ECLI:NL:RBZLY:2012:BX8595

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
26 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
199833 - KZ ZA 12-119
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanpassing beslagvrije voet in kort geding tussen ex-partners met minderjarige dochter

In deze zaak, die voor de Rechtbank Zwolle-Lelystad werd behandeld, vorderde eiser, [eiser], in kort geding de opheffing van een beslag dat door gedaagde, [gedaagde], was gelegd op zijn WW-uitkering. De partijen, die een affectieve relatie hebben gehad en samen een minderjarige dochter hebben, zijn in een juridisch geschil verwikkeld over de alimentatieverplichtingen van eiser. Eiser stelde dat het beslag op zijn uitkering zijn bestaansrecht bedreigde en dat de beslagvrije voet onjuist was vastgesteld. Hij vorderde een verhoging van de beslagvrije voet en de teruggave van eerder ingehouden bedragen.

De rechtbank oordeelde dat eiser onvoldoende had aangetoond dat de beslagvrije voet onjuist was vastgesteld en dat er geen sprake was van een noodsituatie die de opheffing van het beslag rechtvaardigde. De voorzieningenrechter stelde vast dat de deurwaarder de beslagvrije voet had berekend op basis van de beschikbare informatie en dat eiser niet had voldaan aan zijn verplichting om financiële gegevens te verstrekken. De rechtbank wees de vorderingen van eiser af, met uitzondering van de vaststelling van de beslagvrije voet, die werd vastgesteld op EUR 841,94, vermeerderd met EUR 50,- voor omgangsregelingkosten.

De uitspraak benadrukt het belang van het verstrekken van relevante financiële informatie door de geëxecuteerde en de rol van de voorzieningenrechter in executiegeschillen. De rechtbank compenseerde de proceskosten tussen partijen, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is openbaar uitgesproken op 26 juli 2012.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
Locatie Zwolle
zaaknummer / rolnummer: 199833 / KZ ZA 12-119
Vonnis in kort geding van 26 juli 2012
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. Ph.J.N. Aarnoudse te Deventer,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
verschenen in persoon.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met vijf producties
- de mondelinge behandeling
- de pleitaantekeningen van [gedaagde].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiser] en [gedaagde] hebben een affectieve relatie gehad en zijn in 2001 uit elkaar gegaan. [eiser] en [gedaagde] hebben een minderjarige dochter, [naam] [achternaam], geboren op [geboortedatum]. Partijen hebben beiden het ouderlijk gezag over [naam]. [naam] woont bij [gedaagde].
2.2. Bij beschikking van 24 april 2008 van het gerechtshof Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden (hierna: de beschikking van 24 april 2008), is bepaald dat [eiser] als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [naam] met ingang van 29 juni 2006 een bedrag van EUR 165,- per maand, bij vooruitbetaling, aan [gedaagde] dient te betalen.
2.3. [eiser] ontvangt vanaf 16 december 2011 een WW-uitkering. Vanaf 16 februari 2012 bedraagt de uitkering EUR 922,60 netto per vier weken.
2.4. [gedaagde] heeft bij exploit van beslaglegging op 30 maart 2012 uit kracht van de beschikking van 24 april 2008 onder het UWV beslag laten leggen op de WW-uitkering van [eiser] voor een bedrag van - op dat moment - EUR 2.304,86.
Bij exploit van 16 april 2012 is het beslag overbetekend aan [eiser].
2.5. [eiser] heeft op 14 juni 2012 een verzoekschrift ingediend strekkende tot nihilstelling alimentatie, met daarin het verzoek de kinderalimentatie ten aanzien van zijn dochter met terugwerkende kracht per 16 december 2011 op nihil te stellen, met kwijtschelding van de achterstand.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] te veroordelen het beslag op te heffen c.q. te staken en gestaakt te houden totdat deze rechtbank een beslissing heeft genomen op het verzoek tot nihilstelling alimentatie en kwijtschelding achterstand op straffe van een dwangsom van EUR 500,- voor iedere dag of dagdeel dat de executie na betekening van dit vonnis wordt gecontinueerd;
II. de voor [eiser] geldende beslagvrije voet te stellen op EUR 900,-, te vermeerderen met EUR 80,- in het kader van omgangsregelingkosten ofwel EUR 980,-, althans vast te stellen op een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag en [gedaagde] te verbieden inhoudingen te verrichten bij het UWV op de aan [eiser] toekomende uitkering die deze beslagvrije voet te boven gaat;
III. [gedaagde] te veroordelen tot teruggave van het ten onrechte ingehouden bedrag gerekend vanaf 16 december 2011 althans een zodanige datum en een zodanig bedrag als de voorzieningenrechter in goede justitie zal vermenen te behoren, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW te rekenen vanaf het moment dat de inhoudingen zijn gedaan tot de dag der algehele voldoening en te voldoen binnen tien dagen na betekening van dit vonnis;
IV. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een voorschot ad EUR 1.000,- op de teruggave van de ten onrechte ingehouden aan de man toekomende UWV-uitkering over de periode gerekend vanaf 16 december 2011 althans vanaf een zodanige datum en een zodanig bedrag als de voorzieningenrechter in goede justitie zal vermenen te behoren, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW;
V. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van het geding, waaronder begrepen het salaris van de advocaat, te voldoen binnen tien dagen na dagtekening van dit vonnis, voor het geval dat voldoening niet binnen deze termijn plaats vindt, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover.
3.2. [gedaagde] voert verweer. Zij heeft daarbij verzocht [eiser] in de proceskosten te veroordelen.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Met de stellingen van [eiser] dat [gedaagde] niet bereid is gebleken het gelegde beslag op te heffen, dan wel op te schorten in afwachting van de uitkomst van het verzoek tot nihilstelling van alimentatie en dat hij vanwege het beslag in zijn bestaansrecht wordt bedreigd is het spoedeisend belang van [eiser] gegeven.
4.2. [eiser] heeft ter onderbouwing van zijn vorderingen gesteld dat de beschikking van 24 april 2008 niet langer voldoet aan de wettelijke maatstaven omdat hij, [eiser], achteruit is gegaan in inkomen. Hij heeft hiertoe op juni 2012 een verzoekschrift nihilstelling kinderalimentatie ingediend en daarbij tevens verzocht om kwijtschelding van de achterstand. Zijn verzoek tot nihilstelling kinderalimentatie met terugwerkende kracht is kansrijk, aldus [eiser].
[eiser] heeft verder betoogd dat er sprake is van een onrechtmatige executie, waarbij de deurwaarder de beslagvrije voet onjuist heeft vastgesteld op EUR 555,12 per vier weken. Naar de stelling van [eiser] moet de beslagvrije voet worden vastgesteld op EUR 900,- per maand, te vermeerderen met de kosten voor de omgangsregeling, door hem gesteld op EUR 80,- per maand. Hierbij dient er volgens [eiser] van uit te worden gegaan dat hij een zelfstandige huishouding heeft, hoewel hij een kamer huurt bij zijn ouders.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat hij door de continuering van het beslag onevenredig zwaar wordt getroffen. Hij is niet in staat zijn reguliere vaste lasten en overige verplichtingen te voldoen, zodat er sprake is van een noodsituatie.
4.3. [gedaagde] heeft ter zitting het volgende naar voren gebracht. [eiser] heeft na de beschikking van 24 april 2008 de achterstallige kinderalimentatie over de periode 29 juni 2006 tot en met 24 april 2008 niet vrijwillig voldaan. Door tussenkomst van een deurwaarder is de door [eiser] verschuldigde alimentatie tot en met december 2010 geïnd. Ook daarna weigerde [eiser] de alimentatie te betalen, waarna [gedaagde] zich weer genoodzaakt zag de deurwaarder in te schakelen. De deurwaarder kon echter niet meer innen omdat [eiser] niet meer in dienst was bij zijn werkgever. In oktober 2011 heeft [eiser] aan de deurwaarder toegezegd de alimentatie maandelijks rechtstreeks aan [gedaagde] te betalen en daarbij een bedrag van EUR 200,- per maand aan achterstallige alimentatie. Nadat [eiser] deze toezegging niet nakwam heeft [gedaagde] de deurwaarder verzocht executoriaal derdenbeslag te leggen.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat de deurwaarder [eiser] diverse malen heeft verzocht om zijn financiële gegevens over te leggen, laatstelijk bij brief van 11 juli 2012 aan de raadsman van [eiser]. Omdat [eiser] de deurwaarder niet van financiële gegevens heeft voorzien heeft de deurwaarder de beslagvrije voet vastgesteld op basis van de bij hem bekende gegevens. [gedaagde] heeft gesteld dat de beslagvrije voet misschien niet goed kan worden berekend, maar dat dat de verantwoordelijkheid is van [eiser] omdat hij geen informatie verstrekt.
Tot slot heeft [gedaagde] zich op het standpunt gesteld dat van een noodsituatie niet is gebleken, want [eiser] heeft niet aangegeven welke schulden hij heeft. Daarbij woont [eiser] bij zijn ouders in, dus wordt in zijn eerste levensbehoeften voorzien, aldus [gedaagde].
4.4. [eiser] heeft opheffing dan wel staking gevorderd van een executoriaal (derden)beslag dat namens [gedaagde] is gelegd op basis van een onherroepelijke beschikking van 24 april 2008.
Uitgangspunt is de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging door [gedaagde] van genoemde beschikking. Voor opheffing dan wel staking van een executoriaal beslag is slechts plaats indien de voorzieningenrechter van oordeel is dat de executant mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad - geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan (misbruik van executiebevoegdheid). Dat zal het geval kunnen zijn indien de te executeren beschikking klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na deze beschikking voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
4.5. Daarvan is in onderhavige zaak geen sprake. Gesteld noch gebleken is dat de beschikking van 24 april 2008 op een juridische of feitelijke misslag heeft berust.
Verder is, anders dan [eiser] summierlijk heeft gesteld, niet gebleken van na die beschikking opgekomen feiten die klaarblijkelijk voor [eiser] een noodtoestand hebben doen ontstaan. De enkele omstandigheid dat [eiser] met zijn WW-uitkering in inkomen achteruit is gegaan is - wat daar verder ook van zij - onvoldoende voor het aannemen van zo'n noodtoestand. Dit geldt ook voor de enkele stelling van [eiser] dat hij met instandhouding van het beslag niet meer in staat is zijn reguliere vaste lasten en overige verplichtingen te voldoen. Ter zitting is namens [eiser] slechts aangevoerd dat hij de huur en de ziektekostenpremie niet meer kan voldoen. Een concretisering van deze schulden is door [eiser] echter niet gegeven. Uit het door [eiser] overgelegde overzicht van betalingen van ziektekostenpremie (productie 5 bij productie 1) blijkt juist dat [eiser] per 3 juni 2012 geen betalingsachterstanden heeft, terwijl het beslag al op 30 maart 2012 is gelegd. De beweerdelijke huurachterstand heeft [eiser] niet met stukken onderbouwd. Ook heeft [eiser] geen inzicht gegeven in de door hem gestelde andere reguliere vaste lasten en overige verplichtingen waaruit kan worden opgemaakt dat hij deze niet kan voldoen en dat deze betalingen voor dienen te gaan op zijn alimentatieverplichtingen ten aanzien van zijn dochter. Voorts is niet aannemelijk geworden dat juist de voortzetting van de executie van de beschikking van 24 april 2008, waarvan niet is gebleken dat deze op een juridische of feitelijke misslag heeft berust, zal leiden tot een verergering van de schuldenpositie van [eiser].
4.6. De stelling van [eiser] dat de lopende verzoekschriftprocedure tot nihilstelling van de alimentatie kansrijk is, is voor het toepasselijke toetsingskader niet relevant, nu in het kader van een executiegeschil de voorzieningenrechter niet kan vooruitlopen op dat alimentatieherzieningsverzoek. Gelet op het beperkte toetsingkader van een executiegeschil, heeft de voorzieningenrechter immers niet de ruimte om een inhoudelijk oordeel te geven over de slagingskans van het alimentatiewijzigingsverzoek van [eiser].
4.7. Uit de eigen stellingen van [eiser] blijkt dat hij gedurende enige tijd niet meer aan zijn alimentatieverplichtingen ten aanzien van zijn dochter heeft voldaan. Ook heeft [eiser], zoals door [gedaagde] is gesteld en door [eiser] niet is weersproken, in het verleden gedurende langere periodes zijn alimentatieverplichtingen niet vrijwillig voldaan.
In dit verband is het (laten voortbestaan van) het beslag ook niet vexatoir te achten.
4.8. Het vorenstaande brengt met zich dat het door [eiser] onder I gevorderde dient te worden afgewezen.
4.9. Het door [eiser] sub II gevorderde is kennelijk een subsidiaire vordering aangezien de voorzieningenrechter pas toekomt aan de beoordeling van deze vordering indien het sub I gevorderde wordt afgewezen, hetgeen in dit geval aan de orde is.
4.10. De deurwaarder heeft bij het leggen van beslag de beslagvrije voet bepaald op EUR 138,78 (netto) per week. In het exploit van overbetekening van 16 april 2012 geeft de deurwaarder aan dat dit bedrag is berekend ingevolge de hem op dat moment ten dienste staande gegevens. Verder staat in dat exploit - voor zover van belang - vermeld:
"(...) dat ter bepaling van deze beslagvrije voet de beslagleggende deurwaarder dient te beschikken over nadere informatie, welke informatie de geëxecuteerde op grond van art. 475g Rv. verplicht is te verstrekken; de geëxecuteerde dient daartoe op bijgevoegd formulier alle gegevens op maandbasis in te vullen (...);
(...)
dat het door de geëxecuteerde ingevulde en ondertekende formulier BINNEN ACHT DAGEN NA HEDEN in het bezit dient te zijn van de beslagleggende deurwaarder; (...).
Tegenover de enkele stelling ter zitting van de zijde van [eiser] dat hij "alle informatie aan de deurwaarder heeft gegeven" staat de stelling van [gedaagde] dat de deurwaarder tevergeefs [eiser] meerdere malen heeft verzocht om zijn financiële gegevens over te leggen, in ieder geval bij brieven van 6 en 11 juli 2012 aan de raadsman van [eiser], zodat de beslagvrije voet misschien niet goed kan worden berekend.
4.11. [eiser] heeft zijn stelling dat de beslagvrije voet moet worden vastgesteld op EUR 980,- zeer summier (met stukken) onderbouwd. De voorzieningenrechter heeft op basis van deze summiere informatie de beslagvrije voet per maand vooralsnog berekend op EUR 841,94. Daarbij is de voorzieningenrechter van het volgende uitgegaan (bedragen per maand):
- woonvorm: alleenstaand, ouder dan 21 maar jonger dan 65 jaar;
- netto inkomen: EUR 999,- (door de raadsman van [eiser] kennelijk afgeleid van een netto inkomen van EUR 922,60 per vier weken);
- premie ziektekostenverzekering: EUR 107,- (productie 5 van productie 1 en productie 5);
- ontvangen zorgtoeslag: EUR 58,- (In productie 5 heeft [eiser], zonder motivering, de ontvangen zorgtoeslag op EUR 0,- gesteld. Gelet op de hoogte van zijn inkomen komt [eiser] voor zorgtoeslag in aanmerking. Nu [eiser] ten aanzien van de zorgtoeslag niets heeft gesteld gaat de voorzieningenrechter uit van het maximale forfaitaire bedrag van EUR 58,-);
- huur: EUR 213,- ([eiser] heeft ter zitting bij monde van zijn raadsman gesteld dat de huur EUR 300,- bedraagt. [gedaagde] heeft dit bedrag weersproken en daarbij aangegeven dat in een brief van mr. Aarnoudse de huur was gesteld op EUR 213,-. Nu ook in productie 3 (brief van 14 juni van mr. Aarnoudse aan de deurwaarder) EUR 213,- als huurvergoeding staat vermeld en [eiser] overigens geen stukken heeft overgelegd waaruit een ander bedrag blijkt, gaat de voorzieningenrechter vooralsnog uit van een huur van EUR 213,-).
4.12. De voorzieningenrechter zal de hiervoor berekende beslagvrije voet vermeerderen met EUR 50,- voor kosten omgangsregeling. Hiertoe wordt als volgt overwogen.
In de beschikking van 24 april 2008 is bij de draagkrachtberekening van [eiser] rekening gehouden met de in die procedure niet bestreden kosten van omgang ten bedrage van EUR 50,-.
[eiser] heeft thans gesteld dat hij wordt geconfronteerd met omgangsregelingskosten van EUR 80,- per maand. [eiser] heeft in de dagvaarding geen grondslag voor deze verhoging aangevoerd. In de bij de dagvaarding behorende productie 3 (de brief van 14 juni 2012 van mr. Aarnoudse aan de deurwaarder) stelt mr. Aarnoudse dat de post omgangsregelingkosten ad EUR 50,- thans, ten gevolge van de wettelijke indexering, kunnen worden gesteld op EUR 80,- per maand. In het Tremarapport (rapport alimentatienormen versie 2012) is voor de kosten verbonden aan een omgangsregeling een forfaitair bedrag van EUR 5,- per kind per dag vastgesteld. Dit bedrag is in de afgelopen jaren niet gewijzigd. Er is dan ook geen aanleiding om de proceskosten geïndexeerd te bepalen op EUR 80,-, zoals ook door [gedaagde] ter zitting naar voren is gebracht.
Voor zover [eiser] met de door zijn advocaat ter zitting naar voren gebrachte stelling dat de omgangskosten omhoog gaan vanwege de verhuizing van [gedaagde] naar Epe, heeft bedoeld dat die kosten met EUR 30,- stijgen wordt het volgende overwogen. [gedaagde] heeft onweersproken ter zitting gesteld dat zij pas per augustus a.s. zal verhuizen naar Epe en dat zij vanwege de kosten heeft voorgesteld om [naam] te halen en te brengen bij het pontje. Hieruit kan worden opgemaakt dat [eiser] tot op heden geen extra kosten voor de omgang heeft gemaakt, zodat hiermee geen rekening hoeft te worden gehouden bij de vaststelling van de beslagvrije voet. Verder is het aan partijen om nadere afspraken te maken in verband met de aanstaande verhuizing. Zolang partijen deze afspraken niet hebben gemaakt is het niet aan de voorzieningenrechter om hierop vooruit te lopen. Ten overvloede wordt opgemerkt dat het uiteindelijk aan de rechter in de aanhangige verzoekschriftprocedure is of al dan niet rekening wordt gehouden met hogere omgangskosten (voor zover daar al sprake van zal zijn).
4.13. De voorzieningenrechter heeft met deze berekening niet een definitieve vaststelling van de beslagvrije voet beoogd; gelet op de mondjesmaat door [eiser] verstrekte informatie kan niet uitgesloten worden dat uit nadere gegevens een hogere of lagere beslagvrije voet kan worden berekend.
Verder ontslaat deze berekening van de beslagvrije voet [eiser] niet van zijn verplichting om zijn inkomsten en die van de personen aan wie samen met hem gezinsbijstand zou kunnen toekomen, aan de deurwaarder op te geven (artikel 475g Rv).
4.14. De door [eiser] sub III gevorderde voorziening strekt tot betaling van een geldsom. Voor toewijzing van een dergelijke vordering in kort geding is slechts dan plaats, als het bestaan en de omvang van de vordering in hoge mate aannemelijk zijn, terwijl voorts uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is en het risico van onmogelijkheid van terugbetaling - bij afweging van de belangen van partijen - aan toewijzing niet in de weg staat.
4.15. Deze vordering zal worden afgewezen. [eiser] heeft het bestaan noch de omvang van de vordering in hoge mate aannemelijk gemaakt. Gezien de weerspreking door [gedaagde] van de stelling van [eiser] dat hij de deurwaarder alle informatie heeft gegeven kan [eiser] niet volstaan met deze enkele stelling. Het had op zijn weg gelegen zijn stelling nader (met stukken) te onderbouwen. Het is niet onaannemelijk dat [eiser] zelf heeft verzuimd de deurwaarder van financiële informatie te voorzien en dat het daarmee aan hem zelf is te wijten dat de deurwaarder de beslagvrije voet mogelijk niet juist heeft berekend.
4.16. Vordering sub IV, die met andere woorden is geformuleerd maar qua inhoud - tot een bedrag van EUR 1.000,- - gelijk is aan vordering sub III, zal gezien het hiervoor onder 4.15 overwogene, worden afgewezen.
4.17. Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. stelt de voor [eiser] geldende beslagvrije voet op basis van de in dit vonnis onder 4.11 genoemde financiële gegevens vast op EUR 841,94, te vermeerderen met EUR 50,- in het kader van omgangsregelingkosten, en verbiedt [gedaagde] inhoudingen te verrichten bij het UWV op de aan [eiser] toekomende uitkering voor zover deze de beslagvrije voet te boven gaan,
5.2. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A.A.M. Schreuder en in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2012.