ECLI:NL:RBZLY:2012:BX1789

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
16 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
184809 / HL ZA 11-541
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.W.F. Houthoff
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onverschuldigde betaling na 'vriendendienst'

In deze zaak vorderde NVF Voorschotbank B.V. van gedaagde betaling van een bedrag van EUR 52.650,96 op grond van onverschuldigde betaling. De rechtbank Zwolle-Lelystad oordeelde dat gedaagde in 2006 een bedrag van tenminste EUR 45.040,00 had ontvangen van NVF, waarvan een groot deel was doorbetaald aan een vriend. NVF stelde dat er een kredietovereenkomst bestond, maar gedaagde betwistte deze overeenkomst en stelde dat hij slechts EUR 34.956,32 verschuldigd was. De rechtbank oordeelde dat NVF haar vordering op onverschuldigde betaling kon baseren, aangezien gedaagde erkende dat hij een bedrag had ontvangen zonder rechtsgrond. De rechtbank wees de vordering van NVF toe, maar paste het gevorderde bedrag aan naar EUR 34.956,32, omdat gedaagde had aangetoond dat niet het volledige bedrag van EUR 50.000,00 was ontvangen. De wettelijke rente werd toegewezen vanaf 13 juni 2009, de datum waarop gedaagde in verzuim was gesteld. Gedaagde werd ook veroordeeld in de proceskosten van NVF, die op EUR 2.748,71 werden begroot. Het vonnis werd uitgesproken op 16 mei 2012.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
Locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: 184809 / HL ZA 11-541
Vonnis van 16 mei 2012
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NVF VOORSCHOTBANK B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. H. Post te Helmond,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. E.F. Muller te Deventer.
Partijen zullen hierna NVF en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 17 augustus 2011;
- de op 25 oktober 2011 van NVF ingekomen 9 producties;
- de op 4 november 2011 van NVF ingekomen 6 producties;
- het proces-verbaal van comparitie, gehouden op 8 november 2011, waaruit volgt dat eiseres haar eis mondeling heeft verminderd tot een bedrag ad EUR 86.168,72;
- de akte wijziging grondslag eis van NVF, waaruit volgt dat eiseres de grondslag van haar eis heeft gewijzigd in onverschuldigde betaling en haar vordering heeft verminderd tot een bedrag ad EUR 52.650,96;
- de antwoordakte wijziging grondslag eis van [gedaagde];
- de akte overlegging productie van NVF;
- de antwoordakte van [gedaagde];
- het op 10 april 2012 ingekomen B2-formulier van NVF, betreffende de wijziging van advocaat.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [gedaagde] heeft in 2006 van NVF een bedrag van tenminste EUR 45.040,00 op zijn rekening ontvangen.
2.2. Een groot deel van dit bedrag heeft [gedaagde] doorbetaald aan de heer
[vriend van gedaagde] (hierna: [vriend van gedaagde]).
2.3. [gedaagde] heeft op 15 januari 2007 aangifte gedaan tegen [vriend van gedaagde] van valsheid in geschrifte. De aangifte bevat onder meer de volgende verklaring van [gedaagde]:
"Vorig jaar zomer werd ik door een vriend van mij genaamd [vriend van gedaagde] benaderd. Hij vroeg mij of ik borg wilde staan voor een door hem af te sluiten lening. (...) Hij vroeg aan mij of ik een kopie van mijn paspoort, een kopie van mijn bankpas, een kopie van mijn loonstrook en een werkgeversverklaring aan hem wilde opsturen. (...) Ik heb toen aan dit verzoek gevolg gegeven. (...) Enige tijd later belde [vriend van gedaagde] mij weer op. Hij vertelde mij dat door de geldverstrekker mogelijk een fout zou zijn gemaakt. Hij vertelde mij dat het geld op mijn rekening gestort zou kunnen worden in plaats van op zijn rekening. (...) Ik heb toen zelf telefonisch contact opgenomen met AFAB en hen verzocht een kopie van het contract aan mij op te sturen. (...) Toen ik het contract verder bekeek zag ik dat de handtekening onderaan het contract niet mijn handtekening was. (...) Ik heb nooit of te nimmer een contract gezien dat ik moest ondertekenen. Het geld was inmiddels op mijn rekening gestort en ik heb met [vriend van gedaagde] een onderling contract afgesloten waarin vermeld staat dat ik het geld aan hem heb overgemaakt".
2.4. [gedaagde] heeft in totaal een bedrag ad EUR 1.096,28 betaald. [vriend van gedaagde] heeft in totaal een bedrag ad EUR 8987,40 betaald. In totaal heeft NVF derhalve een bedrag ad EUR 10.083,68 ontvangen van [gedaagde] en [vriend van gedaagde].
2.5. [gedaagde] is op 5 juni 2009 op zijn adres [adres] te [woonplaats] door NVF aangemaand om binnen zeven dagen over te gaan tot betaling.
2.6. Eerdere sommaties namens NVF hebben [gedaagde] niet bereikt, nu deze naar het adres van [vriend van gedaagde] zijn gezonden.
3. Het geschil
3.1. NVF vordert - na wijziging van eis, samengevat - veroordeling uitvoerbaar bij voorraad van [gedaagde] tot betaling van EUR 52.650,96, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 november 2011 en proceskosten.
3.2. [gedaagde] voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. NVF voert bij inleidende dagvaarding als grondslag van haar vordering aan dat tussen partijen een kredietovereenkomst (hierna: de overeenkomst) bestaat terzake de verstrekking van een maximumbedrag van EUR 50.000,00 en dat [gedaagde] nalatig is gebleven het uit hoofde van die overeenkomst verschuldigde bedrag te betalen. Het verschuldigde is onmiddellijk en in het geheel opeisbaar aangezien [gedaagde] meer dan twee maanden achterstallig is in de betaling en in gebreke is gesteld, aldus NVF.
4.2. [gedaagde] stelt bij antwoord onder meer geen partij te zijn bij de door NVF gestelde overeenkomst. [gedaagde] betwist dat de handtekening onder de overeenkomst de zijne is. Deze overeenkomst is enkel door [vriend van gedaagde] met NVF aangegaan.
4.3. NVF wijzigt vervolgens bij akte haar eis, in die zin dat zij van [gedaagde] betaling vordert op grond van onverschuldigde betaling. Tevens vermindert NVF de aanvankelijk gevorderde hoofdsom van EUR 88.098,43 tot een bedrag ad EUR 52.650,96. NVF stelt daartoe dat zij op 13 juli 2006 een bedrag ad EUR 50.000,00 aan [gedaagde] heeft overgemaakt. Met inachtneming van de in mindering door [gedaagde] en [vriend van gedaagde] voldane bedragen van in totaal EUR 10.083,68, bedraagt de hoofdsom inclusief wettelijke rente tot en met 29 november 2011 EUR 52.650,96, hetgeen NVF thans vordert.
4.4. [gedaagde] voert verweer en stelt het volgende.
4.4.1. Partijen hebben reeds in 2007 gecommuniceerd over de kwestie, waarbij de advocaat van [gedaagde] de gestelde aansprakelijkheid heeft afgewezen. [gedaagde] heeft vervolgens lange tijd niets vernomen van NVF. In 2009 werd [gedaagde] plotseling aangemaand. Na vervolgens wederom lange tijd niets van NVF te hebben vernomen, werd [gedaagde] gedagvaard in 2011. Het heeft zonder gegronde redenen te lang geduurd voordat NVF is overgegaan tot dagvaarding. [gedaagde] mocht er dan ook gerechtvaardigd op vertrouwen dat NVF [gedaagde] niet meer aansprakelijk zou achten voor de nakoming van de kredietovereenkomst.
4.4.2. [gedaagde] betwist een bedrag van EUR 50.000,00 te hebben ontvangen van NVF. Uit de door NVF ten behoeve van de comparitie overgelegde productie 4 blijkt dat slechts een bedrag van EUR 45.040,00 is overgemaakt naar de bankrekening van [gedaagde] en dat de overige EUR 4.960,00 is overgemaakt naar een ander rekeningnummer, niet zijnde een rekeningnummer van [gedaagde].
4.4.3. Tussen NVF en [gedaagde] bestaat weliswaar geen overeenkomst, maar tussen NVF en [vriend van gedaagde] wel. Nu [gedaagde] het van NVF ontvangen bedrag ad EUR 45.040,00 bijna geheel heeft doorbetaald aan [vriend van gedaagde], heeft [gedaagde] grotendeels uitvoering gegeven aan de tussen NVF en [vriend van gedaagde] bestaande kredietovereenkomst, zodat geen sprake is van onverschuldigde betaling aan [gedaagde].
4.4.4. NVF is onzorgvuldig geweest bij het verstrekken van het krediet. Het feit dat [vriend van gedaagde] niet kan terugbetalen, komt derhalve voor rekening en risico van NVF.
4.4.5. Indien [gedaagde] gehouden is tot betaling, stelt hij zich op het standpunt dat hij slechts een bedrag van EUR 34.956,32 verschuldigd is, te weten het ontvangen bedrag van
EUR 45.040,00 met daarvan afgetrokken het aan NVF betaalde bedrag ad EUR 10.083,68.
4.5. De rechtbank is hieromtrent als volgt van oordeel.
4.5.1. NVF baseert haar vordering na eiswijziging op onverschuldigde betaling. [gedaagde] erkent dat een bedrag op zijn rekening is ontvangen en bestrijdt dat er tussen hem en NVF een contractuele relatie bestond. Daarmee erkent [gedaagde] dat zonder rechtsgrond en derhalve onverschuldigd is betaald.
4.5.2. Het verweer van [gedaagde] dat geen sprake is van onverschuldigde betaling, omdat [gedaagde] door het doorbetalen van het ontvangen bedrag aan [vriend van gedaagde] grotendeels gehoor heeft gegeven aan de overeenkomst tussen NVF en [vriend van gedaagde], snijdt geen hout. Een verbintenis tussen anderen dan de in dit verband betrokken partijen, geldt immers niet als 'rechtsgrond' in de zin van artikel 6:203 BW. Dit verweer faalt dan ook.
4.5.3. Ten aanzien van het beroep van [gedaagde] op - naar de rechtbank begrijpt - rechtsverwerking door NVF, geldt het volgende. Voor een geslaagd beroep op rechtsverwerking is vereist dat sprake is van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan hetzij bij de schuldenaar het gerechtvaardigde vertrouwen is gewekt dat de schuldeiser zijn aanspraak niet (meer) geldend zal maken, hetzij de positie van de schuldeiser onredelijk zou worden benadeeld of verzwaard ingeval de schuldenaar zijn aanspraak alsnog geldend zou maken. Het enkele tijdsverloop - op zichzelf - is onvoldoende om rechtsverwerking aan te nemen (Hoge Raad, 14 mei 2004, LJN: AO4014). Nu [gedaagde] enkel het tijdsverloop aan haar beroep op rechtsverwerking ten grondslag legt en niet anderszins aannemelijk maakt op grond waarvan bij hem het gerechtvaardigd vertrouwen zou zijn gewekt - bijvoorbeeld door een toezegging van NVF dat werd afgezien van de vordering -, faalt dit verweer.
4.5.4. [gedaagde] stelt dat NVF onzorgvuldig is geweest ten aanzien van het verstrekken van het krediet. Dit verweer kan [gedaagde] niet baten nu NVF na eiswijziging haar vordering niet meer op de kredietovereenkomst stoelt, maar op onverschuldigde betaling. De rechtbank overweegt ten overvloede dat NVF voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij een gedegen toets heeft uitgevoerd ten aanzien van [gedaagde] en [vriend van gedaagde], alvorens zij tot kredietverlening is overgegaan. Onzorgvuldigheid kan NVF dan ook niet worden verweten.
4.5.5. De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat de vordering van NVF tot betaling van een bedrag uit hoofde van onverschuldigde betaling voor toewijzing vatbaar is. NVF stelt dat het onverschuldigd betaalde bedrag EUR 50.000,00 behelst. [gedaagde] heeft echter voldoende aannemelijk gemaakt dat dit bedrag naar beneden dient te worden bijgesteld, te weten tot een bedrag van EUR 45.040,00, daar de rest van het bedrag naar een ander rekeningnummer is overgemaakt.
4.5.6. Het desbetreffende bedrag is door NVF aan [gedaagde] (onverschuldigd) betaald. Nu sprake is van betaling van een geldsom, kan NVF ingevolge artikel 6:203 lid 2 BW een gelijk bedrag van [gedaagde] ('de ontvanger' in de zin van 6:203 lid 1 BW) terugvorderen. Het is derhalve niet onbegrijpelijk dat NVF het bedrag thans van [gedaagde] terugvordert en niet van [vriend van gedaagde]. Ten overvloede zij opgemerkt dat het feit dat [gedaagde] in de onderhavige procedure wordt veroordeeld tot betaling aan NVF, niet wegneemt dat het [gedaagde] vrijstaat [vriend van gedaagde] in rechte te betrekken en op zijn beurt (terug)betaling van dit bedrag te vorderen.
4.5.7. [gedaagde] en [vriend van gedaagde] hebben in totaal EUR 10.083,68 betaald, zodat de vordering in hoofdsom tot een bedrag van EUR 34.956,32 kan worden toegewezen.
Wettelijke rente
4.6. NVF vordert EUR 52.650,96 als hoofdsom inclusief wettelijke rente tot en met
29 november 2011. Uit het door NVF bij akte als productie 7 overgelegde renteoverzicht volgt dat de rente is berekend vanaf de uitkering van het bedrag van EUR 50.000,00 d.d.
13 juli 2006 alsmede dat in mindering voldane bedragen zijn meegenomen in de renteberekening. Daarnaast vordert NVF de wettelijke rente te berekenen vanaf 30 november 2011.
4.7. [gedaagde] stelt primair dat de wettelijke rente niet te berekenen is vanaf het moment van uitbetaling, nu hij nooit op grond van onverschuldigde betaling in gebreke is gesteld en zodoende nooit in verzuim is geweest. Subsidiair stelt [gedaagde] dat slechts wettelijke rente kan worden gevorderd vanaf 5 juni 2009 omdat hij toen namens NVF is aangemaand om binnen zeven dagen te betalen, zodat [gedaagde] pas vanaf 13 juni 2009 in gebreke was. Bij antwoord stelt [gedaagde] daarbij dat de rente aanzienlijk is opgelopen door vertraging aan de zijde van NVF. Het is derhalve niet redelijk en billijk [gedaagde] het hele bedrag aan rente te laten betalen.
4.8. De rechtbank is hieromtrent als volgt van oordeel.
4.8.1. Het primaire verweer van [gedaagde] dat hij nooit op grond van onverschuldigde betaling in gebreke is gesteld, treft geen doel, nu niet is vereist dat een ingebrekestelling de rechtsgrond noemt. Vereist is dat de debiteur wordt aangemaand om een duidelijk geformuleerde prestatie na te komen en dat een redelijke termijn voor die nakoming wordt gesteld. De gevorderde prestatie betrof in casu van begin af aan 'betaling', in het kader van de aanvankelijk aangevoerde grondslag wanprestatie alsook in het kader van de later aangevoerde grondslag onverschuldigde betaling. De rechtbank is daarom van oordeel dat NVF [gedaagde] wel degelijk - conform de te daaraan gestelde vereisten - in gebreke heeft gesteld. Het primaire verweer van [gedaagde] faalt derhalve.
4.8.2. Nu NVF haar vordering niet meer baseert op wanprestatie en dus op een overeenkomst, maar juist op het ontbreken daarvan, zijn niet bepalingen terzake de handelsrente ex artikel 6:119a BW maar de bepalingen terzake de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW van toepassing. Om die reden heeft niet de datum van uitbetaling maar de datum van verzuim te gelden als uitgangspunt van berekening. NVF gaat in haar renteberekening ten onrechte uit van de datum van uitbetaling. [gedaagde] heeft eerst op 5 juni 2009 een aanmaning op zijn eigen adres ontvangen, waarin een betalingstermijn van zeven dagen is genoemd. [gedaagde] is derhalve sinds 13 juni 2009 in verzuim. De rechtbank zal de wettelijke rente over het toegewezen bedrag daarom vanaf deze datum toewijzen. Het subsidiaire verweer van gedaagde slaagt dan ook, met dien verstande dat niet 5 maar 13 juni 2009 de datum van verzuim is.
4.8.3. Nu de rechtbank het bedrag aan wettelijke rente pas vanaf 13 juni 2009 toewijst, behoeft de stelling van [gedaagde] dat het niet redelijk en billijk is indien hij het gehele bedrag aan rente dient te betalen, geen bespreking meer.
Proceskosten
4.9. [gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De rechtbank begroot de proceskosten aan de zijde van NVF op basis van het toegewezen bedrag op:
- dagvaarding EUR 120,21
- griffierecht 1.181,00
- salaris advocaat 1.447,50 (2,5 punten × tarief EUR 579,00)
Totaal EUR 2.748,71
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. veroordeelt [gedaagde] om aan NVF te betalen een bedrag van EUR 34.956,32 (vierendertig duizendnegenhonderdzesenvijftig euro en tweeëndertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 13 juni 2009 tot de dag van volledige betaling,
5.2. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van NVF tot op heden begroot op EUR 2.748,71,
5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W.F. Houthoff en in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2012.