ECLI:NL:RBZLY:2012:BX2482

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
9 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
157870 / HZ ZA 09-727
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfeniskwestie met betrekking tot legitieme portie en giften

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Zwolle-Lelystad, betreft het een erfeniskwestie waarbij de legitieme portie van de eiser in de nalatenschap van zijn moeder aan de orde is. De rechtbank heeft op 9 mei 2012 vonnis gewezen in een procedure die begon met een tussenvonnis op 27 juli 2011. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. E.A.M. Claassen, heeft een vordering ingesteld tegen meerdere gedaagden, waaronder gedaagde sub 1, gedaagde sub 2 en gedaagde sub 3, die respectievelijk werden bijgestaan door advocaten mr. E.G.J. Hendriksen en mr. S. Koster.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de kwestie van de AOW-gelden niet meer deel uitmaakt van het geschil, en dat de beweerdelijke gift in dit verband niet langer door de eiser wordt gehandhaafd. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de renteloze lening van € 60.000,- moet worden aangemerkt als een gift, en dat deze gift moet worden betrokken bij de berekening van de legitieme portie. De rechtbank heeft de hoogte van de rente, die door de eiser was gesteld op 6%, verlaagd naar 4%, rekening houdend met de familieverhoudingen.

De rechtbank heeft besloten dat de legitieme portie niet zelf zal worden vastgesteld, maar dat dit zal worden overgelaten aan de boedelnotaris. De boedelnotaris is gemachtigd om de legitieme portie aan de eiser uit te keren, waarbij de rechtbank heeft bepaald dat de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de beslissingen van de rechtbank onmiddellijk van kracht zijn, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
Locatie Zwolle
zaaknummer / rolnummer: 157870 / HZ ZA 09-727
Vonnis van 9 mei 2012
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. E.A.M. Claassen,
tegen
1. [gedaagde sub 1],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. E.G.J. Hendriksen,
2. [gedaagde sub 2],
wonende te Lemelerveld,
gedaagde,
advocaat mr. S. Koster,
3. [gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. E.G.J. Hendriksen.
Partijen zullen hierna eiser of [eiser] en de gedaagden sub 1 en 3 tezamen: gedaagden, dan wel ieder voor zich [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3], alsmede de [gedaagde sub 2] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 27 juli 2011
- het proces-verbaal van comparitie van 10 oktober 2011
- de nadere akte aan de zijde van gedaagden
- de akte producties aan de zijde van eiser
- de antwoordakte producties aan de zijde van gedaagden
- de antwoordakte producties aan de zijde van eiser.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. Blijkens gemeld proces-verbaal maakt de kwestie van de AOW-gelden (door eiser becijferd op EUR 118.433,21) geen onderdeel meer uit van het geschil, zodat deze beweerdelijke gift, ter zake waarvan eiser zijn standpunt niet langer handhaaft, bij de verdere afdoening buiten beschouwing kan blijven. Datzelfde geldt voor de kwestie van het 'naar het einde brengen' van de ouders door [A], [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3], hetgeen als feitelijk gegeven in zoverre buiten de rechtsstrijd staat en als zodanig door partijen niet aan de orde is gesteld in de akte-wisseling na de laatste comparitie.
2.2. Met betrekking tot de kwestie van de rentevergoeding over de schuld van [A] ad HFL 60.000,00 is in voormeld tussenvonnis in rechtsoverweging 4.4.6 het navolgende overwogen:
De rechtbank houdt het er vooralsnog voor dat betrokkenen deze rente blijkbaar telkens (al dan niet stilzwijgend) op 0% hebben vastgesteld. Overigens vordert eiser niet - gelijk gedaagden subsidiair betogen - dat 'alsnog' rente zou moeten worden betaald. In geschil is de eventuele bijtelling als gift, waarbij - anders dan gedaagden beweren - verjaring niet aan de orde is, gelet op het bepaalde in artikel 4:81 lid 1 BW.
2.3. In gemelde aktewisseling gaan partijen nader in op de context (de 'rechtssfeer'), zoals in rechtsoverweging 4.3 van gemeld tussenvonnis aan de orde is gesteld.
2.4. Met betrekking tot die context (de 'rechtssfeer') spitsten partijen een en ander toe op de kwestie van het voor 'zacht prijsje' overnemen van de boerderij - waarbij in het bijzonder is gedebatteerd over de (bekostiging van de) nieuwe veestalling - alsmede op de vraag of [A] bij het terugtreden uit de maatschap van vader de resterende overnamesom ad HFL 29.725,00 daadwerkelijk aan hem heeft betaald.
2.5. Ter comparitie is als voorlopig oordeel uitgesproken dat wellicht een schenking is gelegen in de vaststelling van de rente op 0%, waarbij nog is opgemerkt dat het door eiser gehanteerde rentepercentage van 6% aan de hoge kant is gelet op de familieverhoudingen. Zoals hierna zal worden toegelicht, acht de rechtbank geen termen aanwezig om van dit voorlopige oordeel terug te komen, waartoe als volgt wordt overwogen.
2.6. Op grond van de overgelegde producties en de in die aktewisseling betrokken stellingen houdt de rechtbank het ervoor - los van de kwestie van de veestalling, die hierna zal worden besproken - dat het '(te) goedkoop overnemen van de bedrijfsmiddelen' niet aan de orde is geweest ten aanzien van het zich inkopen van [A] in de maatschap in 1966 en evenmin bij het terugtreden van vader uit de maatschap in 1976. Aan beide transacties hebben immers taxaties ten grondslag gelegen. Evenzeer acht de rechtbank met productie 4 bij de nadere akte aan de zijde van gedaagden genoegzaam aannemelijk gemaakt dat [A] in 1976 gemelde resterende overnamesom ad HFL 29.725,00 heeft voldaan.
2.7. Daar staat tegenover dat aan [A] in 1976 in het kader van de voortzetting van de boerderij, vrij van inbreng, HFL 15.000,00 is geschonken en aan de andere twee kinderen ([B] en eiser) een aanzienlijk lager bedrag, te weten ieder HFL 10.000,00. Met betrekking tot de veestalling is voorts in confesso dat de aanvraag van de bouwvergunning is verzorgd en ondertekend door eiser en dat deze vergunning reeds in 1974 (ruim voor het uittreden uit de maatschap van vader) is afgegeven. Ten aanzien van de door gedaagden gepretendeerde betaling van de veestalling door [A] bestaat onvoldoende helderheid. In zoverre kan eiser worden gevolgd in zijn stelling dat bij de voortzetting van de boerderij door [A] sprake is van een 'zacht prijsje' - waar eiser op zich geen moeite mee heeft - maar dat de ouders, in de woorden van eiser, zijn 'doorgeschoten' vanwege de combinatie met de litigieuze renteloosheid.
2.8. Al met al komt de rechtbank mede tegen vooromschreven achtergrond tot het rechtsoordeel dat het telkens op 0% vaststellen van de rente over de HFL 60.000,00 als een bij de berekening van de legitimaire massa te betrekken gift is aan te merken. Voor de hoogte van deze gift is eiser uitgegaan van 6% rente, doch de rechtbank acht dit percentage, gelet op de familieverhoudingen, te hoog en bepaalt dit op 4%, te berekenen over de periode 29 december 1978 tot 23 september 2005 (zonder dat daarbij rente op rente aan de orde is).
2.9. De rechtbank zal de legitieme portie niet zelf vaststellen, doch dit overlaten aan de boedelnotaris - onder wie het betreffende saldo berust (welk saldo voor de overeenkomstige uitkering van die legitieme portie aan eiser toereikend is, zodat de vorderingen van eiser die betrekking hebben op een daartoe ontoereikend saldo buiten beschouwing kunnen blijven), opdat de boedelnotaris zo nodig ook nog andere plooien kan gladstrijken. Daarbij is uitgangspunt de berekening in de dagvaarding onder randnummer 22, met dien verstande dat de 'gift (rente lening)' moet worden aangepast als in rechtsoverweging 2.8 aangegeven en dat de 'gift (AOW)' wordt geschrapt. Eiser stelt zich in de dagvaarding overigens op het standpunt dat gedaagden sub 1 en 2 beiden tot een zelfde bedrag als hijzelf zijn gerechtigd. Voor een veroordeling van [gedaagde sub 2] - die zich aan de vordering van eiser heeft gerefereerd, mits zijn erfdeel ad EUR 7.685,33 intact blijft - is gaan plaats.
2.10. De proceskosten zullen, gelet op de familierelatie, tussen partijen worden gecompenseerd.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. bepaalt dat de legitieme portie van eiser in de nalatenschap van moeder moet worden berekend overeenkomstig de dagvaarding onder randnummer 22, met dien verstande dat de 'gift (rente lening)' moet worden aangepast zoals in rechtsoverweging 2.8 van dit vonnis is aangegeven en de 'gift (AOW)' wordt geschrapt, welke legitimaire vordering zo nodig wordt verhoogd met de rente vanaf 22 oktober 2005 op de voet van artikel 4:84 BW,
3.2. machtigt en gelast de boedelnotaris mr. E. Fikkert te Dalfsen danwel diens opvolger en/of plaatsvervanger om van de onder zijn beheer staande boedelrekening aan eiser te betalen de aldus te berekenen legitieme portie,
3.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.4. compenseert de proceskosten, in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt,
3.5. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.R. Hidma en in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2012.