ECLI:NL:RBZLY:2012:BX8577

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
1 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
199977 - KZ ZA 12-121
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • J. van der Hulst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over executieveiling van aandelen in Costa Ricaanse vennootschap

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, vorderden de eisers, waaronder een vennootschap naar Costa Ricaans recht, dat de gedaagden, die ook aandeelhouders van een andere vennootschap zijn, zouden worden verplicht om een executieveiling van onroerende zaken te annuleren. De eisers stelden dat de gedaagden onrechtmatig handelden door geen gebruik te maken van hun bevoegdheden om de veiling te staken, terwijl er een bod was gedaan dat de vordering van de geldverstrekker zou dekken. De voorzieningenrechter diende eerst te beoordelen of hij bevoegd was om van de zaak kennis te nemen, wat hij bevestigde op basis van de woonplaats van de gedaagden in Nederland.

De rechter oordeelde dat de eisers niet voldoende hadden aangetoond dat de gedaagden nog steeds aandeelhouders waren van de vennootschap LOI, en dat de gedaagden niet de noodzakelijke bevoegdheden hadden om de executieveiling te stoppen. De vorderingen van de eisers werden afgewezen, en zij werden veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in kort geding procedures, vooral wanneer internationale aspecten en vennootschapsrecht aan de orde zijn. De uitspraak werd gedaan door mr. J. van der Hulst op 1 augustus 2012.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
Locatie Zwolle
zaaknummer / rolnummer: 199977 / KZ ZA 12-121
Vonnis in kort geding van 1 augustus 2012
in de zaak van
1. [eiser]
in zijn hoedanigheid van [eiser] in het faillissement van [A],
wonende en kantoorhoudende te Zwolle,
2. vennootschap naar Costa Ricaans recht
[eiser sub 1],
gevestigd en kantoorhoudende te [woonplaats] (Costa Rica),
eisers,
advocaat mr. A.G. Smink te Zwolle,
tegen
1. [gedaagde],
wonende te [woonplaats],
2. [gedaagde sub 1],
wonende te [woonplaats],
3. [gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats],
4. [gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
advocaat mr. S.A.G. de Vries te Leeuwarden.
Partijen zullen hierna de [eiser] c.s. en [gedaagde] c.s. worden genoemd. Eisers zullen afzonderlijk de [eiser] en [eiser sub 1] worden genoemd. Gedaagden zullen afzonderlijk [gedaagde], [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 17
- de akte wijziging van eis
- de bij faxbericht van 23 juli 2012 ingezonden productie van de zijde van [gedaagde] c.s.
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van de [eiser] c.s.
- de pleitnota van [gedaagde] c.s. inclusief twee producties.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiser sub 1] is een vennootschap naar Costa Ricaans recht. De aandelen van [eiser sub 1] worden gehouden door [A] (hierna: GWB). GWB is op 28 juli 2009 in staat van faillissement verklaard.
2.2. GWB verkocht twee beleggingsproducten. Het eerste beleggingsproduct betrof de economische eigendom van de aanplant van teakbomen op een stuk grond gelegen op plantages te Costa Rica. De belegger diende een koopsom te betalen. De opbrengst aan het einde van de groeiperiode zou toekomen aan de belegger. Het tweede product betrof een vergelijkbare constructie met vanilleplanten.
2.3. [eiser sub 1] is eigenaar van 100 ha grond in Costa Rica, vormende de projecten [1] en [2]. [eiser sub 1] is een geldlening aangegaan met de vennootschap naar Costa Ricaans recht [B], (hierna: CI). De grondstukken van [eiser sub 1] zijn bezwaard met een hypotheekrecht ten gunste van (aanvankelijk) CI. Indien de vordering op 26 oktober 2009 niet zou zijn afgelost, zou een rente verschuldigd zijn van 60% per jaar. De hypothecaire geldlening is tot op heden niet geheel afgelost.
2.4. CI heeft haar vordering op [eiser sub 1] overgedragen aan de vennootschap naar Costa Ricaans recht [C] (hierna: LOI). [eiser sub 1] heeft niet aan haar betalingsverplichtingen uit hoofde van de door hypotheek verzekerde geldlening voldaan. LOI heeft de executie van de onroerende zaken aangezegd. [eiser sub 1] heeft hiertegen verweer gevoerd. In hoger beroep heeft rechtbank nummer twee, gespecialiseerd in incassozaken, van het eerste rechtsgebied van San José (Costa Rica) de datum van veiling vastgesteld op 8 augustus 2012.
2.5. De [eiser] heeft op genoemde grondstukken een (onderhands) bod ontvangen van $ 700.000,00 kosten koper. Uit deze opbrengst zou de vordering van de geldverstrekker ruimschoots kunnen worden voldaan.
3. Het geschil
3.1. De [eiser] c.s. vorderen - samengevat en na wijziging van eis - dat de voorzieningenrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] c.s. in hun hoedanigheid van (indirect) aandeelhouder van LOI, zal veroordelen om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis alles te doen en na te laten noodzakelijk om de executieveiling betreffende de gronden van [eiser sub 1] te annuleren, althans op te schorten;
II. [gedaagde] c.s. in hun hoedanigheid van (indirect) aandeelhouder van LOI, zal veroordelen alles te doen en na te laten teneinde de gronden van [eiser sub 1] vrij van hypotheken en beslagen en/of andere bezwaringen kunnen worden geleverd aan een of meer door de [eiser] aan te wijzen (rechts)personen;
III. [gedaagde] c.s., hoofdelijk zal veroordelen, betreffende alle directe en indirecte aandeelhouders van LOI, een volledig overzicht van de gegevens van alle betrokken (rechts)personen, waaronder in ieder geval de betrokken natuurlijke personen, alsmede alle overige beschikbare informatie, kenbaar te maken aan de [eiser] en [eiser sub 1] in een schriftelijke mededeling en voorzien van alle bewijsmiddelen;
IV. een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen voorziening zal treffen;
V. [gedaagde] c.s. zal veroordelen om aan de [eiser] c.s. ten titel van dwangsom te betalen van EUR 25.000,00 per dag, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag, dat [gedaagde] c.s. in strijd met één van de hiervoor onder I, II of III genoemde bevelen handelen;
VI. [gedaagde] c.s. hoofdelijk zal veroordelen in de proceskosten.
3.2. [gedaagde] c.s. voeren verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Deze zaak heeft internationaalrechtelijke aspecten. De voorzieningenrechter zal daarom eerst dienen te onderzoeken of hij bevoegd is van de zaak kennis te nemen.
Op grond van het bepaalde in artikel 2 Rv is de Nederlandse rechter bevoegd van de vordering kennis te nemen, aangezien [gedaagde] c.s. geacht moeten worden woonplaats in Nederland te hebben.
4.2. Aangezien de datum van de executieveiling is bepaald op 8 augustus 2012 is van een spoedeisend belang van de [eiser] c.s. bij de gevorderde voorziening in voldoende mate gebleken.
4.3. De [eiser] c.s. leggen aan hun vorderingen ten grondslag dat [gedaagde] c.s. als aandeelhouders van LOI onrechtmatig handelen door geen gebruik te maken van de hun (naar Costa Ricaans recht) toekomende bevoegdheid de executieveiling te staken. [gedaagde] c.s. hebben immers - aldus de [eiser] c.s. - geen redelijk belang bij voortzetting van de executie omdat met het gedane onderhandse bod de vordering van LOI geheel kan worden voldaan. Ten aanzien van [gedaagde sub 3] geldt nog dat hij ook als bestuurder van LOI de bevoegdheid heeft de veiling stop te zetten.
4.4. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
4.5. [gedaagde] c.s. betwisten dat zij direct dan wel indirect aandeelhouder zijn van LOI. Ter onderbouwing van hun verweer hebben [gedaagde] c.s. een - op 12 juli 2012 door Mercela Freer Rohrmoser, notaris te San José, afgegeven - verklaring ingebracht, inhoudende dat [gedaagde] c.s. niet staan ingeschreven als aandeelhouders van LOI.
Gezien deze notariële verklaring moet worden geconcludeerd dat [gedaagde] c.s. niet (langer) aandeelhouder zijn van LOI. De met genoemde verklaring onderbouwde betwisting daarvan in aanmerking genomen, lag het op de weg van de [eiser] c.s. aannemelijk te maken dat [gedaagde] c.s. nog altijd (indirect) aandeelhouders zijn van LOI. De enkele omstandigheid dat [gedaagde] c.s. wel aandeelhouder zijn geweest van LOI en niet hebben meegedeeld wie de nieuwe aandeelhouder is dan wel aan wie zij de aandelen hebben verkocht, is hiertoe onvoldoende.
De onder I en II gevraagde voorzieningen zijn reeds hierom niet toewijsbaar.
Daarbij komt nog dat zelfs al zou moeten worden aangenomen dat [gedaagde] c.s. (in)direct aandeelhouders van LOI zijn, de verlangde voorziening slechts zou kunnen worden toegewezen indien voldoende vast is komen te staan dat de aandeelhouders van een Costa Ricaanse vennootschap beschikken over de door de [eiser] c.s. gestelde bevoegdheid een executieveiling te stoppen. De [eiser] c.s. hebben nagelaten de voorzieningenrechter over de werking van het Costa Ricaanse recht op dit punt afdoende voor te lichten, terwijl een kort geding-procedure zich naar haar aard niet leent voor een nader onderzoek in dezen.
Dit geldt evenzeer voor de door de [eiser] c.s. aan [gedaagde sub 3] - als voorzitter van de raad van bestuur van LOI - toegedichte bevoegdheden, die door [gedaagde sub 3] worden betwist. De enkele omstandigheid dat [gedaagde sub 3] in het door de [eiser] c.s. overgelegde afschrift van een certificaat uit het nationaal register van de republiek Costa Rica als voorzitter van de raad van bestuur wordt genoemd en bij vertegenwoordiging staat vermeld: "vertegenwoordiging in en buiten rechte", is - zeker gezien het tevens gevoerde betoog van de [eiser] c.s. dat de aandeelhouders de bevoegdheid hebben de executieveiling te (doen) staken - hiertoe onvoldoende.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat niet voldoende is komen vast te staan dat [gedaagde] c.s. in hun hoedanigheid van aandeelhouder, en/of [gedaagde sub 3] in zijn hoedanigheid als bestuurder, beschikken over de noodzakelijke bevoegdheden om een executieveiling te stoppen.
4.6. Ten aanzien van het onder III gevorderde geldt dat de [eiser] c.s. er niet in zijn geslaagd aannemelijk te maken dat [gedaagde] c.s. beschikken dan wel kunnen beschikken over de verlangde gegevens, zodat deze vordering reeds hierom niet toewijsbaar is.
4.7. Nu de vorderingen onder I tot en met III zullen worden afgewezen komt ook het gevorderde onder V niet voor toewijzing in aanmerking. De voorzieningenrechter ziet voorts geen aanleiding een andere voorziening te treffen, als gevorderd onder IV.
4.8. De [eiser] c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De vordering van [gedaagde] c.s. om de [eiser] c.s. in de werkelijke proceskosten te veroordelen zal worden afgewezen reeds omdat [gedaagde] c.s. de door hen gestelde daadwerkelijke kosten ad EUR 5.000,00 op geen enkele wijze hebben onderbouwd. De kosten aan de zijde van [gedaagde] c.s. worden begroot op:
- griffierecht EUR 1.068,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat 904,00
Totaal EUR 1.972,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt de [eiser] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] c.s. tot op heden begroot op EUR 1.972,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van der Hulst en in het openbaar uitgesproken op 1 augustus 2012.