ECLI:NL:RBZLY:2012:BX4582

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
14 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200248 - KZ ZA 12-128
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van conservatoir beslag in kort geding

In deze zaak heeft de kort gedingrechter van de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 14 augustus 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen M.E. Beheer B.V. en [gedaagde] over de opheffing van conservatoire beslagen. De eiseressen, waaronder M.E. Beheer B.V. en STICHTING ADMINISTRATIEKANTOOR M.E. BEHEER, vorderden de opheffing van door [gedaagde] gelegde beslagen, die waren gelegd ter verzekering van een gepretendeerde schadevergoeding van meer dan 10 miljoen euro. De rechtbank oordeelde dat de vorderingen van de eiseressen niet voldoende onderbouwd waren en dat de gepretendeerde vordering van [gedaagde] summierlijk aannemelijk was. De rechtbank overwoog dat het belang van [gedaagde] bij het handhaven van de beslagen zwaarder woog dan het belang van de eiseressen bij opheffing van de beslagen. De rechtbank heeft de vorderingen van M.E. Beheer c.s. afgewezen en [gedaagde] veroordeeld om de gelegde beslagen op te heffen binnen vijf dagen na betekening van het vonnis, met een dwangsom voor elke dag dat hij hieraan niet voldeed. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
Locatie Zwolle
zaaknummer / rolnummer: 200248 / KZ ZA 12-128
Vonnis in kort geding van 14 augustus 2012
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
M.E. BEHEER B.V.,
gevestigd te Zwolle,
2. de stichting
STICHTING ADMINISTRATIEKANTOOR M.E. BEHEER,
gevestigd te Zwolle,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
EMBO VASTGOED B.V.,
gevestigd te Zwolle,
4. [eiseres A],
wonende te Zwolle,
5. [eiseres B],
wonende te Dalfsen,
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
advocaat mr. M.J. Elkhuizen te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te Knokke-Heist (België),
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. Y.A. Wehrmeijer te Amsterdam.
De eisende partij zal hierna M.E. Beheer c.s., dan wel ieder afzonderlijk M.E. Beheer, STAK, Embo, [eiseres A] en [eiseres B], worden genoemd terwijl de gedaagde partij als [gedaagde] zal worden aangeduid.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de (voorwaardelijke) eis in reconventie
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van M.E. Beheer c.s.
- de pleitnota van [gedaagde].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 10 mei 2005 is de heer [naam A] (hierna: [naam A]) overleden, enig bestuurder van M.E. Beheer. De aandelen van M.E. Beheer werden gehouden door STAK, terwijl [naam A] houder was van alle certificaten van aandelen. M.E. Beheer bezat deelnemingen in verschillende binnen- en buitenlandse vennootschappen waarvan de activiteiten bestonden uit het verhandelen, ontwikkelen en exploiteren van onroerend goed. Zo was zij enig aandeelhouder van de Duitse rechtspersoon Robex Deutschland GmbH (hierna: Robex).
2.2. M.E. Beheer was enig aandeelhouder van Embo. Verder bezat M.E. Beheer 5% en Embo 95% van de aandelen in de Belgische rechtspersoon IJsselinvest N.V. (hierna: IJsselinvest). Deze bezat op haar beurt 95% en Embo 5% van de aandelen in de Belgische rechtspersonen Minnewaterpark N.V. (hierna: Minnewater), Zeeparking Het Zoute N.V. (hierna: Het Zoute) en Hollebeke N.V. (hierna: Hollebeke, terwijl alle Belgische vennootschappen hierna tezamen zullen worden genoemd: de IJsselinvest-vennootschappen).
2.3. Tot aan het overlijden van [naam A] verrichtte de heer [naam B] (hierna: [naam B]) via Weva Consultants B.V. (hierna: Weva), van welke vennootschap hij bestuurder en indirect enig aandeelhouder was, werkzaamheden voor M.E. Beheer op basis van een overeenkomst van opdracht. [naam B] beschikte daarbij over een algemene notariële volmacht.
[eiseres A] beschikte over een soortgelijke volmacht.
2.4. Bo-Investex N.V. (hierna: Bo-Investex) was bestuurder van IJsselinvest. [gedaagde] was bestuurder, maar geen aandeelhouder van Bo-Investex. Via Bo-Investex verrichtte [gedaagde] werkzaamheden voor M.E. Beheer.
2.5. Na het overlijden van [naam A] zijn zijn dochter, [eiseres A], en zijn voormalig echtgenote, [eiseres B], als erfgenamen van [naam A] elk houder van 50% van de certificaten van aandelen in M.E. Beheer geworden.
2.6. Op 30 mei 2005 heeft [naam B] zich met terugwerkende kracht tot de datum van overlijden van [naam A], 10 mei 2005, laten inschrijven als enig bestuurder van M.E. Beheer met gebruikmaking van een kopie van de notulen van een aandeelhouders-vergadering van 24 december 2002.
[eiseres A] en [eiseres B] hebben hun twijfel over de echtheid van het stuk uitgesproken.
2.7. Op 9 augustus 2005 is een tweetal overeenkomsten gesloten. De eerste overeenkomst werd gesloten tussen IJsselinvest (vertegenwoordigd door Bo-Investex, vertegenwoordigd door [gedaagde]), M.E. Beheer (vertegenwoordigd door [naam B]), een zekere Ehrlich en Robex (vertegenwoordigd door [naam B]). Bij deze eerste overeenkomst verkocht Robex onroerende zaken aan M.E. Beheer voor EUR 994.275,-, te verrekenen met een bestaande vordering van M.E. Beheer op Robex. Voorts verkocht M.E. Beheer aan IJsselinvest de aandelen in Robex voor een prijs van EUR 1,- en haar na voormelde verrekening resterende vordering op Robex voor een prijs van EUR 800.000,-, waarbij IJsselinvest ook alle verplichtingen van M.E. Beheer en [naam A] en zijn vennootschappen aan Ehrlich overnam.
De tweede overeenkomst werd gesloten tussen M.E. Beheer (vertegenwoordigd door [naam B]), Embo (eveneens vertegenwoordigd door [naam B]), IJsselinvest (vertegenwoordigd door Bo-Investex, vertegenwoordigd door [gedaagde]) en [gedaagde] persoonlijk. Bij deze overeenkomst verkochten M.E. Beheer en Embo hun aandelenparticipaties in IJsselinvest aan [gedaagde] voor een prijs van in totaal EUR 347.826,10. Voorts verkocht Embo haar aandelenparticipaties van steeds 5% in Minnewater, Het Zoute en Hollebeke aan IJsselinvest, elk voor een prijs van EUR 17.391,30. Verder bepaalden de partijen bij deze overeenkomst de leenschuld van [gedaagde] aan M.E. Beheer op EUR 87.622,44, een door [gedaagde] van een zekere [naam C] overgenomen of over te nemen vordering op M.E. Beheer op EUR 587.263,50 en de vordering van M.E. Beheer op IJsselinvest op EUR 3.328.688,54. Deze vorderingen zouden bij en met de betaling van de verkochte aandelen worden verrekend of voldaan waarna partijen elkaar finale kwijting verleenden.
2.8. M.E. Beheer c.s. heeft [naam B], Weva, [gedaagde] en Bo-Investex (hierna tezamen: [naam B] c.s.) gedagvaard voor de rechtbank Zutphen en in conventie onder meer gevorderd, kort gezegd, (a) dat voor recht wordt verklaard dat M.E. Beheer c.s. niet gebonden is aan de overeenkomsten van 9 augustus 2005, dan wel (b) dat deze overeenkomsten nietig of vernietigbaar zijn, alsmede (c) dat [naam B] c.s. jegens M.E. Beheer c.s. onrechtmatig hebben gehandeld en (d) tot vergoeding van de schade dienen te worden veroordeeld. In reconventie hebben [naam B] c.s. onder meer opheffing van door M.E. Beheer c.s. ten laste van hen gelegde beslagen gevorderd.
De rechtbank Zutphen heeft bij vonnis van 21 mei 2008 (hierna: het vonnis van de rechtbank Zutphen) STAK, [eiseres A] en [eiseres B] niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen (a) en (b) alsmede de overige vorderingen van M.E. Beheer c.s. in conventie afgewezen en de vorderingen van [naam B] c.s. in reconventie gedeeltelijk toegewezen.
2.9. Op het door M.E. Beheer c.s. ingestelde hoger beroep heeft het gerechtshof Arnhem bij arrest van 10 november 2009 (hierna: het arrest van het hof) het vonnis van de rechtbank Zutphen vernietigd, STAK, [eiseres A] en [eiseres B] niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen (a) en (b) en de overige vorderingen van M.E. Beheer c.s. in conventie alsnog grotendeels toegewezen en de reconventionele vorderingen van [naam B] c.s. afgewezen.
2.10. M.E. Beheer en Embo hebben het arrest van het hof ten uitvoergelegd. Op 17 december 2009 hebben zij in de aandeelhoudersvergadering van IJsselinvest besloten tot het ontslag van de bestuurders Weva, Bo-Investex en van gedelegeerd bestuurder [gedaagde]. Op dezelfde dag hebben de nieuwe bestuurders van IJsselinvest besloten tot beëindiging van het mandaat van gedelegeerd bestuurder [gedaagde].
Op 11 januari 2010 hebben de afzonderlijke aandeelhoudersvergaderingen van Het Zoute, Hollebeke en Minnewater besloten tot het onmiddellijke ontslag van de bestuurders Weva en Bo-Investex.
2.11. [naam B] c.s. zijn van het arrest van het hof in cassatie gegaan. De Hoge Raad heeft bij arrest van 15 oktober 2011 (hierna: arrest van de Hoge Raad) het arrest van het hof vernietigd en het geding naar het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch verwezen ter verdere behandeling en beslissing. De Hoge Raad heeft daarbij onder meer geoordeeld dat het oordeel van het hof (kort gezegd inhoudende dat [naam B] bij het aangaan van de overeenkomsten van 9 augustus 2005 een persoonlijk belang had dat tegenstrijdig was met de belangen van de door hem vertegenwoordigende vennootschappen) hetzij blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, hetzij niet begrijpelijk is gemotiveerd.
2.12. Op 12 maart 2012 heeft [gedaagde] bij deze rechtbank een verzoekschrift tot het leggen van conservatoir beslag ten laste van M.E. Beheer c.s. ingediend. [gedaagde] heeft aan dit verzoek ten grondslag gelegd:
a. dat hij voor een bedrag van ten minste EUR 4.963.301,- schade heeft geleden als gevolg van onrechtmatig handelen van E.M. Beheer en Embo, bestaande uit het door middel van onrechtmatige uitlatingen jegens zijn financiers frustreren van het tot stand komen van diverse (vastgoed)projecten, en
b. dat hij voor een bedrag van ten minste EUR 10.136.050,- schade heeft geleden als gevolg van onrechtmatig handelen van M.E. Beheer c.s., bestaande uit het voor hun risico hebben gehandeld op basis van een arrest van het hof dat door de Hoge Raad is vernietigd.
[gedaagde] heeft verlof gevraagd en gekregen voor het ten laste van M.E. Beheer c.s. leggen van:
- beslag op aandelen in M.E. Beheer, door STAK uitgegeven certificaten van aandelen in M.E. Beheer, aandelen in Embo, aandelen in [naam A Holding] B.V., aandelen in Bermuda Onroerend Goed B.V., aandelen in City Controls GmbH, aandelen in Robex Holding B.V.;
- beslag op een drietal onroerende zaken van [eiseres B];
- beslag op een drietal onroerende zaken van [eiseres A];
- beslag op roerende zaken die zich in en om de onroerende zaken van [eiseres B] en [eiseres A] bevinden;
- derdenbeslag onder [eiseres A], [eiseres B], M.E. Beheer, Embo, STAK, [naam A Holding] B.V., Bermuda Onroerend Goed B.V., Jamaica Onroerend Goed B.V., City Controls GmbH, SNS Bank N.V., ABN Amro Bank N.V., ING Bank N.V., Van Lanschot Bankiers N.V., Staalbankiers N.V., Coöperatieve Rabobank Centraal Twente U.A..
2.13. [gedaagde] heeft op 16 maart 2012 diverse beslagen laten leggen ten laste van M.E. Beheer c.s., iedere keer voor een bedrag van EUR 16.939.286,10.
3. Het geschil in conventie
3.1. M.E. Beheer c.s. vordert, uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
de door [gedaagde] ten laste van M.E. Beheer c.s. gelegde (derden)beslagen in verband met de gepretendeerde vordering 2 (vgl. sub 5.2 in het verzoekschrift d.d. 12 maart 2012) met onmiddellijke ingang op te heffen, dan wel [gedaagde] te veroordelen de door hem ten laste van M.E. Beheer c.s. gelegde beslagen met onmiddellijke ingang op te heffen onder vaststelling van een dwangsom van EUR 250.000,- per dag bij niet-nakoming van deze veroordeling, althans veroordeling die de voorzieningenrechter vermeent te behoren;
en voorts,
[gedaagde] met onmiddellijke ingang te verbieden ten laste van M.E. Beheer c.s. nieuwe conservatoire (derden)beslagen te leggen in verband met de gepretendeerde vordering 2 (vgl. sub 5.2 in het verzoekschrift d.d. 12 maart 2012) c.q. in verband met de tenuitvoerlegging van het arrest van het hof;
hetgeen concreet ten aanzien van M.E. Beheer en Embo betekent dat de gepretendeerde vordering waarvoor ten laste van hen beslag is gelegd wordt herbegroot op EUR 5.787.796,15;
subsidiair:
de door [gedaagde] ten laste van STAK, E.M. [eiseres A] en [eiseres B] gelegde (derden)beslagen in verband met de gepretendeerde vordering 2 (vgl. sub 5.2 in het verzoekschrift d.d. 12 maart 2012) met onmiddellijke ingang op te heffen, dan wel [gedaagde] te veroordelen de door haar ten laste van STAK, [eiseres A] en [eiseres B] gelegde beslagen met onmiddellijke ingang op te heffen onder vaststelling van een dwangsom van EUR 250.000,- per dag bij niet-nakoming van deze veroordeling, althans veroordeling die de voorzieningenrechter vermeent te behoren;
en voorts,
[gedaagde] met onmiddellijke ingang te verbieden ten laste van STAK, [eiseres A] en [eiseres B] nieuwe conservatoire (derden)beslagen te leggen in verband met de gepretendeerde vordering 2 (vgl. sub 5.2 in het verzoekschrift d.d. 12 maart 2012) c.q. in verband met de tenuitvoerlegging van het arrest van het hof,
primair en subsidiair:
[gedaagde] te veroordelen in de proceskosten.
3.2. [gedaagde] voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. Het geschil in reconventie
4.1. [gedaagde] vordert, onder de voorwaarde dat M.E. Beheer c.s. niet uiterlijk maandag 23 juli 2012, 11.00 uur de na te melden verklaringen hebben gedaan:
a. veroordeling van M.E. Beheer c.s. tot nakoming van hun verklaringsplicht ex artikel 723 Rv ter zake van de door [gedaagde] gelegde derdenbeslagen binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis, op straffe van een dwangsom van EUR 2.000,- per gedaagde in reconventie per dag, waarbij ieder gedeelte van een dag heeft te gelden als een hele dag, met een maximum van EUR 200.000,- per gedaagde in reconventie;
b. hoofdelijke veroordeling van M.E. Beheer c.s. in de proceskosten;
c. een en ander zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
4.2. M.E. Beheer c.s. voert verweer.
4.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5. De beoordeling in conventie
5.1. Volgens art. 705 lid 2 Rv dient het beslag te worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Dit brengt mee dat het in de eerste plaats op de weg ligt van degene die de opheffing vordert om met inachtneming van de beperkingen van de voorzieningenprocedure aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk of onnodig is (HR 14 juni 1996, NJ 1997/481). Er zal evenwel beslist moeten worden aan de hand van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen, waarbij dient te worden beoordeeld of het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder dient te wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag. De Hoge Raad heeft hier aan toegevoegd dat een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de bodemprocedure wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering zal kunnen worden aangesproken voor de door het beslag ontstane schade.
5.2. Hoewel de onderhavige beslagen zijn gelegd in verband met twee gepretendeerde vorderingen van [gedaagde] heeft M.E. Beheer c.s. zich in deze procedure beperkt tot de beslagen die zijn gelegd ter verzekering van schade door handelen van M.E. Beheer c.s. op grond van het arrest van het hof. In het navolgende zullen de stellingen van M.E. Beheer c.s. in de door hen gehanteerde volgorde worden aangehouden.
Primair 1: de stelling van [gedaagde] dat het onrechtmatig is geweest om uitvoering te geven aan het arrest van het hof is (vooralsnog) onhoudbaar
5.3. M.E. Beheer c.s. heeft als eerste naar voren gebracht dat de gepretendeerde vordering van [gedaagde] op M.E. Beheer c.s. non-existent is. Hetgeen [gedaagde] in het beslagverzoek heeft opgenomen onder 2.9, te weten: “Met het arrest van de Hoge Raad is de hofbeslissing van tafel en herleeft het rechtbankvonnis, waarin alle vorderingen van ME Beheer c.s. zijn afgewezen. Aldus is [gedaagde] nog immer aandeelhouder van IJsselinvest c.s.”, is niet juist. De juridische status quo is niet hetgeen in het vonnis van de rechtbank Zutphen is bepaald, maar dat de zaak nog onder de rechter is nu deze door de Hoge Raad is verwezen naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Er bestaat op dit moment geen grondslag voor aansprakelijkheid aangezien – vooralsnog – niet vaststaat dat de tenuitvoerlegging van het arrest van het hof onrechtmatig is geweest, aldus M.E. Beheer c.s.
5.4. [gedaagde] heeft aangevoerd dat handelen op basis van een uitvoerbaar bij voorraad verklaarde uitspraak op eigen risico geschiedt, namelijk het risico dat die uitspraak vervolgens wordt vernietigd en men (achteraf) onrechtmatig blijkt te hebben gehandeld.
De beslissing van het hof Arnhem is met het arrest van de Hoge Raad van tafel. In zoverre herleeft het vonnis van de rechtbank Zutphen, waarin alle vorderingen van M.E. Beheer c.s. zijn afgewezen. In feite bestaat geen basis meer waarop M.E. Beheer c.s. kan beweren dat [gedaagde] geen aandeelhouder is geworden van IJsselinvest of jegens [gedaagde] een schadevordering geldend kan maken. Na (en op basis van) het arrest van het hof heeft M.E. Beheer c.s. handelingen verricht waarmee zij inbreuk heeft gepleegd op de (eigendoms)rechten van [gedaagde]. Daarmee heeft zij, zo concludeert [gedaagde], onrechtmatig jegens hem gehandeld.
5.5. De onderhavige beslagen zijn ten laste van M.E. Beheer c.s. gelegd ter verzekering van verhaal van de door [gedaagde] gepretendeerde vordering tot betaling van schadevergoeding van een bedrag van EUR 10.136.050,-. Aan deze vordering heeft [gedaagde] ten grondslag gelegd dat het handelen van M.E. Beheer c.s. op basis van het door de Hoge Raad vernietigde arrest van het hof onrechtmatig is.
Voor de beoordeling of summierlijk blijkt van de deugdelijkheid van het door [gedaagde] ingeroepen recht is – anders dan M.E. Beheer c.s. heeft betoogd – niet vereist dat de onrechtmatigheid van het handelen van M.E. Beheer c.s. reeds nu vast staat. Of het handelen van M.E. Beheer c.s. op basis van het arrest van het hof al dan niet onrechtmatig was, is afhankelijk van de uitkomst van de bodemprocedure tussen partijen, welke procedure de Hoge Raad ter verdere behandeling en beslissing heeft verwezen naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
Aangezien M.E. Beheer c.s. haar geschil met [gedaagde] slechts in beperkte vorm ter beoordeling aan de voorzieningenrechter heeft voorgelegd en overigens het procesdossier van de bodemprocedure niet is overgelegd, kan niet worden vooruitgelopen op de uitkomst van de thans bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch aanhangige bodemprocedure. De voorzieningenrechter dient daarom rekening te houden met zowel de mogelijkheid dat de uitkomst in de bodemzaak zal zijn dat M.E. Beheer en Embo eigenaren van de aandelen van de IJsselinvest-vennootschappen zijn (in welk geval het handelen van M.E. Beheer c.s. op basis van het arrest van het hof niet onrechtmatig is) als de mogelijkheid dat de uitkomst zal zijn dat [gedaagde] eigenaar van die aandelen is (in welk geval [gedaagde] mogelijk een vordering tot schadevergoeding jegens M.E. Beheer c.s. heeft). Met hetgeen M.E. Beheer c.s. op dit punt naar voren heeft gebracht, is de ondeugdelijkheid van de door [gedaagde] gepretendeerde vordering niet voldoende aannemelijk gemaakt, zodat geen aanleiding bestaat de onderhavige beslagen, die zijn gelegd ter verzekering van het verhaal van die vordering in afwachting van de uitkomst van de bodemprocedure, op de aangevoerde grond op te heffen.
Primair 2: de gestelde schade is (te) onaannemelijk
5.6. M.E. Beheer c.s. heeft betoogd dat de door [gedaagde] gepretendeerde schade, zijnde de waarde van c.q. de opbrengsten uit IJsselinvest indien de projecten van haar (klein)dochterondernemingen zouden zijn afgerond zonder de tussenkomst van M.E. Beheer c.s., afgeleide schade is, welke niet voor vergoeding in aanmerking kan komen.
5.7. [gedaagde] heeft hier tegenin gebracht dat er geen sprake is van afgeleide schade. Het gaat niet om onrechtmatig handelen van M.E. Beheer c.s. jegens IJsselinvest of de andere vennootschappen, waardoor [gedaagde] als aandeelhouder schade zou hebben geleden. Het standpunt van [gedaagde] is dat M.E. Beheer c.s. door haar handelen – het ten gronde richten van de Belgische vennootschappen – jegens hem inbreuk heeft gemaakt op zijn rechten en jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld c.q. wanprestatie heeft gepleegd.
5.8. Gezien het verweer van [gedaagde] dat zijn vordering niet is gebaseerd op schade die hij als aandeelhouder zou hebben geleden maar op schade die hij in privé heeft geleden, heeft M.E. Beheer c.s. naar het oordeel van de voorzieningenrechter voorshands niet voldoende aannemelijk gemaakt dat de gepretendeerde vordering van [gedaagde] ondeugdelijk is.
5.9. M.E. Beheer c.s. heeft bij haar primaire stellingen geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht die de in r.o. 5.1 genoemde belangenafweging in haar voordeel kan laten doen uitvallen. Het belang van [gedaagde] bij het secureren van zijn mogelijke vordering tot schadevergoeding dient bijgevolg te prevaleren.
5.10. Het voorgaande leidt er toe dat de primaire vorderingen van M.E. Beheer c.s. zullen worden afgewezen.
Subsidiair: STAK, [eiseres A] en [eiseres B] hebben geen uitvoering gegeven aan het arrest van het hof, dus van enige aansprakelijkheid van hen kan geen sprake zijn
5.11. Subsidiair hebben STAK, [eiseres A] en [eiseres B] aangevoerd dat het arrest van het hof niet door hen ten uitvoer is gelegd. Er viel voor hen ook niets ten uitvoer te leggen omdat het hof hen niet-ontvankelijk heeft verklaard in hun vorderingen, dan wel hun vorderingen heeft afgewezen. STAK, [eiseres A] en [eiseres B] worden door [gedaagde] ten onrechte bij diens vordering betrokken, terwijl [gedaagde] dit niet expliciet in zijn beslagverzoek stelt. STAK, [eiseres A] en [eiseres B] zijn nimmer aandeelhouder geweest van IJsselinvest en zij hebben dus ook nimmer als zodanig een aandeelhoudersvergadering bijgewoond, laat staan besluiten genomen. Als het al zo zou zijn dat door M.E. Beheer genomen besluiten leiden tot aansprakelijkheid dan betekent dat nog niet dat bestuurders en/of aandeelhouders van M.E. Beheer aansprakelijk zijn.
5.12. In zijn beslagverzoek, onder 4.3, heeft [gedaagde] gesteld dat M.E. Beheer c.s. hem op basis van het arrest van het hof feitelijk en vakkundig hebben kunnen uitsluiten van zijn (aandeelhouders)rechten door hem uit de IJsselinvest-vennootschappen te stoten. [eiseres A], bestuurder van M.E. Beheer en certificaathouder, en [eiseres B], bestuurder van STAK en certificaathouder, zijn de belanghebbenden tot de M.E. Beheer-groep en hebben daarnaar ook gehandeld en kunnen handelen. Onder regie c.q. feitelijke leiding en met medeweten van [eiseres A] en [eiseres B] via STAK en M.E. Beheer, hebben M.E. Beheer en Embo op 17 december 2009 in de AVA van IJsselinvest besloten tot het ontslag van de bestuurders Weva, Bo-Investex en de gedelegeerd bestuurder [gedaagde].
Ter zake heeft [gedaagde] nog naar voren gebracht dat [eiseres A] en [eiseres B] de volledige controle over de groep hadden. Zij waren zowel de economisch gerechtigden als de bestuurders; bovendien zijn zij de erven van M. [eiseres A].
Bij aansprakelijkheid van een rechtspersoon als bestuurder kan via artikel 2:11 BW ‘doorgegrepen’ worden naar de natuurlijk persoon die als bestuurder fungeert. [eiseres A] is uit hoofde van haar (indirecte) bestuurderschap aansprakelijk voor het wanbeleid bij de Belgische vennootschappen. [eiseres B] heeft daaraan meegewerkt althans aan dat handelen geen strobreed in de weg gelegd, terwijl zij daar gezien haar posities wel toe in staat moet worden geacht.
Alle eiseressen hebben handelingen verricht die onrechtmatig zijn jegens [gedaagde] c.q. jegens hem wanprestatie opleveren. Het gaat om het feitelijk handelen c.q. nalaten die tot de faillissementen van de Belgische vennootschappen hebben geleid, aldus [gedaagde].
5.13. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. [gedaagde] heeft beslag doen leggen voor gepretendeerde schade die is ontstaan doordat M.E. Beheer c.s. op basis van het arrest van het hof heeft gehandeld, waarmee zij inbreuk heeft gemaakt op de (aandeelhouders)rechten van [gedaagde]. Voor zover [gedaagde] heeft beoogd te stellen dat dit handelen ziet op het ontslag van Bo-Investex en [gedaagde] als (gedelegeerd) bestuurder van de IJsselinvest-vennootschappen en op de faillissementen van die vennootschappen wordt het volgende overwogen. [gedaagde] geeft in het beslagverzoek (randnummer 4) een uitvoerig relaas van het beweerdelijk handelen door M.E. Beheer c.s., maar maakt daarbij geen onderscheid tussen de vijf (rechts)personen, in die zin dat [gedaagde] niet heeft aangegeven wie hij aansprakelijk houdt voor welke gedraging. Voorshands heeft [gedaagde] hiermee slechts een mogelijke vordering aannemelijk gemaakt jegens M.E. Beheer en Embo, die door de tenuitvoerlegging van het arrest van het hof de zeggenschap over de IJsselinvest-vennootschappen hadden gekregen. Immers, het is de vennootschap zelf die aansprakelijk is voor schade die is ontstaan door haar deelneming aan het rechtsverkeer en niet de bestuurder die namens een vennootschap handelt. Er kan weliswaar sprake zijn van doorbraak van aansprakelijkheid in die zin dat de namens de rechtspersoon handelende persoon zelf aansprakelijk is voor de gevolgen daarvan, doch [gedaagde] heeft ten aanzien van [eiseres A] slechts gesteld dat zij uit hoofde van haar (indirecte) bestuurderschap aansprakelijk is voor het wanbeleid bij de IJsselinvest-vennootschappen. [gedaagde] heeft echter niet aangegeven welke handelingen juist [eiseres A] als bestuurder heeft verricht die aanleiding geven tot deze ‘doorbraak’ van aansprakelijkheid. Dit geldt a fortiori voor [eiseres B], van wie [gedaagde] enkel heeft aangevoerd dat zij heeft meegewerkt aan het wanbeleid althans aan het handelen van [eiseres A] geen strobreed in de weg heeft gelegd, en voor STAK, waaraan [gedaagde] in het geheel geen woorden wijdt.
De verwijzing door [gedaagde] naar de door hem overgelegde productie 3 (met 34 bijlagen) maakt vorenstaande niet anders. [gedaagde] heeft niet aangegeven met welk onderdeel van de dertien pagina’s tellende productie 3 en de 34 bijlagen hij zijn vorderingen ten aanzien van STAK, [eiseres A] en [eiseres B] wenst te onderbouwen, maar een globale beschouwing van productie 3 leert dat ook hierin geen handelingen staan vermeld die specifiek kunnen worden toegeschreven aan STAK, [eiseres A] of [eiseres B].
5.14. De conclusie is dat STAK, [eiseres A] en [eiseres B] voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat de door de [gedaagde] gepretendeerde vordering ten aanzien van haar ondeugdelijk is. Aan een belangenafweging komt de voorzieningenrechter, gezien die ondeugdelijkheid van de vordering, niet meer toe. Dit leidt ertoe dat de subsidiaire vordering tot opheffing van de ten laste van STAK, [eiseres A] en [eiseres B] gelegde beslagen voor toewijzing gereed ligt.
5.15. Tot toewijzing van de subsidiaire vordering tot het verbieden van [gedaagde] ten laste van STAK, [eiseres A] en [eiseres B] nieuwe conservatoire (derden)beslagen te leggen in verband met de onderhavige gepretendeerde vordering acht de voorzieningenrechter geen termen aanwezig, nu aan de zijde van [gedaagde] vooralsnog niet is gebleken van misbruik van recht dienaangaande.
5.16. [gedaagde] heeft nog bepleit de uitspraak niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Dienaangaande wordt als volgt overwogen. Een kort gedingvonnis wordt in zijn algemeenheid steeds uitvoerbaar bij voorraad verklaard, daar zij anders het karakter van spoedeisende maatregel zou verliezen. Er kunnen niettemin bijzondere omstandigheden zijn om hiervan af te wijken. Daarvan is hier echter niet gebleken.
Van belang daarbij is dat [gedaagde] zijn vordering ten aanzien van STAK, [eiseres A] en [eiseres B] niet summierlijk aannemelijk heeft gemaakt terwijl met name [eiseres A] en [eiseres B] persoonlijk zijn geraakt, in het bijzonder met het beslag op hun roerende zaken.
5.17. De voorzieningenrechter zal de ten laste van STAK, [eiseres A] en [eiseres B] gelegde beslagen niet bij vonnis opheffen, maar zal [gedaagde] veroordelen deze te doen opheffen binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis, waarbij de gevorderde dwangsom als na te melden zal worden beperkt.
5.18. Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.
6. De beoordeling in reconventie
6.1. [gedaagde] heeft een reconventionele vordering ingesteld onder de voorwaarde dat M.E. Beheer c.s. niet uiterlijk maandag 23 juli 2012, 11.00 uur, aan haar verklaringsplicht ex artikel 723 Rv heeft voldaan. [gedaagde] heeft deze eis ter zitting gestand gedaan zodat de voorzieningenrechter er vanuit gaat dat M.E. Beheer c.s. niet aan de door [gedaagde] gestelde voorwaarde heeft voldaan.
6.2. [gedaagde] heeft ter onderbouwing van zijn vordering aangevoerd dat M.E. Beheer c.s. ten aanzien van de gelegde derdenbeslagen geen verklaring als bedoeld in artikel 723 Rv heeft afgelegd. Zij zijn daar volgens [gedaagde] wel toe verplicht nu ruim vier weken zijn verstreken nadat de eis in de hoofdzaak (tijdig) aanhangig is gemaakt en de daarop betrekking hebbende stukken tijdig zijn overbetekend.
6.3. M.E. Beheer c.s. heeft hier tegenin gebracht dat de wetgever geen consequenties heeft verbonden aan het niet voldoen aan de verklaringsplicht bij conservatoir beslag, in tegenstelling tot executoriaal beslag. Daarbij is het voldoen aan de verklaringsplicht bezwaarlijk; er zijn veel beslagen gelegd waardoor het verklaren een enorme administratieve rompslomp is. Daarbij is ten onrechte beslag gelegd, aldus M.E. Beheer c.s.
6.4. [gedaagde] heeft zijn vordering gegrond op artikel 723 Rv. Op grond van artikel 476a Rv is de derde verplicht tot het doen van een verklaring van de vorderingen en zaken die door het beslag zijn getroffen. Deze verplichting kan pas ontstaan zodra vier weken zijn verstreken na het leggen van het beslag. De bevoegdheid van de beslaglegger tot het afdwingen van een verklaring ex artikel 723 Rv kan pas ontstaan na het verstrijken van vier weken na betekening van de door de beslaglegger in de hoofdzaak verkregen executoriale titel aan de derde (zie ook de artikelen 722 en 704 Rv).
Nu de hoofdzaak nog onder de rechter is en [gedaagde] derhalve (nog) geen executoriale titel heeft, komt hem geen beroep op artikel 723 Rv toe. Reeds om deze reden komt het gevorderde niet voor toewijzing in aanmerking. Hetgeen overigens is aangevoerd kan derhalve onbesproken blijven.
6.5. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van M.E. Beheer c.s. worden begroot op:
- salaris advocaat € 452,00 (factor 1 × tarief € 452,00).
7. De beslissing
De voorzieningenrechter
in conventie
7.1. veroordeelt [gedaagde] om binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis de door hem ten laste van STAK, [eiseres A] en [eiseres B] gelegde beslagen op te (doen) heffen,
7.2. veroordeelt [gedaagde] om aan STAK, [eiseres A] en [eiseres B] een dwangsom te betalen van € 50.000,- voor iedere dag dat hij niet aan de in 7.1 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 1.000.000,- is bereikt,
7.3. verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
7.4. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
7.5. wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
7.6. wijst de vorderingen af,
7.7. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van M.E. Beheer c.s. tot op heden begroot op € 452,00,
7.8. verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.R. Hidma en in het openbaar uitgesproken op 14 augustus 2012.