ECLI:NL:RBZLY:2012:BY0590

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
18 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
584004 CV 11-3753
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.C. Moorman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid kantonrechter bij dwangbevel en executiegeschil

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 18 oktober 2012 uitspraak gedaan in een verzetprocedure tegen een door de Gemeente Deventer uitgevaardigd dwangbevel. De eisende partij, wonende te Deventer, had verzet aangetekend tegen het dwangbevel dat hem opdroeg een bedrag van € 3.763,05 te betalen, als gevolg van bestuursdwang die was toegepast door de Gemeente. De Gemeente had eerder aan de eisende partij een last onder dwangsom opgelegd om zonder vergunning geplaatste rolluiken te verwijderen. Na het niet naleven van deze last, had de Gemeente de rolluiken verwijderd en de kosten daarvan aan de eisende partij doorbelast.

De kantonrechter oordeelde dat het verzet ongegrond was. De rechter stelde vast dat de Gemeente rechtens aanspraak had op betaling van het bedrag, aangezien dit was vastgesteld in een eerdere uitspraak van de rechtbank. De kantonrechter wees erop dat de eisende partij voldoende gelegenheid had gehad om zijn verweer te voeren in de bestuursrechtelijke procedure en dat het verzet niet bedoeld was als herkansing na deze procedure. De rechter concludeerde dat de grieven van de eisende partij geen doel troffen en dat hij in de proceskosten moest worden verwezen.

De uitspraak benadrukt de bevoegdheid van de kantonrechter in executiegeschillen en de noodzaak voor partijen om zich tijdig en adequaat te verweren in de voorafgaande procedures. De beslissing van de kantonrechter werd genomen in aanwezigheid van de griffier, en de proceskosten werden vastgesteld op € 400,- voor de gemachtigde van de Gemeente.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
sector kanton – locatie Deventer
zaaknr.: 584004 CV EXPL 11-3753
datum : 18 oktober 2012
Vonnis in de zaak van:
[EISENDE PARTIJ],
wonende te [woonplaats],
eisende partij in de hoofdzaak,
verwerende partij in het incident,
gemachtigde mr. F.J.M. Kobossen, advocaat te Apeldoorn,
tegen
de openbare rechtspersoon de GEMEENTE DEVENTER,
zetelend te Deventer,
gedaagde partij in de hoofdzaak,
eisende partij in het incident,
gemachtigde mr. B.J.F. Bollen, advocaat te Tilburg.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als [eisende partij] respectievelijk de Gemeente.
De procedure
De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord, tevens conclusie houdende exceptie van absolute onbevoegdheid
- het tussenvonnis in het bevoegdheidsincident
- de conclusie van repliek, tevens houdende akte vermindering van eis
- de conclusie van dupliek
- de reactie daarop van de zijde van [eisende partij].
Het geschil
[eisende partij] heeft verzet aangetekend tegen het door de gemeente op 3 augustus 2011 uitgevaardigde dwangbevel, en, na vermindering van eis, gevorderd bij vonnis, zo veel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad hem te ontheffen van het bepaalde in het dwangbevel.
De Gemeente heeft zich tegen toewijzing van de vordering verzet.
Op de argumenten van partijen zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.
De beoordeling
1.
De kantonrechter gaat uit van de volgende feiten.
1.1.
Bij besluit van 19 april 2010 heeft de Gemeente aan [eisende partij] een last onder dwangsom opgelegd strekkende tot het verwijderen van een negental zonder vergunning geplaatste rolluiken aan de buitenzijde van het pand [adres] te Deventer. Aangezien ondanks het verbeuren van de dwangsom de rolluiken niet werden verwijderd, heeft de Gemeente bij besluit van 5 november 2010 aan [eisende partij] last gegeven de rolluiken uiterlijk binnen twee weken te verwijderen en verwijderd te houden, met de aanzegging dat de rolluiken van gemeentewege maar op kosten van [eisende partij] zullen worden verwijderd, indien aan deze last geen gevolg wordt gegeven.
1.2.
Op 2 december 2010 heeft de Gemeente feitelijk bestuursdwang toegepast en de rolluiken verwijderd. Bij besluit van 31 januari 2011 heeft de Gemeente de kosten van het toepassen van bestuursdwang vastgesteld op € 3.763,05 en aan [eisende partij] meegedeeld dat hij dit bedrag binnen vier weken diende te betalen, bij gebrek waarvan een deurwaarder zou worden ingeschakeld voor de invordering.
1.3.
Bij uitspraak van deze rechtbank, sector bestuursrecht, d.d. 25 juli 2011 is ongegrond verklaard het beroep van [eisende partij] tegen het besluit tot toepassing van bestuursdwang en tegen het besluit waarbij de door [eisende partij] te betalen kosten zijn vastgesteld. Het tegen deze uitspraak in gestelde hoger beroep is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ongegrond verklaard bij uitspraak van 2 mei 2012.
1.4.
Op 3 augustus 2011 heeft de Gemeente een aan [eisende partij] gericht dwangbevel uitgevaardigd, waarbij hem wordt bevolen een bedrag van € 3.763,05 te betalen, te vermeerderen met rente en kosten. Het dwangbevel is op 9 augustus 2011 aan [eisende partij] betekend.
2.
De kantonrechter oordeelt als volgt.
2.1.
Met de uitspraak van de rechtbank van 25 juli 2011 is rechtens vastgesteld dat de Gemeente jegens [eisende partij] aanspraak heeft op betaling van een bedrag van € 3.763,05 in verband met de tenuitvoerlegging van het besluit tot toepassing van bestuursdwang. Die uitspraak is voorts onherroepelijk geworden door ongegrondverklaring van het hoger beroep.
2.2.
Al hetgeen door [eisende partij] is aangevoerd ten betoge dat het dwangbevel buiten effect gesteld zou moeten worden, heeft betrekking op de wijze waarop de bestuursdwang is uitgeoefend en de mogelijkheden van [eisende partij] om verweer te voeren tegen die bestuursdwangtoepassing en tegen het besluit inzake het kostenverhaal. [eisende partij] vraagt de kantonrechter het geschil in volle omvang te behandelen aangezien hij zou zijn weggehouden van de normale mogelijkheden om zich te verweren.
2.3.
Daarvan kan geen sprake zijn. Nu rechtens - en bovendien inmiddels onherroepelijk - is vastgesteld dat [eisende partij] aan de Gemeente een bedrag verschuldigd is van € 3.763,05 heeft dat in deze procedure als uitgangspunt te gelden. Voor zover [eisende partij] heeft willen betogen dat dit uitgangspunt hier niet kan gelden omdat de rechtsgang bij de bestuursrechter manco's heeft vertoond waar het gaat om zijn mogelijkheid zich te verweren, kan hij daarin niet worden gevolgd.
2.4.
[eisende partij] is zowel door de Gemeente als door de rechtbank tijdig op de hoogte gesteld van het feit dat zijn bezwaarschrift tegen de beschikking inzake kostenverhaal is doorgezonden aan de rechtbank om daar gelijktijdig te worden behandeld met zijn beroep tegen de bestuursdwang beschikking. Hij heeft ruimschoots de gelegenheid gehad zijn pro forma bezwaarschrift nader te onderbouwen. De gemachtigde van [eisende partij] heeft hem ter zitting ook vertegenwoordigd. Van de mogelijkheid om bij de behandeling van het hoger beroep ter zitting aanwezig te zijn of zich te doen vertegenwoordigen heeft [eisende partij] geen gebruik gemaakt. Als daardoor in de ogen van [eisende partij] relevante aspecten niet zijn meegewogen in de bestuursrechtelijke procedure dan moet hij dat zichzelf aanrekenen. De mogelijkheid van verzet tegen het dwangbevel is evenwel niet bedoeld als herkansing na de bestuursrechtelijk de procedure.
2.5.
De slotsom van het vorenstaande is dat de grieven van [eisende partij] geen doel treffen en dat het verzet ongegrond moet worden verklaard.
2.6.
[eisende partij] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden verwezen in de proceskosten.
De beslissing
De kantonrechter:
I verklaart het verzet ongegrond;
II veroordeelt [eisende partij] in de kosten van de procedure, voor zover gevallen aan de
zijde van de Gemeente tot op heden begroot op € 400,- voor salaris gemachtigde.
Aldus gewezen door mr. H.C. Moorman, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 18 oktober 2012 in tegenwoordigheid van de griffier.