vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
zaaknummer / rolnummer: 192676 / HZ ZA 11-1045
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. J.F. Smallenbroek te Zwolle,
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. G.A. de Boer te Meppel.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 22 februari 2012
- het proces-verbaal van comparitie van 23 april 2012.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [gedaagde] is de zoon van [eiseres].
2.2. In 2004 heeft [eiseres] haar huis aan [gedaagde] verkocht. In verband daarmee heeft [eiseres] [gedaagde] en zijn partner een hypothecaire geldlening verstrekt van EUR 20.000,00. De notariële akte terzake dateert van 1 juni 2004.
Daarnaast heeft [eiseres] nog een bedrag van EUR 20.000,00 of EUR 21.000,00 verstrekt.
2.3. In de leveringsakte betreffende het huis van 1 juni 2004 staat, voor zover relevant:
"Partijen verklaren, dat het verkochte blijkens taxatierapport (...) is getaxeerd op een waarde groot tweehonderdzesentwintigduizend euro (EUR 226.000,00). Het verschil ten opzichte van de koopprijs, zijnde een bedrag groot éénentwintigduizend euro (EUR 21.000,00), is door partijen bedoeld als een (materiële) schenking door verkoper aan de comparant A. [gedaagde]."
(...)
Partijen wensen bij deze tevens aangifte te doen voor het recht van schenking (...).
2.4. [eiseres] heeft op 18 juni 2004 een bedrag van EUR 10.000,00 overgemaakt aan [gedaagde]. Het betreffende bankafschrift vermeldt als omschrijving "lening" .
2.5. In een e-mail van 13 april 2007 van Nijs van Alfa Accountants en Adviseurs aan [gedaagde] staat onder meer:
"In de akte staat dat er EUR 21.000,00 zal worden geschonken. Omdat hiervan geen schenkingsaangifte is gedaan, heeft feitelijk deze schenking niet plaatsgevonden. Over het genoemde bedrag moet namelijk schenkingsaangifte worden gedaan, ook al valt dit bedrag onder de eenmalige vrijstelling.
Nu we concluderen dat er feitelijk geen schenking is geweest, moet het volledige bedrag in box 1 als schuld worden vermeld en kan de betaalde rente worden afgetrokken. Het bedrag zou moeten zijn EUR 41.000,00. Echter in de aangifte heb je tot nog toe EUR 40.000,00 vermeld. We kunnen er vanuit gaan dat er dus EUR 1.000,00 is geschonken. Dit is geen probleem omdat dit bedrag onder de jaarlijkse vrijstelling valt.
(...)
Let op: nu de schuld aan moeder EUR 40.000,00 is, heeft moeder dus ook een vordering van EUR 40.000,00. (...) Zoals vanmorgen besproken is het verstandig om de rente over de schuld aan moeder wel over te maken aan haar. Zij kan het dan als schenking weer terugstorten."
2.6. Vanaf 2009 heeft [gedaagde] rente betaald.
Op een afschrift van de bankrekening van [eiseres] van 18 mei 2009 staat dat d.d. 4 mei 2009 een bedrag van EUR 133,33 is bijgeschreven, met de vermelding "rente 2e hypotheek". Dit bedrag is door [gedaagde] overgemaakt.
2.7. In 2009 heeft [gedaagde] het huis verkocht. Voorafgaande aan de verkoop had hij de hypothecaire geldlening al afbetaald.
3. Het geschil
3.1. [eiseres] vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van EUR 30.000,00, vermeerderd met rente en kosten.
3.2. [gedaagde] voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
EUR 20.000,00
4.1. Kern van het geschil is of het bedrag van EUR 20.000,00 een lening aan [gedaagde] (standpunt [eiseres]) of een schenking (standpunt [gedaagde]) is.
4.2. Hoewel niet duidelijk is of het hier een bedrag van EUR 20.000,00 of EUR 21.000,00 betreft (uit de verschillende producties blijkt van een bedrag van EUR 21.000,00, maar [eiseres] spreekt telkens over EUR 20.000,00), stelt de rechtbank vast dat [eiseres] haar vordering op dit punt tot EUR 20.000,00 heeft beperkt. Ook wanneer zou komen vast te staan dat het om EUR 21.000,00 gaat, zal de rechtbank slechts EUR 20.000,00 toewijzen.
4.3. [eiseres] heeft ter onderbouwing van haar stelling dat sprake was van een geldlening verwezen naar de rentebetaling, zoals deze blijkt uit het rekeningafschrift als vermeld in r.o. 2.6. Naar het oordeel van de rechtbank wijst het feit dat [gedaagde] op enig moment rentebetalingen van EUR 133,33 per maand aan zijn moeder heeft gedaan inderdaad op het bestaan (naast de hypothecaire lening van EUR 20.000,00) van een lening van EUR 20.000,00. Immers, het onweersproken te hanteren rentetarief van 4% over een bedrag van EUR 40.000,00 leidt tot een bedrag van EUR 133,33 per maand.
Daar staat tegenover, zoals [gedaagde] terecht betoogt, dat in de leveringsakte (r.o. 2.3) expliciet staat vermeld dat het hier aan de orde zijnde bedrag een schenking betrof. De rechtbank gaat er daarom van uit dat partijen dit bij de notaris hebben verklaard, hetgeen [eiseres] ook niet heeft weersproken.
[eiseres] heeft daar echter tegenin gebracht dat het bedrag in de notariële leveringsakte weliswaar als schenking is aangemerkt, maar dat dit is gebeurd omdat haar zoon anders geen financiering zou krijgen.
[eiseres] heeft voorts verwezen naar de e-mail van 13 april 2007 van de accountant van [gedaagde] (r.o. 2.5). Uit deze e-mail, waarin overigens ten onrechte wordt beweerd dat als geen schenkingsaangifte is gedaan er geen schenking heeft plaatsgevonden, valt af te leiden dat [gedaagde] verschillende jaren een eigen woningschuld van EUR 40.000,00 op zijn aangifte heeft vermeld.
[gedaagde] heeft de juistheid van de e-mail betwist en gesteld dat hij, doordat de accountant hem hierover fout heeft voorgelicht, ten onrechte een schuld van EUR 40.000,00 bij zijn aangiftes inkomstenbelasting heeft vermeld.
4.4. Uit hetgeen over en weer is gesteld en ter onderbouwing is overgelegd kan de juistheid van de stellingen van [eiseres] dan wel [gedaagde] niet zonder meer worden afgeleid. Nu [gedaagde] gemotiveerd heeft weersproken dat er sprake was van een lening is het aan [eiseres], op wie op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv de bewijslast rust, haar stelling te bewijzen.
4.5. Mocht [eiseres] in het bewijs slagen dan overweegt de rechtbank nu alvast dat de wettelijke rente over het bedrag van EUR 20.000,00, bij gebreke van betwisting, vanaf de dag der dagvaarding toewijsbaar is.
EUR 10.000,00
4.6. Tegenover de stelling van [eiseres] dat zij [gedaagde] op 18 juni 2004 nog een bedrag van EUR 10.000,00 heeft geleend, heeft [gedaagde] ingebracht dat hij juist zijn moeder eerder dat bedrag had geleend wat op 18 juni 2004 door haar is terugbetaald.
Aangezien [gedaagde] daarmee de grondslag van de vordering (de leningovereenkomst) betwist, rust in beginsel op [eiseres] de stelplicht, en bij voldoende betwisting door [gedaagde], de bewijslast daarvan.
4.7. Niet in geschil is dat [eiseres] op 18 juni 2004 een bedrag van EUR 10.000,00 aan [gedaagde] heeft overgemaakt. Met [eiseres] is de rechtbank van oordeel dat de omschrijving "lening" op het rekeningafschrift er meer op wijst dat de betaling een lening van [eiseres] aan [gedaagde] betreft, dan dat het om een terugbetaling aan [gedaagde] van een voordien verstrekte lening aan zijn moeder gaat.
4.8. Daar komt bij dat [gedaagde] dit verweer op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Zo heeft hij nagelaten aan te geven wanneer hij deze lening heeft verstrekt, waarvoor de lening werd verstrekt, wanneer en op welke wijze de lening aan zijn moeder is betaald, wat daarover verder afgesproken is, terwijl ook wel een toelichting had mogen worden verwacht op de omstandigheid dat [gedaagde] kennelijk al voor zijn 25e levensjaar over een dergelijke som beschikte.
Ter comparitie daarnaar gevraagd heeft [gedaagde] toegelicht dat hij vanaf zijn 15e/16e jaar bij een bedrijf heeft gewerkt, waarin hij veel geld heeft gestoken. Dat geld heeft hij als het ware geleend aan dat bedrijf. Omdat hij dat geld nog moest terugkrijgen heeft zijn moeder, die ook bij het bedrijf werkte, hem toen EUR 10.000,00 gegeven en gezegd dat zij wel zou zorgen dat zij dat van het bedrijf zou terugkrijgen.
Deze toelichting kan naar het oordeel van de rechtbank bezwaarlijk gelden als een steekhoudende onderbouwing door [gedaagde] van zijn stelling dat hij geld aan zijn moeder heeft geleend. Van een lening aan [eiseres] is in deze context in het geheel geen sprake. Bovendien staat de toelichting op gespannen voet met de hiervoor vermelde omschrijving op het bankafschrift.
Slotsom is dat [gedaagde] zijn verweer in het licht van de stellingen van [eiseres] onvoldoende heeft onderbouwd, zodat dit wordt verworpen. Omdat [gedaagde] niet aan de op hem rustende stelplicht heeft voldaan, komt de rechtbank aan bewijslevering niet toe.
4.9. De gevorderde wettelijke rente over het bedrag van EUR 10.000,00 vanaf 2 februari 2011 is gelet op de ingebrekestelling van 19 januari 2011 en bij gebreke van betwisting toewijsbaar.
Bewijslevering
4.10. Bij het oproepen van de getuigen moet er rekening mee worden gehouden dat het verhoor van een getuige gemiddeld 60 minuten duurt. De namen en woonplaatsen van de getuigen en de tijdstippen waartegen zij zijn opgeroepen, dienen ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en aan de griffier van de rechtbank te worden opgegeven.
4.11. Partijen moeten er op voorbereid zijn dat de rechtbank op een zitting bepaald voor de getuigenverhoren een mondeling tussenvonnis kan wijzen waarbij een verschijning van partijen op diezelfde zitting wordt bevolen om inlichtingen over de zaak te vragen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden. Zij moeten daarom in persoon op de getuigenverhoren verschijnen.
4.12. In afwachting van de bewijslevering wordt iedere verdere beslissing aangehouden.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. draagt [eiseres] op te bewijzen dat zij in 2004 (naast een hypothecaire geldlening van EUR 20.000,00) nog een geldlening van EUR 20.000,00 (of EUR 21.000,00) heeft verstrekt,
5.2. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 1 augustus 2012 voor uitlating door [eiseres] of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel,
5.3. bepaalt dat [eiseres], indien zij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel bewijsstukken wil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen,
5.4. bepaalt dat [eiseres], indien zij getuigen wil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden september tot en met december 2012 direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.5. bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard in het gerechtsgebouw te Zwolle aan de Luttenbergstraat 5,
5.6. bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.7. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard en in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2012.