ECLI:NL:RBZLY:2012:BX7356

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
30 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 11/780
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.F. Bijloo
  • P.A.M. Spreuwenberg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering openbaarmaking onderzoeksresultaten op basis van de Wet openbaarheid van bestuur

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 30 juli 2012 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie om bepaalde informatie openbaar te maken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde V. Wösten, had verzocht om verstrekking van controlegegevens met betrekking tot contaminanten en resistente bacteriën in vlees, verzameld door de Voedsel en Waren Autoriteit (VWA) over een periode van meer dan drie decennia. Het verzoek werd deels gehonoreerd, maar een deel van de gevraagde informatie, waaronder de namen van de winkel(keten)s waar de monsters waren genomen, werd geweigerd.

De rechtbank oordeelde dat de weigering van de Minister om de namen van de winkel(keten)s openbaar te maken gerechtvaardigd was. De rechtbank stelde vast dat het vrijgeven van deze informatie de betrokken winkel(keten)s zou benadelen, aangezien het ging om signalerend onderzoek en niet om handhaving. De rechtbank benadrukte dat de risico's van besmetting met resistente bacteriën nog niet duidelijk waren en dat openbaarmaking van de namen zou kunnen leiden tot onnodige verwarring bij consumenten. De rechtbank concludeerde dat het belang van openbaarheid in dit geval niet opwoog tegen de belangen van de betrokken winkel(keten)s.

Eiser had ook aangevoerd dat er inconsistenties waren in de behandeling van vergelijkbare verzoeken, maar de rechtbank oordeelde dat de situatie met betrekking tot groente en fruit niet vergelijkbaar was met die van vlees. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en veroordeelde de Minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 874,--. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht
Registratienummer: Awb 11/780
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak van
[naam] h.o.d.n. [bedrijfsnaam],
te [plaatsnaam], eiser,
gemachtigde: V. Wösten,
en
de Minister Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 oktober 2010 heeft verweerder het verzoek van eiser om verstrekking van informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) deels gehonoreerd en deels geweigerd.
Het daartegen gemaakte bezwaar is bij het besluit van 9 maart 2011 ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Het beroep is ter zitting van 10 januari 2012 behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. den Haan.
Ter zitting is besloten de behandeling van het beroep aan te houden teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen de stukken waarop het Wob-verzoek ziet alsnog in te zenden. Eiser is in de gelegenheid gesteld aanvullende gronden in te brengen.
Op 8 maart 2012 heeft verweerder de rechtbank laten weten dat het besluit van 9 maart 2011 is ingetrokken en dat er een herziene beslissing is genomen. In de beslissing op bezwaar van 8 maart 2012 heeft verweerder nieuw vergaarde stukken in bewerkte vorm aan eiser openbaar gemaakt. Een deel van de gevraagde informatie is opnieuw geweigerd.
Verweerder heeft daarbij de stukken toegezonden waarop het Wob-verzoek ziet met het verzoek ten aanzien daarvan toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Dit verzoek is ingewilligd op grond van het bepaalde in artikel 13, tweede lid, van de Procesregeling bestuursrecht. Eiser heeft vervolgens toestemming gegeven als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb.
Overwegingen
1. Gelet op het bepaalde in de artikelen 6:18 en 6:19 van de Awb wordt het beroep van eiser, gericht tegen het besluit van verweerder van 9 maart 2011, mede geacht te zijn gericht tegen het besluit van verweerder van 8 maart 2012.
Nu verweerder bij dat laatste besluit is overgegaan tot intrekking van de beslissing op bezwaar van 9 maart 2011 en de rechtbank niet is gebleken dat eiser nog belang heeft bij een beoordeling van dit besluit, dient het beroep in zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard.
2. Op 11 juni 2010 heeft eiser verweerder verzocht om verstrekking van controlegegevens naar contaminanten en resistente bacteriën in vlees. Het gaat daarbij om meetresultaten van de Voedsel en waren Autoriteit (VWA) van 1 januari 1977 tot en met 31 december 2009 waarbij onder andere is gevraagd op welke bedrijven de monsters zijn genomen, de gevonden onderzoeksresultaten en welke acties zijn ondernomen richting het bedrijf indien sprake is van overschrijding.
Bij het primaire besluit van 27 oktober 2010 heeft verweerder een deel van de gevraagde informatie verstrekt. Verweerder heeft echter onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 10, tweede lid, onder d, van de Wob geweigerd om de identiteitsnummers van de vleesmonsters te verstrekken alsmede de namen en adressen van de bemonsterde bedrijven. Verweerder heeft verder onder verwijzing naar artikel 10, tweede lid, onder c, van de Wob ook geweigerd informatie te verstrekken over eventuele acties die richting bedrijven zijn ondernomen.
Ten aanzien van eisers verzoek om een overzicht van resistente bacteriën verwijst verweerder naar reeds openbaar gemaakte informatie.
2. In artikel 3, eerste lid, van de Wob is – voor zover van belang - bepaald dat een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid kan richten tot een bestuursorgaan.
In artikel 7 van de Wob is bepaald op welke wijze het bestuursorgaan de gevraagde informatie verstrekt.
Artikel 10, tweede lid, van de Wob bepaalt – voor zover hier relevant - dat het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege blijft voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen een van de volgende belangen:
g. het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
3. De rechtbank stelt vast dat het geschil hangende de procedure is teruggebracht tot het volgende geschilpunt: het niet verstrekken van de namen van de winkel(keten)s waar de analyses zijn verricht.
Verweerder heeft de weigering de namen van de winkel(keten)s waar vlees is bemonsterd aan eiser openbaar te maken als volgt gemotiveerd.
Het nemen van monsters is bedoeld om te kunnen beoordelen of er resistente bacteriën op vlees in de detailhandel voorkomen. Het is signalerend onderzoek, geen handhavingstaject, en niet bedoeld om een vergelijking te maken tussen de verschillende winkelketens. De mate van risico van dergelijke besmettingen is nog niet duidelijk. Zolang dit risico niet vast staat leidt openbaarmaking van de namen van de ketens tot nodeloze verwarring bij de consument. Op dit moment is het voor de detailhandel nog niet mogelijk het risico van besmetting te reduceren. Contaminatie van vlees met bepaalde bacteriën is niet te voorkomen. In zoverre is de situatie bij vlees anders dan die bij residuen van bestrijdingsmiddelen op groenten en fruit, omdat daar wel handhaafbare normen voor zijn. Afnemers van groenten en fruit kunnen dus, anders dan bij vlees, eisen stellen aan de hoeveelheden residuen.
Verweerder concludeert dat winkelketens oneigenlijk, niet vermijdbaar en op onjuiste gronden (niet op basis van vergelijkend onderzoek) worden benadeeld als openbaar wordt gemaakt waar besmettingen zijn aangetroffen. Verweerder acht dit onevenredig.
4. De rechtbank heeft te beoordelen of verweerder op basis van het voorgaande heeft kunnen komen tot het oordeel dat het vrijgeven van de onderzoeksresultaten inclusief namen van winkel(keten)s dusdanig benadelend is te achten voor deze winkel(keten)s, dat hij het belang van openbaarheid daaraan ondergeschikt heeft mogen achten.
De rechtbank is van oordeel dat het antwoord op deze vraag bevestigend dient te luiden en overweegt daartoe als volgt.
De door eiser opgevraagde data zien op resultaten van onderzoek naar het voorkomen van resistente bacteriën in vlees in de detailhandel. Naar door verweerder is gesteld gaat het om inventariserend onderzoek dat als doel heeft in beeld te brengen hoe vaak dergelijke besmettingen voorkomen. Op basis daarvan wordt bepaald wat de risico’s zijn voor de volksgezondheid; over die risico’s is op dit moment nog niets bekend. Er is derhalve op dit moment nog geen sprake van onderzoeksresultaten die een representatief beeld geven.
Eiser heeft erkend dat het gaat om signalerend onderzoek, maar stelt zich op het standpunt dat juist in de periode waarin onduidelijkheid bestaat over de risicocriteria openbaarheid van groot belang is, omdat juist deze periode beslissend is voor het vaststellen daarvan. De namen van de winkels zijn in dat kader belangrijk, omdat deze zich niet allemaal van dezelfde leverancier bedienen. Ook kan blijken dat er relevante verschillen zijn tussen de onderzochte supermarkten.
De rechtbank is van oordeel dat dit betoog eiser niet kan baten. Voor het vaststellen van risico’s en risicocriteria zijn niet de namen van de onderzochte winkels van belang, maar alleen de onderzoeksdata zelf. Eerst als er criteria en normen zijn vastgesteld zijn de namen van de winkels – en eventueel leveranciers – relevant, omdat pas op dat moment handhavend kan worden opgetreden.
Het vrijgeven van de gevraagde onderzoeksresultaten, gekoppeld aan de namen van de onderzochte bedrijven, kan ertoe leiden dat er bij consumenten en in de media onrust ontstaat over de mogelijke risico’s die het kopen en eten van vlees met zich brengt. Aangezien niet alle winkel(keten)s waar vlees wordt verkocht, zijn onderzocht, kan dit ertoe leiden dat de winkel(keten)s waar dit onderzoek wel heeft plaatsgevonden hiervan nadelige gevolgen ondervinden. Eisers argument dat met name de ketenretailers over ongewoon krachtige middelen beschikken om eventueel onjuiste beeldvorming te weerleggen, volgt de rechtbank niet. In de eerste plaats blijkt uit de door verweerder vertrouwelijk overgelegde documenten dat niet alle onderzochte winkels deel uitmaken van een keten. En een plaatselijke slager beschikt niet over dergelijke middelen. In de tweede plaats is het – ook voor een keten - lastig een eenmaal ontstaan negatief beeld te ontkrachten.
Eiser heeft terecht gesteld dat het voorkomen van nodeloze verwarring bij de consument, geen weigeringsgrond krachtens de Wob is. Naar het oordeel van de rechtbank moet dit punt evenwel worden gezien als onderdeel van de belangenafweging die verweerder heeft gemaakt en niet als een zelfstandige weigeringsgrond.
Eiser heeft tot slot aangevoerd dat gegevens betreffende residuen van bestrijdingsmiddelen op groente en fruit wel zijn verstrekt. Niet valt in te zien dat de beoordeling in dat geval zo anders zou moeten uitpakken dan in het nu voorliggende geval. De rechtbank stelt vast dat verweerder heeft uiteengezet dat geen sprake is van een vergelijkbare situatie, nu de gegevens betreffende groente en fruit door verweerder actief openbaar zijn gemaakt. Ook is in dat geval, anders dan hier, sprake van controlegegevens.
Gelet op vorenstaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat verweerder heeft kunnen weigeren de namen van de onderzochte winkel(keten)s openbaar te maken.
Het beroep is ongegrond.
5. De rechtbank ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten te veroordelen, die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, nu verweerder het besluit van 9 maart 2011 niet heeft gehandhaafd.
Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht kent de rechtbank ter zake van verleende rechtsbijstand 2 punten toe, waarbij een wegingsfactor van 1 wordt gehanteerd.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 9 maart 2011, niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 8 maart 2012, ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 874,-- ter zake van verleende
rechtsbijstand.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.F. Bijloo, rechter, en door hem en mr. P.A.M. Spreuwenberg als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag
U kunt ook digitaal hoger beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Kijk op www.raadvanstate.nl voor meer informatie over het indienen van digitaal beroep