ECLI:NL:RBZLY:2012:BX9481

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
9 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 12/1706 en 12/1707
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • W.F. Bijloo
  • P.A.M. Spreuwenberg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor de bouw van een supermarkt in Almere en de gevolgen voor de detailhandelsstructuur

In deze uitspraak van de Rechtbank Zwolle-Lelystad, gedateerd 9 oktober 2012, werd een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld in het kader van een omgevingsvergunning voor de bouw van een supermarkt op het perceel Ambachtsmarkt 1 in Almere. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verzoekers, waaronder de Belangenvereniging Ondernemers Almere Haven en de Vereniging van Eigenaren Centrum Almere Haven, als belanghebbenden konden worden aangemerkt. De rechtbank overwoog dat de verzoekers een spoedeisend belang hadden, aangezien de derde partij al met de bouw was begonnen. De voorzieningenrechter maakte gebruik van zijn bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, omdat nader onderzoek niet zou bijdragen aan de beoordeling.

De rechtbank concludeerde dat de omgevingsvergunning niet in strijd was met de Detailhandelsvisie van de gemeente Almere, die ruimte bood voor de bouw van een supermarkt op deze locatie. De voorzieningenrechter oordeelde dat de komst van de nieuwe supermarkt niet zou leiden tot een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau in Almere Haven, aangezien er voldoende andere supermarkten in de omgeving aanwezig zijn. De rechtbank wees het beroep van de verzoekers ongegrond en wees ook het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak benadrukte het belang van een goede ruimtelijke ordening en de noodzaak om de belangen van de betrokken partijen zorgvuldig af te wegen.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht
Registratienummers: Awb 12/1706 en 12/1707
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
Belangenvereniging Ondernemers Almere Haven te Almere, verzoekster 1,
Vereniging van Eigenaren Centrum Almere Haven te Almere, verzoekster 2,
Maceka,
Smaragdveste CV,
De Grutterij,
De Alliantie,
Flevoland Invest, allen te Almere, verzoekers 3 tot en 7,
gemachtigde: mr. J.C. Ellerman,
en
het college van burgemeester en wethouders van Almere, verweerder,
alsmede
Bun Vastgoed BV,
te Almere, derde partij,
gemachtigde: mr. I.J. Middel.
Procesverloop
Bij besluit van 10 juli 2012 heeft verweerder aan de derde partij een omgevingsvergunning verleend ten behoeve van de bouw van een supermarkt op het perceel voormalig Ambachtsmark 1 te Almere.
Verzoekers hebben daartegen beroep ingesteld. Tevens hebben zij verzocht om een voorlopige voorziening.
Het verzoek is ter zitting van 20 september 2012 behandeld. Verzoekers hebben zich laten vertegenwoordigen door J.M. Weernekers, B.D. Slob, R.M. Kramer en M.M. Boerse, bijgestaan door hun gemachtigde en K. Seerden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Haak en C.L. Aben. Voor de derde partij zijn verschenen C.J. de Goede, F. van den Doel, bijgestaan door hun gemachtigde.
Overwegingen
1.Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Bij de vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang. Aangezien de derde partij inmiddels met de bouw is begonnen kan verzoekers een spoedeisend belang niet worden ontzegd.
2. Op grond van artikel 8:86 van de Awb is de voorzieningenrechter bevoegd onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting bedoeld in artikel 8:83, eerste lid van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Van die bevoegdheid wordt in dit geval gebruik gemaakt.
3. Op 8 april 2011 heeft de derde partij bij verweerder een omgevingsvergunning aangevraagd voor het oprichten van een supermarkt op het perceel Ambachtsmark 1.
Op 14 februari 2012 heeft verweerder ingestemd met de ontwerp-omgevingsvergunning en besloten de procedure voor het afwijken van de bepalingen van het bestemmingsplan “De Marken” te starten. Verweerder heeft het ontwerpbesluit gepubliceerd. Naar aanleiding hiervan zijn diverse zienswijzen ingediend, onder andere door verzoekers.
Hierna heeft verweerder het door verzoekers bestreden besluit genomen.
4. De voorzieningenrechter ziet zich in de eerste plaats voor de vraag gesteld of alle verzoekers als belanghebbende bij het bestreden besluit kunnen worden aangemerkt.
In artikel 1:2, eerste lid, van de Awb is belanghebbende gedefinieerd als degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge het derde lid worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
Ten aanzien van de Belangenvereniging Ondernemers Almere Haven – verzoekster 1 -overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Blijkens de statuten is het doel van de vereniging het behartigen van de belangen van de ondernemers in het centrum van Almere Haven. Dit doel wordt onder andere nagestreefd door deel te nemen aan een zeswekelijks overleg met de gemeente, door activiteiten te organiseren, zorg te dragen voor bloembakken en een bijdrage te leven aan de bestrijding van overlast en vandalisme.
Ter zitting is namens verzoekster 1 verklaard dat het ledenbestand onder andere bestaat uit in Almere Haven gevestigde winkeliers, werkzaam in verschillende branches. Niet uitgesloten is dat genoemde ondernemers door het bestreden besluit in hun belangen worden geraakt. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekster, gezien haar statutaire doelstelling en feitelijke werkzaamheden, een collectief belang behartigt. Door het instellen van een rechtsmiddel brengt verzoekster 1 een bundeling van individuele belangen tot stand. waarmee een effectieve rechtsbescherming gediend kan zijn in vergelijking met het afzonderlijk optreden van een aantal individuele ondernemers die door het bestreden besluit rechtstreeks in hun belangen worden getroffen. Verzoekster 1 kan dan ook als belanghebbende bij het bestreden besluit worden aangemerkt, zodat zij in haar beroep en verzoek kan worden ontvangen.
Ter zitting is gebleken dat de Vereniging van Eigenaren Centrum Almere Haven – verzoekster 2 - een informele vereniging is. Niet gebleken is dat deze beschikt over statuten dan wel over enig ander document waarin is bepaald welke doelen worden nagestreefd en wie bevoegd is de vereniging in rechte te vertegenwoordigen. Namens verzoekster 2 is evenwel onweersproken gesteld dat de Vereniging opkomt voor de belangen van haar leden, die alle vastgoed exploiteren in Almere Haven. Zo zijn verzoekers 3 tot en met 7 zijn in hun hoedanigheid van eigenaren van vastgoed lid van de Vereniging. Namens verzoekers is betoogd dat zij als belanghebbende dienen te worden aangemerkt omdat zij winkelpanden in Almere Haven exploiteren. Het winkelklimaat kan door het bouwplan negatief worden beïnvloed, hetgeen volgens verzoekers een directe invloed heeft op de waarde van hun vastgoed. Dit heeft immers gevolgen voor de verhuurbaarheid van de winkelpanden.
Gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 7 december 2005 (LJN AU7570) is de voorzieningenrechter van oordeel dat de belangen van verzoekers 3 tot en 7 als vastgoedeigenaar rechtstreeks bij het bestreden besluit zijn betrokken. Dat geldt evenzeer voor verzoekster 2, die opkomt voor de collectieve belangen van haar leden.
Gelet op bovenstaande overwegingen is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoekers allen in hun beroep en verzoek kunnen worden ontvangen.
5. Het bouwplan voorziet in het oprichten van een supermarkt op het perceel Ambachtsmarkt 1. Voorheen was op dit perceel een kantoorgebouw aanwezig. Dit is in 2010 afgebrand en inmiddels gesloopt. De derde partij exploiteert nu een supermarkt op het perceel Vrijmark 108. Deze winkel zal worden gesloten.
Het perceel Ambachtsmark ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan “De Marken” en heeft daarin deels de bestemming “Kantoordoeleinden” en deels de bestemming “Groenvoorzieningen”.
Tussen partijen is niet in geschil dat een supermarkt niet binnen de planvoorschriften van dit bestemmingsplan past.
Ingevolge het bepaalde in artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een bouwwerk te bouwen dan wel gronden of bouwwerken te gebruiken in strijd met de bestemming.
Ingevolge artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo wordt een aanvraag als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo bepaalt dat de omgevingsvergunning voor een activiteit die in strijd is met het bestemmingsplan slechts kan worden verleend:
a.met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking,
b.in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
c.indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en het de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bouwplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het besluit is voorzien van een ruimtelijke onderbouwing, waarin uiteen wordt gezet dat het bouwplan past binnen regionaal en lokaal beleid. In de ruimtelijke onderbouwing wordt onder andere ingegaan op aspecten van verkeer, ruimtelijke en stedenbouwkundige aspecten, geluid, lucht, water.
7. Verzoekers stellen dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. Zij betogen daartoe onder andere dat verweerder de oude supermarkt aan de Vrijmark niet heeft wegbestemd, waardoor de mogelijkheid bestaat dat hier opnieuw een supermarkt komt. Het besluit is volgens verzoekers in strijd met zowel het oude als het nieuwe detailhandelsbeleid en de Gemeentelijke visie op vestigingsbeleid van de gemeente. Tot slot betogen verzoekers dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar aspecten betreffende verkeer, luchtkwaliteit en geluid, alternatieven en archeologie. De distributieplanologische onderzoeken zijn volgens verzoekers onvoldoende.
8. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Verzoekers stellen dat het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat het besluit een goede ruimtelijke ordening ontbeert.
Een van de belangrijkste bezwaren van verzoekers in dat kader is dat het bouwplan niet past binnen het gemeentelijke beleid betreffende detailhandel, neergelegd in de Detailshandelsvisie Almere 2012 (Detailhandelsvisie). Deze beleidsnota is vastgesteld op 15 maart 2012 en vervangt het de nota “Detailhandel in Almere, Ruimte en diversiteit in winkelgebieden van 2004.
In de Detailhandelsvisie stelt de gemeente vast dat het in de supermarktbranche al jaren een trend bestaat naar schaalvergroting en meer produktdifferentiatie. In de nota is onder meer bepaald dat de gemeente bereid is onder voorwaarden beperkt ruimte te bieden voor uitbreiding. Daarmee wordt beoogd buurtsupermarkten voldoende trekkracht te bieden.
Deze randvoorwaarden zijn: de uitbreiding is fysiek/ruimtelijk inpasbaar, er is een goede bereikbaarheid, ook voor aanvoer van goederen en laden/lossen, en er is voldoende parkeergelegenheid.
In de nota is verder bepaald dat een supermarkt een winkelvloeroppervlak (wvo) mag hebben van 1.500m2. Om de bestaande detailhandelsstructuur in Almere Haven die, als gevolg van het feit dat de buurten in Haven kleiner zijn, nog fijnmaziger van karakter is dan de andere kernen in Almere, te kunnen handhaven, geldt in Almere Haven een omvangsnorm van 1.200m2.
De Detailhandelsvisie is voorzien van een kaart en een matrix waarin de nadere kaders zijn aangegeven. Zo staat in de matrix dat dagelijkse detailhandel niet is toegelaten op bedrijventerreinen. Op de bijgevoegde kaart staat onder het kopje “Wel detailhandel toegestaan’ onder andere een ‘N’, Nieuw te bouwen. Op het kaartje is een N opgenomen bij Ambachtsmark.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekers’ stelling, dat detailhandel niet is toegestaan op bedrijventerreinen, in zijn algemeenheid juist is. In de Detailhandelsvisie is voor de locatie Ambachtsmark echter met zoveel woorden een uitzondering gemaakt. Nu deze locatie expliciet is voorzien van de aanduiding Nieuw te bouwen, kan niet worden gesteld dat de Detailshandelsvisie aan de vestiging van een supermarkt op deze plek in de weg staat.
Aangezien de Detailhandelsvisie alle onderdelen uit de gemeentelijke Visie op het Vestigingsbeleid die betrekking hebben op detailhandel vervangt, komt aan deze laatste notitie in dit kader geen betekenis meer toe.
Verzoekers hebben verder gesteld dat de komst van een nieuwe supermarkt van deze omvang leidt tot een verstoring in de aanbodkant, die gevolgen heeft voor de bestaansmogelijkheden van de andere supermarkten. Ook de verplaatsing van een supermarkt kan daartoe leiden, volgens verzoekers. Verzoekers verwijzen daartoe onder andere naar de Detailshandelsvisie.
In de Detailhandelsvisie staat ten aanzien van dit punt opgemerkt: “Om te voorkomen dat buurt- en wijksupermarkten een buurtoverschrijdende verzorgingsfunctie krijgen, waarmee supermarkten in aangrenzende gebieden onder druk zouden komen te staan en het fijnmazige karakter van de winkelvoorzieningen wordt bedreigd, hanteren we voor supermarkten in deze centra een maximale omvangsnorm. Deze is, zoals hiervoor al werd aangegeven, voor Haven 1.200 m2 wvo. De voorzieningenrechter leidt hieruit af dat verweerder hiermee een norm heeft willen stellen waarbij genoemde bedreiging zich niet geacht wordt voor te doen.
Verweerder heeft zich bij de heroverweging van het detailhandelsbeleid laten adviseren door Panteia. Verweerder heeft Panteia onder andere de vraag voorgelegd of er nog verantwoorde mogelijkheden zijn voor uitbreiding van 3 buurtsupermarkten in Almere Haven, en wat de effecten daarvan zijn. De verplaatsing van de supermarkt van de Vrijmark naar Ambachtshaven is daarin als positieve ontwikkeling aangemerkt.
In verband met de door verweerder en de derde partij beoogde ontwikkeling heeft verweerder vervolgens BRO opdracht gegeven te onderzoeken welke kwalitatieve mogelijkheden er zijn voor de buurtsupermarkten en welk oppervlak daarin passend is, mede in relatie tot de ontwikkelingsmogelijkheden van Haven centrum. BRO concludeert dat het initiatief van de derde partij een reële ontwikkeling is die geen ingrijpende veranderingen in de bestaande voorzieningenstructuur te weeg brengt. BRO vindt dat het plan toekomstwaarde heeft, inspeelt op de behoefte van de consument en overeenkomt met de beleidslijnen van de gemeente. BRO adviseert dan ook medewerking te verlenen aan dit plan.
Verzoekers hebben vraagtekens bij de uitgebrachte rapporten en hebben RBOI opdracht gegeven te analyseren of de ontwikkeling past binnen de uitgangspunten van het detailhandelsbeleid. RBOI concludeert dat die vraag negatief moet worden beantwoord. Een duurzame ontwrichting van de detailshandelsstructuur is volgens RBOI het gevolg van het naar verwachting moeten sluiten van in ieder geval één van de twee supermarkten. Het wegvallen van een supermarkt heeft ook negatieve gevolgen voor de omringende winkels, die naar verwachting minder klanten zullen krijgen.
Ingevolge vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie o.a. LJN BM8821) is voor het antwoord op de vraag of sprake is van duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau niet doorslaggevend dat sprake is van een overaanbod en dat mogelijk sluiting van bepaalde detailshandelsvestigingen zal plaatsvinden, maar van belang is of de inwoners op aanvaardbare afstand van hun woonplaats hun inkopen kunnen doen.
Gelet op deze uitleg is de voorzieningenrechter van oordeel dat in het voorliggende geval van een duurzame ontwrichting geen sprake kan zijn. Er zijn immers verschillende supermarkten in Almere Haven, zodat het wegvallen van één ervan niet leidt tot de omstandigheid dat inwoners niet meer op aanvaardbare afstand hun boodschappen kunnen doen.
Overigens is het ook het uitgangspunt van de Detailhandelsvisie dat de gemeente het detailhandelsbeleid niet wil sturen op economische motieven.
Naast de toets aan de Detailhandelsvisie is verweerder in de ruimtelijke onderbouwing ingegaan op ruimtelijke overwegingen en aspecten van verkeer, parkeren, luchtkwaliteit en geluid, archeologie en is een watertoets uitgevoerd. Verder is aandacht besteed aan de economische uitvoerbaarheid, procedure en overleg. In het verweerschrift heeft verweerder enkele aspecten nader toegelicht.
9. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen, nu is voldaan aan het bepaalde in artikel 2.12, eerste lid, onder a, van de Wabo. De voorzieningenrechter hecht in dat kader ook nog betekenis aan het feit dat verweerder voornemens is het perceel Ambachtsmark positief te bestemmen en de bedrijfsbestemming eraf te halen. De detailhandelsbestemming op het perceel Vrijmark zal verdwijnen. Naar door verweerder onweersproken is gesteld heeft de gemeenteraad zich op 22 maart 2012 reeds in die zin uitgelaten.
Teneinde te bewerkstelligen dat inderdaad sprake is van het verplaatsen van een supermarkt en niet een openen van een extra supermarkt, heeft verweerder aan het bestreden besluit de voorwaarde verbonden dat de supermarkt aan de Ambachtsmark niet in gebruik mag worden genomen zolang de winkel aan de Vrijmark niet is gesloten. In aanvulling hierop heeft verweerder een overeenkomst met de derde partij gesloten waarin onder meer afspraken zijn gemaakt over de sluiting van de supermarkt aan de Vrijmark. Bij het niet sluiten van deze winkel op het moment van het openen van de winkel aan de Ambachtsmark is een dwangsom verschuldigd.
Het beroep is dan ook ongegrond.
10. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
-verklaart het beroep ongegrond;
-wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.F. Bijloo, voorzieningenrechter, en door hem en mr. P.A.M. Spreuwenberg als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open voor zover is beslist op het beroep. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
U kunt ook digitaal hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Kijk op www.raadvanstate.nl voor meer informatie over het indienen van digitaal beroep