vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
zaaknummer / rolnummer: 187613 / HL ZA 11-825
Vonnis van 29 augustus 2012
[eiseres],
wonende te [plaats],
eiseres,
advocaat mr. R.P. Winkel te Zwolle,
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE NOORDOOSTPOLDER,
zetelende te Emmeloord,
gedaagde,
advocaat mr. R.D. Boesveld te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en de Gemeente genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 7 december 2011,
- het proces-verbaal van comparitie van 14 februari 2012.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3. De rechter, ten overstaan van wie de comparitie is gehouden, heeft dit vonnis niet kunnen wijzen om organisatorische redenen.
2. De feiten
2.1. [eiseres] is eigenaresse van het perceel gelegen aan de [adres] te Kraggenburg, gemeente Noordoostpolder (hierna: het perceel).
2.2. Op 28 februari 2002 heeft [eiseres] bij het College van Burgemeesters en Wethouders (hierna: B&W) van de Gemeente een aanvraag voor een bouwvergunning ingediend voor de bouw van een dienstwoning op het perceel.
2.3. Bij brief van 22 maart 2002 heeft de Gemeente aan [eiseres] bericht dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Kraggenburg" en [eiseres] in de gelegenheid gesteld het bouwplan aan te passen. Verder is medegedeeld dat het doorlopen van een vrijstellingsprocedure door [eiseres] niet wenselijk wordt geacht.
2.4. In een brief van 11 mei 2006 heeft de Gemeente aan [eiseres] bericht, voor zover thans van belang:
Bouwvergunning kan alleen worden verleend, nadat een vrijstelling van bovengenoemde bepalingen is verleend. Uw aanvraag voor een bouwvergunning wordt daarom tevens gezien als een verzoek om vrijstelling van het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 19, lid 1, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.
Aangezien ons college niet bereid is om de gemeenteraad voor te stellen om een vrijstellingsprocedure op te starten, zullen de door u gevraagde bouwvergunningen geweigerd moeten worden.
Indien u vóór 1 juli 2006 de bouwplannen aan past en nog enkele ontbrekende gegevens inlevert, kunnen wij als nog de gevraagde vergunningen verlenen. (...)
2.5. Op verzoek van [eiseres] is de in 2.4 genoemde termijn verlengd tot 15 september 2006. [eiseres] heeft vóór die datum een gewijzigd bouwplan en de gevraagde ontbrekende gegevens ingediend.
2.6. Bij besluit van 24 juli 2007 heeft de Gemeente de gevraagde bouwvergunning geweigerd (hierna: het weigeringsbesluit).
2.7. [eiseres] heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. De Gemeente heeft het bezwaar bij beslissing van 19 februari 2008 ongegrond verklaard.
2.8. Op 4 april 2008 heeft [eiseres] bij de rechtbank Zwolle-Lelystad, sector bestuursrecht, beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar. De rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 4 november 2008 ongegrond verklaard.
2.9. [eiseres] heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling). [eiseres] heeft daarbij voorts verzocht de Gemeente op grond van artikel 8:73 Awb te veroordelen tot schadevergoeding als gevolg van de gemeentelijke besluitvorming over haar bouwvergunningsaanvraag.
2.10. De Afdeling heeft bij uitspraak van 22 april 2009 het hoger beroep ongegrond verklaard, de aangevallen uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad bevestigd en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De Afdeling heeft daartoe overwogen, voor zover thans van belang:
2.3.1. (...) In de brief van 11 mei 2006 heeft het college vooropgesteld dat het niet bereid is de gemeenteraad te vragen vrijstelling krachtens artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) te verlenen. Voorts heeft het college bij brief van 6 juli 2006 aan [eiseres] medegedeeld dat, indien zij de bouwaanvraag wenst te vervangen door een aanvraag voor een andere woning, de nieuwe aanvraag aan het bestemmingsplan "Kraggenburg 2004" dient te worden getoetst dat geen bedrijfswoningen op het perceel toestaat. Het college heeft in die brief eveneens vermeld dat dan een vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO benodigd is en dat de kans dat daaraan medewerking wordt verleend, niet erg groot wordt geacht. Nu, zoals hiervoor is overwogen, het college de bouwaanvraag ten onrechte aan het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Kraggenburg" heeft getoetst en uit de brief van 6 juli 2006 valt af te leiden dat het niet bereid is vrijstelling te verlenen voor het bestemmingsplan "Kraggenburg 2004", kan de brief van 11 mei 2006 niet worden beschouwd als een concrete toezegging van het college waaraan [eiseres] het in rechte te honoreren vertrouwen kon ontlenen dat het college vrijstelling van het bestemmingsplan "Kraggenburg 2004" voor de oprichting van een bedrijfswoning op het perceel zou verlenen. De rechtbank heeft dan ook terecht haar beroep op het vertrouwensbeginsel verworpen.
2.7 Het verzoek van [eiseres] om toepassing te geven aan artikel 8:73, eerste lid, van
de Algemene wet bestuursrecht dient te worden afgewezen, reeds omdat deze bepaling daarvoor geen grondslag biedt ingeval het beroep ongegrond is.
2.11. De advocaat van [eiseres] heeft de Gemeente bij brief van 3 februari 2011 aansprakelijk gesteld voor de door [eiseres] geleden schade als gevolg van het niet verlenen van de bouwvergunning.
2.12. Bij brief van 21 juni 2011 heeft de aansprakelijkheidsverzekeraar van de Gemeente aansprakelijkheid afgewezen.
3. Het geschil
3.1. [eiseres] vordert, samengevat, veroordeling van de Gemeente tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 110.605,50, vermeerderd met wettelijke rente, buitengerechtelijke kosten en proceskosten.
3.2. De Gemeente voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. [eiseres] heeft het volgende aan haar vordering ten grondslag gelegd. De Gemeente heeft bij brief van 11 mei 2006 toegezegd de gevraagde bouwvergunning alsnog te verlenen indien voldaan zou worden aan de in die brief genoemde voorwaarden. Nu deze toezegging is gedaan door het bevoegde orgaan - B&W - heeft [eiseres] daaraan gerechtvaardigde verwachtingen mogen ontlenen omtrent het verlenen van de vergunning. Door de vergunning, in afwijking van de toezegging, toch niet te verlenen, heeft de Gemeente in strijd gehandeld met het vertrouwensbeginsel. De Gemeente is daarom ingevolge artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek (BW) gehouden de door [eiseres] geleden schade te vergoeden. Deze schade bestaat uit € 60.000,00 waardeverschil van het perceel,
€ 30.605,60 rente en € 20.000,00 verkoopkosten van het perceel, in totaal € 110.605,60.
4.2. De rechtbank stelt voorop dat indien de bestuursrechter op de voet van artikel
8:73 lid 1 Awb een inhoudelijke beslissing heeft genomen over een vordering tot
schadevergoeding, de burgerlijke rechter zich daarover niet meer kan uitspreken.
4.3. Partijen zijn verdeeld over de vraag of de Afdeling in het onderhavige geval inhoudelijk heeft geoordeeld over de vordering tot schadevergoeding van [eiseres]. [eiseres] meent dat dit, gelet op rechtsoverweging 2.7 van de uitspraak van 22 april 2009, niet het geval is. De Gemeente heeft zich op het standpunt gesteld dat uit deze rechtsoverweging juist blijkt dat de Afdeling wel inhoudelijk op de vordering heeft beslist, nu wordt overwogen dat artikel 8:73 lid 1 Awb geen grondslag biedt voor schadevergoeding. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
4.4. Artikel 8:73 lid 1 Awb koppelt de bevoegdheid van de bestuursrechter om schadevergoeding toe te kennen aan de gegrondverklaring van het beroep. Acht de bestuursrechter het beroep gegrond, dan is zijn bevoegdheid daarmee gegeven en dient hij het verzoek om schadevergoeding inhoudelijk te beoordelen. De Afdeling heeft het hoger beroep van [eiseres] ongegrond verklaard en om die reden het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tot een inhoudelijke beoordeling van het verzoek om schadevergoeding is de Afdeling derhalve niet gekomen. Dat betekent dat [eiseres] in onderhavige procedure in haar vordering kan worden ontvangen.
4.5. Het voorgaande brengt echter niet mee dat in onderhavige procedure de totstandkoming en inhoud van het weigeringsbesluit (opnieuw) ter discussie kunnen worden gesteld. Het weigeringsbesluit heeft door de uitspraak van de Afdeling immers bindende kracht verkregen, zodat de rechtmatigheid van dit besluit vaststaat. De stelling van [eiseres] dat de afwijzing van de bouwvergunning in het licht van het door de brief van
11 mei 2006 opgewekte vertrouwen onrechtmatig is, kan dan ook niet tot toewijzing van de vordering leiden. Als de Gemeente al vertrouwen bij [eiseres] heeft opgewekt - hetgeen de Gemeente betwist - is de schending daarvan gelegen in het (van de verwachtingen van [eiseres] afwijkende) weigeringsbesluit dat voor rechtmatig moet worden gehouden.
4.6. Ter gelegenheid van de comparitie heeft [eiseres] gesteld dat de in de brief van
11 mei 2006 gedane toezegging zag op het verlenen van binnenplanse vrijstelling op grond van het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Kraggenburg". Deze toezegging was echter in strijd met het ten tijde van de brief geldende bestemmingsplan "Kraggenburg 2004" dat in het geheel geen bedrijfswoning op het perceel toestond en derhalve - los van (de inhoud van) het weigeringsbesluit - onrechtmatig. Dat de toezegging een zelfstandig karakter heeft blijkt voorts uit het feit dat het weigeringsbesluit afwijkt van de toezegging, aldus nog steeds [eiseres].
4.7. De rechtbank volgt [eiseres] hierin niet. Zoals de Gemeente terecht heeft aangevoerd, is de (vermeende) toezegging op zichzelf niet onrechtmatig, nu het op het moment van de brief van 11 mei 2006 nog mogelijk was om de aangevraagde bouwvergunning te verlenen (op grond van vrijstelling ex artikel 19 lid 1 WRO). Dat de Gemeente in deze brief heeft aangegeven niet bereid te zijn de gemeenteraad om een dergelijke vrijstelling te vragen, doet daar niet aan af. De toezegging wordt pas onrechtmatig door het nemen van het weigeringsbesluit. Nu de toezegging ten opzichte van het weigeringsbesluit een onzelfstandig karakter draagt, wordt deze, hoezeer ook onjuist, "gedekt" door de bindende kracht van dat besluit. De vordering van [eiseres] wordt daarom afgewezen.
4.8. [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Gemeente worden begroot op:
- griffierecht € 3.529,00
- salaris advocaat 2.842,00 (2 punten × tarief € 1.421,00)
Totaal € 6.371,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van Gemeente tot op heden begroot op € 6.371,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de vijftiende dag na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Verhoef en in het openbaar uitgesproken op
29 augustus 2012.