ECLI:NL:RBZLY:2012:BX9587

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
25 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
188796
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Juridische geschil over opdrachtverlening en rechtsbijstand bij inbeslagname van paarden

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zwolle-Lelystad, staat de vraag centraal of de gedaagden, waaronder [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], als opdrachtgevers van de eiser, [eiser], kunnen worden beschouwd in het kader van juridische werkzaamheden die zijn verricht na de inbeslagname van een aantal paarden en pony's door de Algemene Inspectiedienst op 30 maart 2010. De eiser, die als advocaat optrad, heeft in de periode van april tot juli 2010 verschillende juridische diensten verleend, maar heeft deze opdracht niet schriftelijk vastgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet aan zijn stelplicht heeft voldaan, omdat hij niet voldoende feiten heeft gepresenteerd die aantonen dat [gedaagde sub 2] als contractspartij kan worden beschouwd. De rechtbank concludeert dat de correspondentie die door de eiser is gevoerd, voornamelijk gericht was aan [partner van gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], wat erop wijst dat de eiser hen als zijn opdrachtgevers beschouwde en niet [gedaagde sub 1]. De rechtbank heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is dat [gedaagde sub 1] als opdrachtgever kan worden aangemerkt, ondanks de stellingen van de eiser dat zij de regie had en betrokken was bij de betalingen. Uiteindelijk heeft de rechtbank de vorderingen van de eiser afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden, die zijn begroot op EUR 975,00. Het vonnis is uitgesproken op 25 juli 2012.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
Locatie Zwolle
zaaknummer / rolnummer: 188796 / HZ ZA 11-893
Vonnis van 25 juli 2012
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. F. [eiser] te Utrecht,
tegen
1. [gedaagde sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. [gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
advocaat mr. T.H.I.M. Pierik te Zwolle.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagden], of afzonderlijk [gedaagde sub 1] en
[gedaagde sub 2] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek
- de akte houdende uitlatingen producties van de zijde van [eiser].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. De Algemene Inspectiedienst heeft op 30 maart 2010 een groot aantal paarden en pony's in beslag genomen. De (meeste) paarden en pony's waren eigendom van [partner van gedaagde sub 1] (hierna: [partner van gedaagde sub 1]), die onder huwelijksvoorwaarden is gehuwd met [gedaagde sub 1]
Het echtpaar [naam] heeft toen contact opgenomen met [tussenpersoon], die vaker in dit soort zaken hulp verleende. [tussenpersoon] heeft het echtpaar [naam] in contact gebracht met [eiser]. [eiser] heeft vervolgens in de periode van april tot medio juli 2010 als advocaat diverse juridische werkzaamheden verricht. [eiser] heeft de opdracht tot juridische dienstverlening niet schriftelijk vastgelegd of bevestigd.
2.2. Bij factuur van 9 april 2010 gericht aan "de heer [partner van gedaagde sub 1] en mevrouw [gedaagde sub 2] heeft [eiser] een voorschot in rekening gebracht van EUR 9.520,00, die door [gedaagde sub 1] is betaald.
2.3. [gedaagde sub 2] heeft op 28 april 2010 een factuur van de dierenarts van EUR 714,14 betaald.
2.4. Na betaling door [gedaagde sub 1] van geldbedragen aan de Staat zijn de paarden en pony's in tranches teruggekeerd.
2.5. Bij brieven van 29 april, 19 mei en 26 juli 2010 heeft [eiser] aan "de heer [partner van gedaagde sub 1] en mevrouw [gedaagde sub 2] geschreven hoeveel uren hij tot dan toe had gemaakt. Bij de laatste brief heeft [eiser] hen verzocht een afspraak te maken om de uit te brengen slotdeclaratie te bespreken.
2.6. Bij brief van 11 augustus 2010 heeft [eiser] aan "de heer [partner van gedaagde sub 1] en mevrouw [gedaagde sub 2] geschreven dat zijn declaratie EUR 39.348,00 bedraagt, zodat minus het betaalde voorschot nog EUR 29.113,86 resteert.
2.7. Bij brief van 18 september 2010 heeft [partner van gedaagde sub 1] [eiser] om een betalingsregeling verzocht.
2.8. Bij brief van 14 februari 2011 heeft [eiser] zijn declaratie uitgebracht, gericht aan [partner van gedaagde sub 1], [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]
[partner van gedaagde sub 1] is op enig moment failliet verklaard.
2.9. Naar aanleiding van bezwaar van [gedaagden] tegen de hoogte van de factuur is een begrotingsprocedure gestart bij de Raad van Toezicht van de Orde van Advocaten, die is aangehouden totdat uitsluitsel is gekregen over de vraag wie opdrachtgever is geweest van [eiser].
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, voor recht zal verklaren dat [gedaagden] (mede)opdrachtgevers van [eiser] zijn geweest en/of als zodanig beschouwd mogen worden, terzake de door [eiser] beschreven in de periode vanaf april tot en met juli 2010 verrichte werkzaamheden en gevoerde procedures betreffende de in beslag genomen paarden en pony's.
3.2. [gedaagden] voeren verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Aan de orde is de vraag of [gedaagden] opdracht hebben gegeven aan [eiser] tot het verrichten van de juridische werkzaamheden. Het antwoord op de vraag wie als contractspartij heeft te gelden hangt af van wat partijen hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen, overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mochten toekennen, hebben afgeleid. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht.
Het ligt primair op de weg van de eisende partij, [eiser], om alle feiten (waaronder verklaringen, gedragingen) te stellen die nodig zijn voor het intreden van het beoogde rechtsgevolg.
[gedaagde sub 2]
4.2. [eiser] heeft geen feiten gesteld op grond waarvan zou moeten worden geconcludeerd dat [gedaagde sub 2] contractspartij is. Meer in het bijzonder heeft hij niet gesteld dat [gedaagde sub 2] hem op enig moment (mondeling) opdracht heeft gegeven voor het verrichten van juridische werkzaamheden. Zonder nadere toelichting, die echter ontbreekt, valt daarom niet in te zien dat tussen [eiser] en [gedaagde sub 2] een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen.
4.3. Dat [eiser] de correspondentie als bedoeld in r.o. 2.2, 2.5 en 2.6 mede aan haar heeft gericht, brengt daarin geen verandering. Als al zou blijken dat zij inderdaad eigenaar was van een aantal van de in beslag genomen paarden, dan nog ontbreekt een wilsverklaring van de zijde van [gedaagde sub 2] die nodig is voor het beoogde rechtsgevolg, te weten de totstandkoming van de overeenkomst van opdracht.
De feiten dat [gedaagde sub 2] een rekening heeft betaald (r.o. 2.3) en zij op hetzelfde adres woonde als het echtpaar [naam] kunnen om dezelfde redenen niet tot het door [eiser] gewenste rechtsgevolg leiden.
[gedaagde sub 1]
4.4. Voor het antwoord op de vraag of [gedaagde sub 1] als opdrachtgever heeft te gelden is het volgende van belang.
De rechtbank hecht grote waarde aan de correspondentie, die door [eiser] is gevoerd. Van een advocaat mag worden verwacht, gelet op zijn specialistische juridische achtergrond, dat hij in zijn schriftelijke stukken duidelijkheid schept over onder meer de onderlinge verhoudingen. [eiser] heeft geen opdrachtbevestiging gestuurd, die helderheid had kunnen scheppen. Echter, de brieven die hij in de periode dat de juridische werkzaamheden plaatsvonden schreef zijn uitsluitend gericht aan [partner van gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] Dat geeft naar het oordeel van de rechtbank aan dat [eiser] er zelf van uit ging dat zij zijn opdrachtgevers waren en niet [gedaagde sub 1]. Dit brengt tevens mee dat [gedaagden] daarvan mochten uitgaan.
Weliswaar stelt [eiser] dat hij de correspondentie aan [partner van gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] richtte omdat zij eigenaar waren van de paarden en dus belang hadden bij de procedures, maar dat verklaart niet dat ook de voorschotfactuur en de brieven betreffende de te declareren uren uitsluitend aan [partner van gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn gericht. Dit kan bezwaarlijk anders worden opgevat dan dat [eiser] hen als opdrachtgever beschouwde en dat [gedaagden] dit ook zo mocht begrijpen.
4.5. Volgens [eiser] zijn zowel [partner van gedaagde sub 1] als [gedaagde sub 1] opdrachtgever, omdat [gedaagde sub 1] de regie had, alle contacten via haar liepen, zij sprak over "wij" en "ons", zij (mede)eigenaresse was van diverse paarden, de paarden terugkocht en de facturen betaalde. [eiser] heeft verder aangevoerd dat [gedaagde sub 1] bij het eerste gesprek akkoord is gegaan met het voorschot.
Daartegenover staan de stellingen van [gedaagden], inhoudende dat alleen [partner van gedaagde sub 1] [eiser] verzocht namens hem werkzaamheden te verrichten, de paarden van hem waren, zoals ook blijkt uit de door hem ondertekende ontvangstbewijzen, en [eiser] steeds schreef over "mijn cliënt", zijnde [partner van gedaagde sub 1].
4.6. De rechtbank stelt vast dat [eiser] het pas bij repliek ingenomen standpunt dat [gedaagde sub 1] ook eigenaresse was van een aantal paarden op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Voorts heeft te gelden dat de omstandigheden dat [gedaagde sub 1] (vrijwel) alle contacten deed, de regie had, sprak in de "wij-vorm" en akkoord zou zijn gegaan met het voorschot nog niet uitsluit dat zij namens (en in opdracht van) haar echtgenoot optrad. Dat, tenslotte, zij de voorschotfactuur betaalde en de paarden terugkocht, wat daar verder van zij, hoeft er evenmin op te duiden dat zij als opdrachtgever is aan te merken.
4.7. Een specificatie over wat [eiser] en het echtpaar [naam] bij de opdrachtverlening precies hebben verklaard heeft [eiser] achterwege gelaten. De verklaringen van [tussenpersoon] van 14 maart 2011 en 10 juni 2011 kunnen niet als een nadere onderbouwing worden aangemerkt. [tussenpersoon] beschrijft weliswaar dat [gedaagde sub 1] de regie voert, voornamelijk het woord voert en dat over het uurtarief is gesproken, maar hij beschrijft niet waar het in deze procedure in de kern om gaat: wie wat heeft verklaard ten aanzien van de opdracht tot het verrichten van werkzaamheden. Dát - mede in het licht van de correspondentie die in de relevante periode niet aan [gedaagde sub 1] was gericht - brengt de rechtbank tot het oordeel dat [eiser] terzake onvoldoende heeft voldaan aan zijn stelplicht.
Conclusie
4.8. De gevorderde verklaring voor recht zal worden afgewezen. Nu de gevorderde verklaring voor recht uitsluitend ziet op de vraag of [gedaagden] (mede)opdrachtgever zijn behoeft de subsidiair genoemde grondslag van onrechtmatige daad geen bespreking.
4.9. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden] worden begroot op:
- griffierecht 71,00
- salaris advocaat 904,00 (2,0 punten × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 975,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op EUR 975,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard en in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2012.