavel een klasse hoger liggen. [eiser] heeft hier niets tegen ingebracht, zodat deze beroepsgrond faalt. Evenmin heeft [eiser] onderbouwd weersproken de stelling van de uitvoeringscommissie dat de vlakteligging niet zodanig is dat die zich tegen uitruil zou verzetten.
Ten aanzien van de vorm van de toedeling kan worden erkend dat de veldkavel een uitgesproken gunstige vormgeving kent, waartegenover de vorm van de toedeling niet als verbetering staat. Vormverbetering geldt evenwel op zichzelf ook niet als belangrijkste uitgangspunt voor de herverkaveling. Wat betreft de ontwatering is de rechtbank van oordeel dat, voor zoveel nodig, de uitvoeringscommissie kavelaanvaardingsmaatregelen kan en dient te treffen ter voorziening in een voor landbouwkundig gebruik adequate ontwatering. Voor zover op de toedeling schaduwschade zou zijn te duchten – [eiser] heeft dit in zijn algemeenheid wel genoemd maar niet nader onderbouwd – zal dit te zijner tijd bij de lijst der geldelijke regelingen moeten worden aangesneden.
5.21. Ter zake van hetgeen [eiser] in relatie tot de toedeling van de (vervangende) vruchtgebruikkavel te berde heeft gebracht inzake de strijdigheid van de herverkaveling met artikel 1 EP EVRM verwijst de rechtbank naar rechtsoverweging 5.14.
5.22. De uitvoeringscommissie heeft erkend dat ten behoeve van de toedeling een erfdienstbaarheid in het ruilplan dient te worden opgenomen ten behoeve van de ontsluiting.
Het beroep zal in zoverre gegrond worden verklaard, hetgeen wijziging van het ruilplan vergt.
5.23. [eiser] heeft inzake de belangenafweging, die zijns inziens niet of onvoldoende heeft plaatsgehad bij het ruilplanbesluit, aangevoerd dat aan [gedaagde sub 3] belang moet worden ontzegd – bij het toegedeeld krijgen van [eiser] inbrengveldkavel – in relatie tot het oogmerk waarmee tot de herverkaveling Saasveld-Gammelke is besloten. Het belang van [gedaagde sub 3] is volgens [eiser] namelijk een belang als grondspeculant.
De rechtbank acht het onmiskenbaar, gelet op inbreng en toedeling van [gedaagde sub 3], dat met de toedeling van de vruchtgebruikinbrengveldkavel van [eiser] het uitgangspunt van kavelconcentratie wordt gediend. [eiser] heeft onvoldoende onderbouwd dat deze kavelconcentratie niet bij [gedaagde sub 3] in eigendom en gebruik zijnde landbouwgronden betreft. De inbrengveldkavel zal door [gedaagde sub 3] ook als zodanig worden aangewend (boomteelt).
Gelet op de voorgaande overwegingen omtrent diens toedeling acht de rechtbank onvoldoende gesteld voor het standpunt dat de belangenafweging zich zou verzetten tegen het ruilplanbesluit voor zover de uitruil van de veldkavel betreffende.
5.24. De rechtbank komt tot de slotsom dat het beroep, behoudens voor zoveel onder 5.22 vermeld, ongegrond moet worden verklaard.
5.25. Het voorgaande brengt wel mee dat de uitvoeringscommissie zal worden veroordeeld in de proceskosten van [eiser], tot op heden begroot op begroot op EUR 1.356,00 aan salaris gemachtigde ( EUR 452,00 x 3 punten) alsmede EUR 258,00 aan griffierecht, in totaal derhalve EUR 1.614,00. De rechtbank overweegt hierbij dat de uitvoeringscommissie de nadere zitting had kunnen voorkomen door ter zake van de NSW-rangschikking de op 29 november 2011 gegeven informatie en evenzo het ter tweede zitting ingenomen standpunt aanstonds in de procedure in te brengen.
5.26. De rechtbank merkt tenslotte nog op dat zij in de zaak van [B] te [woonplaats], waarin [eiser] belanghebbende is (zaaksnummer 183564/HZ RK 11-36), bij beschikking van heden heeft bepaald dat het ruilplan ten aanzien van [eiser] nog een wijziging zal moeten verkrijgen, betreffende de toedeling van de helft van een bermsloot langs de overigens aan [eiser] toe te delen [adres].
6. De beslissing
De rechtbank
6.1. verklaart het beroep voor wat betreft de hierna onder 6.2 te nemen beslissing gegrond,
6.2. bepaalt dat het ruilplan moet worden gewijzigd, in dier voege dat daarin wordt opgenomen:
ERFDIENSTBAARHEID VAN WEG OM TE KOMEN VAN EN TE GAAN NAAR DE MEULENBROEKSWEG TEN BEHOEVE VAN DE KAVEL [nummer 1] EN [nummer 2] EN TEN LASTE VAN DE KAVELS [nummer 3] EN [nummer 4],
6.3. verklaart het beroep voor het overige ongegrond,
6.4. veroordeelt de uitvoeringscommissie in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op EUR 1.614,00,
Deze beschikking is gegeven door mr. W.J.B. Cornelissen en in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2012.