ECLI:NL:RBZLY:2012:BY0301

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
10 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 12/2025 en 12/1740
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een last onder dwangsom voor beëindiging permanente bewoning van een recreatiewoning in Zeewolde

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 10 oktober 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen verzoekers, die permanent wonen in een recreatiewoning in Zeewolde, en het college van burgemeester en wethouders van Zeewolde. Verweerder had op 27 maart 2012 een last onder dwangsom opgelegd aan verzoekers om de permanente bewoning van hun recreatiewoning te beëindigen, met een dwangsom van € 5000 per maand voor elke maand dat de overtreding voortduurt. Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar hun bezwaren zijn op 5 juli 2012 ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 4 oktober 2012 is het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat er geen concreet zicht op legalisatie van de permanente bewoning bestaat, aangezien verzoekers zich pas in 2008 in de gemeentelijke basisadministratie hebben ingeschreven en niet in aanmerking komen voor een gedoogverklaring. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de recreatiewoning in strijd is met het bestemmingsplan, dat permanente bewoning niet toestaat. Verzoekers hebben aangevoerd dat zij financieel niet in staat zijn om een andere woning te huren of kopen, maar de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat dit geen reden is om van handhaving af te zien.

De voorzieningenrechter heeft het beroep van verzoekers gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten. Het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen. Verweerder is veroordeeld in de proceskosten van verzoekers en moet het griffierecht vergoeden. De uitspraak benadrukt de noodzaak van handhaving van bestemmingsplannen en de beperkte mogelijkheden voor verzoekers om een beroep te doen op bijzondere omstandigheden.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht
Registratienummer: Awb 12/2025 en 12/1740
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[…]
beiden wonende te Zeewolde, verzoekers,
en
het college van burgemeester en wethouders van Zeewolde,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 maart 2012 heeft verweerder verzoekers gelast het met het bestemmings-plan “Buitengebied” (verder: het bestemmingsplan) strijdige gebruik van hun recreatie-woning aan de […] 12 te Zeewolde, waaronder in ieder geval wordt begrepen de permanente bewoning, vóór 1 november 2012 te doen (of te laten) beëindigen en beëindigd te houden. Verweerder heeft aan deze last een dwangsom verbonden van € 5000,00 voor elke maand of deel van de maand dat de overtreding voortduurt, te rekenen vanaf laatstgenoemde datum, met een maximum van € 25.000,00. Verzoekers hebben tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend.
Bij besluit van 5 juli 2012 heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard.
Verzoekers hebben op 15 augustus 2012 tegen dit besluit beroep ingesteld.
Op 24 september 2012 hebben verzoekers verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat de begunstigingstermijn wordt opgeschort totdat op het beroep is beslist.
Het verzoek is ter zitting van 4 oktober 2012 behandeld. Verzoekster […] is verschenen bijgestaan door J. Helder. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mw. mr. S. van Sintmaartensdijk-Patijn en T. van Zoonen.
Overwegingen
1. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Bij de vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang.
Op grond van artikel 8:86 van de Awb is de voorzieningenrechter bevoegd onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting bedoeld in artikel 8:83, eerste lid van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak.
Gelet op het feit dat verzoekers de bewoning van de recreatiewoning vóór 1 november 2012
dienen te beëindigen is de voorzieningenrechter van oordeel dat reeds hierom verzoekers een spoedeisend belang bij de gevraagde voorlopige voorziening niet kunnen worden ontzegd.
De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat de feiten en omstandigheden in de hoofdzaak geen nader onderzoek vergen. De voorzieningenrechter zal dan ook onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
2. Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet.
3. Op grond van de eerste herziening van het bestemmingsplan rust op het perceel van verzoekers op het recreatieterrein Flevonatuur de bestemming “verblijfsrecreatie”.
Ingevolge het bepaalde in artikel 9, eerste lid, van de bestemmingsplanvoorschriften zijn de als zodanig aangegeven gronden uitsluitend bestemd voor het bedrijfsmatig exploiteren van verblijfsrecreatie.
Op grond van artikel 22, eerste lid, van de planvoorschriften is het verboden de in het plan begrepen gronden te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan deze gronden en bouwwerken gegeven bestemming.
Op grond van artikel 9. derde lid onder b, onder 1, van de planvoorschriften wordt onder verboden gebruik als bedoeld in het eerste lid van artikel 22 in elk geval verstaan: het gebruik ten behoeve van permanente bewoning. Op grond van artikel 1 aanhef en onder mm. wordt onder permanente bewoning verstaan: bewoning van een verblijf als hoofdverblijf.
4. Ter zitting heeft verzoekster bevestigd dat de recreatiewoning tot haar eigendom behoort en zij en haar partner in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) staan ingeschreven op het adres […] te Zeewolde. Zij heeft ook bevestigd dat de recreatiewoning bij de belastingaangifte in aanmerking wordt gebracht voor hypotheekrenteaftrek, hetgeen uitsluitend is toegestaan voor een woning die duurzaam als hoofdverblijf fungeert.
De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat hiermee is vast komen te staan dat verzoekers hun hoofdverblijf hebben in de recreatiewoning. Ter zitting heeft verzoekster aangegeven dat haar roots in Brabant liggen en zij daarom ook vaak elders verblijft. Zij heeft deze stelling niet nader onderbouwd, zodat deze stelling niet kan slagen.
5. De voorzieningenrechter concludeert daarom dat sprake is van overtreding van genoemde planvoorschriften, zodat verweerder bevoegd was om handhavend op te treden.
6. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren, dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan hand-avend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
7. Met betrekking tot de vraag of sprake is van concreet zicht op legalisatie overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Verweerder heeft op 26 augustus 2003 de “notitie permanente bewoning van recreatiever-blijven” (verder: de Notitie) gepubliceerd. In navolging op deze notitie heeft verweerder op 23 september 2003 ingestemd met de “regeling Flevonatuur, beëindiging permanente bewoning recreatieverblijven”. Deze regeling houdt in dat alle bewoners die na 1 januari 1988 en vóór 26 augustus 2003 op het park zijn gaan wonen een persoonlijke gedoogverklaring krijgen.
Vast staat dat verzoekster zich als hoofdbewoner eerst op 1 december 2008 in het GBA van de gemeente Zeewolde heeft ingeschreven. Gelet op genoemd beleid komen verzoekers daarom niet in aanmerking voor een persoonlijke gedoogverklaring. Niet in geschil is verder dat verweerder niet bereid is om mee te werken aan het verlenen van een omgevingsver-gunning. Er is daarom geen concreet zicht op legalisatie.
8. Verzoekster heeft aangegeven dat zij zich op 1 december 2008 heeft ingeschreven nadat haar was verteld dat inschrijving geen problemen zou geven en er ook geen toestemming van de parkbeheerder nodig zou zijn. Na de inschrijving hebben verzoekers tot 25 januari 2012 niets meer van verweerder vernomen. Verzoekers hebben nooit het gevoel gehad illegaal bezig te zijn. Verzoekers begrijpen niet dat de parkbeheerder nooit een brief heeft ontvangen van verweerder voor het verkrijgen van toestemming betreffende de inschrijving van verzoekster en haar partner. Verzoekers hebben gesteld financieel niet in staat te zijn een andere woning te huren of te kopen. Dit is alleen mogelijk na eventuele verkoop van de recreatiewoning, waarbij verzoekers hebben aangevoerd dat de termijn voor uitschrijving vanwege ziekte veel te kort is.
9. Dat, naar verzoekers onder meer hebben betoogd, zij al zeer geruime tijd in de recreatie-woning wonen, staat niet aan de weg aan handhavend optreden. Blijkens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS: onder meer de uitspraak van 21 juli 2010, LJN-nummer:BN1883) vormt het enkele tijdsverloop, ongeacht de duur daarvan, geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan verweerder van handhavend optreden had behoren af te zien.
10.1. Niettemin leest de voorzieningenrechter in dit ook al in de bezwaarprocedure aange-voerde argument een door verzoekers impliciet gedaan beroep op het zogenaamde overgangsrecht gebruik van het bestemmingsplan.
De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder dit argument ten onrechte niet bij zijn overwegingen in bezwaar heeft betrokken, zodat het besluit van 5 juli 2012 om deze reden wegens strijd met het in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb neergelegde motiverings-beginsel, voor vernietiging in aanmerking komt.
De voorzieningenrechter zal bezien of, gelet op de mogelijkheid van finale geschilbeslech-ting, aanleiding bestaat om met toepassing van het bepaalde in artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
10.2. Artikel 23, lid 2 sub a van het bestemmingsplan bepaalt dat het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
De eerste herziening van het bestemmingsplan is in werking getreden, nadat de bewoning door verzoekers is aangevangen. De goedkeuring van deze planherziening door Gedepu-teerde Staten dateert immers van 28 oktober 2008.
10.3. Artikel 23, lid 2 sub d bepaalt dat het bepaalde onder a. niet van toepassing is op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Op grond van de planvoorschriften van het voorheen geldende bestemmingsplan “Randmeergebied”, alsmede het gestelde op bladzijde 10 van de Notitie is voor de voorzieningenrechter voldoende vast komen te staan dat het permanent bewonen van een recreatiewoning ook op grond van het bestemmingsplan “Randmeergebied” niet was toegestaan. Het door verzoekers impliciet gedane beroep op het overgangsrecht kan dan ook niet slagen.
11. De voorzieningenrechter deelt verder het oordeel van verweerder dat volgens het stelsel van de wet GBA inschrijving op een adres in de gemeentelijke basisadministratie niet kon worden geweigerd en dat daaraan, naast de inschrijving zelf, geen rechten kunnen worden ontleend.
De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat verzoekers niet op basis van een enkele telefonische mededeling in het kader van de inschrijving in het GBA, erop hebben mogen vertrouwen dat permanente bewoning van de recreatiewoning door verweerder zou zijn toegestaan.
Verder heeft verweerder gesteld dat men bij de inschrijving erop wordt gewezen dat men zich inschrijft op een recreatieadres, hetgeen in strijd met de regels is. Daarnaast wordt de folder “een recreatieverblijf is om te recreëren” meegegeven. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gevonden aan deze beschreven gang van zaken te twijfelen. Dat verzoekster heeft gesteld genoemde folder niet te hebben ontvangen dan wel onbekend is geweest met de inhoud hiervan, acht de voorzieningenrechter weinig aannemelijk. In ieder geval blijkt uit de gedingstukken dat aan verzoeker bij zijn inschrijving bij brief van 12 maart 2010 kenbaar is gemaakt dat permanente bewoning van de recreatiewoning niet is toegestaan.
12. Voor zover verzoekster een beroep heeft gedaan op haar medische problematiek, overweegt de voorzieningenrechter dat dit niet maakt dat verweerder niet van verzoekers mag verwachten dat zij elders hun hoofdverblijf vestigen. Onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de AbRS overweegt de voorzieningenrechter dat medische omstandig-heden niet dan in zeer uitzonderlijke gevallen kunnen leiden tot het oordeel niet in redelijkheid handhavend kon worden opgetreden.
Van een dergelijk uitzonderlijk geval is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake nu verzoekster dit niet met medische gegevens heeft onderbouwd.
13. Voor zover verzoekers hebben betoogd dat verweerder, gelet op hun financiële situatie, van handhaving had moeten afzien, wordt overwogen dat, zoals de AbRS eerder heeft overwogen, de omstandigheid dat handhavend optreden mogelijk ernstige financiële gevolgen heeft voor degene, ten laste van wie wordt gehandhaafd, geen grond biedt voor het oordeel dat dit optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat het bestuursorgaan daarvan om die reden behoort af te zien. Overigens zijn verzoekers niet verplicht de recreatiewoning te verkopen maar mogen zij daarin geen hoofdverblijf hebben.
14. Ten aanzien van de permanente bewoning van recreatieverblijven voert verweerder beleid dat is neergelegd in de Notitie. Hierin is vermeld dat betrokkenen nadat men in de gelegenheid is gesteld een zienswijze te geven, een half jaar de tijd krijgen om andere woonruimte te zoeken. De rechtbank heeft dit beleid op dit punt reeds eerder niet onredelijk geacht. De voorzieningenrechter is van oordeel dat geen sprake is van bijzondere omstandig-heden, waarin verweerder in het geval van verzoekers aanleiding had moeten zien van het gevoerde beleid af te wijken.
15. Het beroep is gelet op hetgeen onder 10.1 is overwogen gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De voorzieningenrechter ziet evenwel aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand zullen blijven.
Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen.
16. Voorts ziet de voorzieningenrechter aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die verzoekers in verband met de behandeling van de zaak redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten worden op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaald op € 62,24, (bestaande uit € 17,36 aan gemaakte reiskosten en € 44,88 aan verletkosten).
Voorts wordt bepaald dat verweerder het door verzoekers betaalde griffierecht ad € 156,-- aan hen vergoedt.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het bestreden besluit;
-bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel in stand blijven;
-wijst het verzoek een voorlopige voorziening te treffen af;
- veroordeelt verweerder in de door verzoekers gemaakte proceskosten tot een bedrag van
€ 62,24,-, te voldoen aan verzoekers;
- gelast dat verweerder het door verzoekers betaalde griffierecht ten bedrage van € 156,- aan hen vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, voorzieningenrechter, en door hem en C. Kuiper als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open voor zover is beslist op het beroep. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
U kunt ook digitaal hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Kijk op www.raadvanstate.nl voor meer informatie over het indienen van digitaal beroep