ECLI:NL:RBZLY:2012:BY0683

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
15 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
184647
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van huwelijkse voorwaarden en onrechtmatige daad in echtscheidingsprocedure

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 15 augustus 2012, zijn de partijen ex-echtelieden die in een geschil verwikkeld zijn over de huwelijkse voorwaarden die zijn vastgesteld bij hun huwelijk op 9 mei 1985. De vrouw, eiseres in conventie, beroept zich op misbruik van omstandigheden, dwaling en onrechtmatige daad met betrekking tot de huwelijkse voorwaarden die 'koude uitsluiting' bevatten. De rechtbank heeft de vorderingen van de vrouw in conventie afgewezen, waarbij zij oordeelt dat de vrouw niet voldoende heeft aangetoond dat de huwelijkse voorwaarden onder invloed van een wilsgebrek tot stand zijn gekomen. De rechtbank wijst erop dat de vrouw, ondanks haar onervarenheid, op de hoogte had moeten zijn van de gevolgen van de koude uitsluiting, vooral gezien haar eerdere ervaringen met huwelijkse voorwaarden in haar eerste huwelijk.

De rechtbank behandelt ook de vorderingen in reconventie, waarbij de man de vrouw verzoekt om alle door haar gelegde beslagen op te heffen. De rechtbank oordeelt dat, nu de vorderingen in conventie zijn afgewezen, de beslagen ten onrechte zijn gelegd en dat deze moeten worden opgeheven. De rechtbank legt een dwangsom op aan de vrouw voor het geval zij niet aan deze verplichting voldoet.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van partijen in een huwelijkse context, vooral als het gaat om de uitleg en de gevolgen van huwelijkse voorwaarden. De rechtbank concludeert dat de vrouw niet kan terugkomen op de afspraken die zij destijds heeft gemaakt, en dat de man niet onrechtmatig heeft gehandeld in zijn rol als kandidaat-notaris. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
Locatie Zwolle
zaaknummer / rolnummer: 184647 / HZ ZA 11-516
Vonnis van 15 augustus 2012
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. S.C.M. Koerhuis,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. P.A. Roscam Abbing.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie
- de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie
- de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie
- de conclusie van dupliek in reconventie.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Partijen zijn op 9 mei 1985 met elkaar op huwelijksvoorwaarden gehuwd, in voor ieder van hen tweede echt. Uit het eerste huwelijk van de vrouw is één kind geboren, uit het eerste huwelijk van de man zijn twee kinderen geboren. Samen hebben zij één dochter.
2.2. De man en de vrouw waren voordien in eerste echt met hun toenmalige echtgeno(o)t(e) eveneens op huwelijksvoorwaarden gehuwd.
2.3. Partijen zijn daaraanvoorafgaand bij notariële akte op 14 januari 1983 verleden voor notaris Bots te Breda een samenlevingscontract aangegaan, waarin de comparanten onder meer het navolgende hebben verklaard:
- dat tussen hen een affectieve relatie bestaat;
- dat zij in het kader van die relatie vanaf oktober negentien honderd een en tachtig met elkander samenleven en een gemeenschappelijke huishouding voeren in het pand [adres];
- dat zij overigens hun materiële onafhankelijkheid zoveel mogelijk wensen te behouden;
- dat zij bedoelde gemeenschappelijke huishouding wensen voort te zetten in het pand [adres];
- dat zij gezamenlijk in eigendom hebben ieder voor de onverdeelde helft:
het vrijstaande woonhuis (...), staande en gelegen te [woonplaats] aan de [straat] nummer [nummer] (...), door hen in eigendom verkregen door aankoop bij akte van transport (...), mede op heden verleden voor ondergetekende notaris.
2.4. Gemelde akte van huwelijksvoorwaarden is op 8 mei 1985 gepasseerd voor
mr. W.A.A.M.M. van Vlokhoven, destijds notaris ter standplaats Breda en hield in dat partijen zijn gehuwd met uitsluiting van elke gemeenschap van goederen, behoudens die van inboedel, welk regime hierna (in navolging van partijen) wordt aangeduid als: 'koude uitsluiting'.
2.5. Artikel 8 van de huwelijksvoorwaarden luidt:
Na echtscheiding zal tussen partijen in geen geval in verrekening worden gebracht de waarde van de vóór en tijdens het huwelijk door één van hen of beiden opgebouwde pensioenaanspraken.
2.6. Artikel 9 van de huwelijksvoorwaarden luidt:
Door de echtgenoten wordt behalve hun kleren en kleinodiën, alsmede tot vorenbedoelde gemeenschap van inboedel behorende goederen en behoudens reeds op naam staande zaken, niets ten huwelijk aangebracht.
Het onderstreepte gedeelte is door middel van een renvooi aan de tekst toegevoegd.
2.7. De man was destijds (sinds 1976) als kandidaat-notaris verbonden aan het kantoor van genoemde notaris Van Vlokhoven, hierna: de notaris. De man is per 1 januari 1988 benoemd tot notaris te Oldebroek.
2.8. Het huwelijk is ontbonden op 21 juni 2007 door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Zutphen d.d. 7 maart 2007.
2.9. De vrouw heeft ten laste van de man een aantal conservatoire beslagen gelegd, waarvan de exploiten en de overbetekening als productie 3 bij dagvaarding zijn overgelegd.
3. Het geschil
in conventie en in reconventie
3.1. De vrouw vordert - samengevat - in conventie :
Primair:
a. de rechtshandeling strekkende tot totstandkoming van de akte huwelijksvoorwaarden tussen de vrouw en de man te vernietigen;
b. de verdeling van de (beperkte) goederengemeenschap tussen partijen vast te stellen op nader aan te geven wijze.
Subsidiair:
veroordeling van de man tot vergoeding aan de vrouw van de ten gevolge van zijn onrechtmatig handelen door de vrouw geleden schade, ter grootte van de helft van de waarde van het vermogen van de man ten tijde van de huwelijksontbinding onder aftrek van de waarde van het vermogen van de vrouw ten tijde van de ontbinding.
Meer subsidiair:
buiten toepassing verklaring van artikel 8 van de huwelijksvoorwaarden en veroordeling van de man om binnen één week na betekening van het in dezen te wijzen vonnis onherroepelijk opdracht te geven aan de Stichting Notarieel Pensioenfonds tot uitbetaling aan de vrouw van de helft van de ouderdomspensioenaanspraken voor zover deze in de periode 9 mei 1985 tot en met 21 juni 2007 zijn opgebouwd, op straffe van een dwangsom van EUR 1.000,00 per dag.
- telkens met de veroordeling van de man in de proceskosten.
3.2. De man vordert - samengevat - in reconventie de vrouw te bevelen alle door haar gelegde beslagen binnen 8 dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis op te heffen en daartoe al het nodige te verrichten, op straffe van een dwangsom van EUR 1.000,00 per dag, met veroordeling van de vrouw in de proceskosten.
3.3. Op de vorderingen, stellingen en verweren over en weer wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie
4.1. De vrouw vordert primair vernietiging van de rechtshandeling in zake de totstandkoming van de huwelijksvoorwaarden op grond van misbruik van omstandigheden ex artikel 3:44 BW dan wel dwaling ex artikel 6:228 BW. Zij voert daartoe aan dat de (concept)akte in overleg tussen de man en de notaris is opgesteld, terwijl de koude uitsluiting bepaald niet een gangbaar stelsel van huwelijksvoorwaarden betrof. Ter gelegenheid van de ondertekening van de akte is slechts sprake geweest van een zakelijke opgave van de inhoud en de vrouw is dus niet deugdelijk voorgelicht over de inhoud van die akte door de man en/of de notaris. De man had het voornemen om de notaris op te volgen en als dat voornemen zou worden gerealiseerd, zouden de huwelijksvoorwaarden noodzakelijk zijn, zo heeft zij van de man begrepen, om eventuele risico's uit het toekomstig ondernemerschap te beperken. De niet deskundige vrouw heeft niet kunnen overzien dat zij in de huwelijkse periode niet zou meegenieten van de vruchten uit de toekomstige onderneming van de man en dat zij buiten de pensioenopbouw van de man zou worden gehouden. De maatschappelijke vertrouwensfunctie van de man houdt in dat hij zelf ter zake goede voorlichting geeft, c.q. er voor zorg draagt dat zij - gelet op haar onervarenheid - onpartijdig wordt voorgelicht. Subsidiair beroept de vrouw zich op onrechtmatig handelen van de man in de precontractuele (vertrouwens)relatie. Meer subsidiair vordert de vrouw buiten toepassing verklaring van artikel 8 van de huwelijksvoorwaarden wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid.
Met betrekking tot het beroep op verjaring
4.2. Wat betreft het door de man (onder verwijzing naar Hof Arnhem 13 juni 2006, LJN: AY5543) gedane beroep op verjaring per 22 december 2007 - zes maanden na de datum van echtscheiding wegens de verlenging ex artikel 3:320/1 BW - overweegt de rechtbank dat zij met de man van oordeel is dat hij met het instemmen met mediation niet geacht kan worden afstand te hebben gedaan van het beroep op verjaring. De verjaringskwestie kan evenwel verder in het midden blijven, aangezien de vorderingen van de vrouw op de hierna aan te geven inhoudelijke gronden hoe dan ook gedoemd zijn te stranden. Het bewijsaanbod van de vrouw - die overigens zonder nadere toelichting de stelling betrekt dat de vordering uit hoofde van onrechtmatige daad 'sowieso' binnen de verjaringstermijn is aangebracht, althans door middel van een brief is gestuit - dat zij hangende de echtscheidingprocedure al een beroep op de vernietiging van de huwelijksvoorwaarden heeft gedaan, is aldus niet ter zake dienend en wordt gepasseerd.
4.3. Volledigheidshalve merkt de rechtbank nog op dat de vrouw niet expliciet is ingegaan op het beroep op de 20-jaarstermijn van artikel 3:310 BW, aanvangende 'na de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt', waarbij de man uitgaat van de datum van de huwelijksvoorwaarden (8 mei 1985). Of het bij de beantwoording van de vraag of de betreffende rechtsvorderingen uit dien hoofde daadwerkelijk zijn verjaard, een onder alle omstandigheden aanvaardbaar resultaat oplevert om de niet zelden in het verre verleden gelegen datum van het aangaan van de (voorhuwelijkse) huwelijksvoorwaarden als aanvangsdatum te nemen, dient naar het oordeel van de rechtbank echter sterk te worden betwijfeld; vgl. HR 6 december 2002, NJ 2005, 125, in welke uitspraak de Hoge Raad ten aanzien van een niet nagekomen periodiek verrekeningsbeding de verjaringstermijn eerst bij het einde van het huwelijk laat aanvangen.
Met betrekking tot de gevorderde vernietiging van de huwelijksvoorwaarden
4.4. De vrouw verwijst bij de door haar gevorderde vernietiging van de huwelijksvoorwaarden in het bijzonder naar HR 9 september 2005, NJ 2006, 99, doch zij miskent naar het oordeel van de rechtbank dat de feiten en omstandigheden in het onderhavige geval ten principale verschillen van die in gemeld arrest. Het gaat hier immers niet om een wijziging van het huwelijksgoederenregime zoals in dat arrest - waarbij een bestaande gemeenschap van goederen na een aantal jaren tussen de echtelieden werd omgezet in een stelsel houdende uitsluiting, met alle consequenties van dien - maar om een tweede huwelijk op latere leeftijd, waarbij partijen beiden (een) kind(eren) uit een eerder huwelijk hebben, terwijl het door echtscheiding ontbonden eerste huwelijk van de vrouw eveneens koude uitsluiting behelsde - productie 6 aan de zijde van de man - en de vrouw dus met de werking van een dergelijk regime tot op zekere hoogte bekend mocht worden verondersteld. Terecht wijst de man er op dat het prijsgeven van bestaande rechten door de vrouw - zoals in gemeld arrest - niet aan de orde is: gelet op hetgeen ook al in het samenlevingscontract was overeengekomen - als geciteerd in rechtsoverweging 2.3, waarbij in het bijzonder van belang is de niet voor misverstand vatbare zinsnede dat partijen hun materiële onafhankelijkheid zoveel mogelijk wensen te behouden - is sprake van een bestendige gedragslijn, inhoudende continuering van scheiding van inkomen en vermogen, zowel gedurende de ongehuwde samenleving als tijdens het daarop gevolgde huwelijk.
4.5. De rechtbank vermag niet in te zien dat reeds het resultaat van de overeengekomen koude uitsluiting - de vrouw wijst er met name op dat de vermogensopbouw aan de zijde van de man niet mede aan haar ten goede is gekomen, terwijl partijen in een traditionele rolverdeling zijn terechtgekomen waarbij de vrouw de verzorging van de kinderen voor haar rekening heeft genomen, naar zij stelt - tot de conclusie leidt dat de huwelijksvoorwaarden onder invloed van een wilsgebrek tot stand zijn gekomen. Te minder niet aangezien - zoals de man onweersproken heeft gesteld - partijen na de sluiting van het huwelijk ieder hun werkzaamheden hebben voortgezet (de vrouw als bankemployé) totdat de man werd benoemd tot notaris, waarna de vrouw gedurende een aantal jaren parttime werkzaamheden heeft verricht op diens kantoor, waarbij zij een man/vrouw-maatschap zijn aangegaan die in onderling overleg per 1996 is beëindigd, ter gelegenheid waarvan de man aan de vrouw haar aandeel in de kapitaalrekening heeft uitgekeerd. Voorts staat als niet betwist vast dat de vrouw vervolgens een PABO-opleiding heeft gevolgd en na het behalen van haar diploma is gaan lesgeven, in welke baan zij haar eigen pensioenrechten opbouwt.
Van een 'traditionele rolverdeling' - in de betekenis dat slechts de man voor het inkomen zorg draagt en de vrouw het huishouden bestiert zonder dat zij eigen inkomsten verwerft, c.q. haar verdiencapaciteit op peil houdt - kan aldus naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval niet worden gesproken, waar nog bij komt dat de effecten van de onderhavige huwelijksvoorwaarden in zoverre zijn gemitigeerd dat de echtelijke woning op beider naam was gesteld en bij verkoop in 2010 bijna EUR 234.000,00 per persoon overbleef.
4.6. Uit de producties 3 en 4 bij conclusie van antwoord tevens eis in reconventie is af te leiden dat in 1985 ongeveer een kwart van de in dat jaar gemaakte huwelijksvoorwaarden koude uitsluiting behelsden, waarbij het aannemelijk is dat dit percentage bij tweede huwelijken nog aanmerkelijk hoger uitvalt, zoals ook in productie 2 bij dagvaarding onder het kopje Koude uitsluiting herwint terrein wordt aangenomen (blijkens de retorische vraagstelling: Speelt hier het aantal tweede huwelijken een belangrijke rol? Doet de emancipatie/ individualisering zich gevoelen?). Van uitzonderlijke huwelijksvoorwaarden is derhalve geenszins sprake.
4.7. Volgens de vrouw is de man tekort geschoten in zijn vertrouwenspositie, nu hij de concept-akte niet zou hebben besproken en toegelicht en alleen de vrijwaring voor toekomstige bedrijfsrisico's aan de orde zou zijn geweest, wat de man gemotiveerd heeft betwist. Wat daarvan zij, het feit dat de man naast toekomstig huwelijkspartner destijds tevens kandidaat-notaris was en dat de akte van huwelijksvoorwaarden is gepasseerd op het kantoor waar hij toen werkzaam was, laat - het risico van rolvermenging ten spijt -, onverlet dat het primair de instrumenterende notaris was die vrouw ter zake had behoren te 'beleren' door het geven van voorlichting over de rechtsgevolgen van de onderwerpelijke huwelijksvoorwaarden en het wijzen op eventuele risico's. Dit zo zijnde, kan het de man - behoudens uitzonderlijke omstandigheden waarvan evenwel niet is gebleken - niet worden tegengeworpen indien de notaris - die niet door de vrouw in deze gerechtelijke procedure is betrokken - in bedoelde Belehrungspflicht zou zijn tekortgeschoten. Dat in die akte alleen melding wordt gemaakt van de 'zakelijke opgave' van de inhoud aan de comparanten houdt verband met de destijds daartoe verplichtende bepaling in de Notariswet (artikel 30 oud) en kan niet gelden als een genoegzame onderbouwing van de stelling van de vrouw dat zij niet deugdelijk over de inhoud (door de notaris) zou zijn voorgelicht. In de tekst van de akte is bovendien een renvooi gemaakt - als gemeld in rechtsoverweging 2.6 -, wat er op duidt dat bij het passeren wel degelijk de nodige aandacht is besteed aan die inhoud, aangezien bij de behandeling van een en ander klaarblijkelijk een omissie werd ontdekt die alsnog met een geparafeerde toevoeging is gerepareerd.
4.8. Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat een situatie op grond waarvan de man had moeten weten of begrijpen dat hij de vrouw had moeten weerhouden van het aangaan van huwelijksvoorwaarden houdende koude uitsluiting niet aanwezig is geweest, welke aanwezigheid in artikel 3:44 BW voor het honoreren van een beroep op misbruik van omstandigheden wordt vereist. Uit hetgeen de vrouw stelt, kan evenmin worden afgeleid dat zij zich terecht op dwaling beroept. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, kan immers niet worden geconcludeerd dat die dwaling is te wijten aan een ten onrechte niet gedane mededeling van de man als wederpartij, c.q. dat laatstgenoemde, in verband met hetgeen hij omtrent de dwaling wist of behoorde te weten, de vrouw had behoren in te lichten.
Met betrekking tot de vordering uit onrechtmatige daad
4.9. Onder verwijzing naar het vorenstaande verwerpt de rechtbank evenzeer - wegens onvoldoende feitelijke grondslag - dat sprake is van onrechtmatig handelen van de man in de precontractuele (vertrouwens)relatie.
Met betrekking tot artikel 8 van de huwelijksvoorwaarden
4.10. Datzelfde lot treft - op dezelfde gronden - de meer subsidiaire vordering van de vrouw die zij baseert op de redelijkheid en billijkheid. Niet valt in te zien, mede gelet op de niet voor misverstand vatbare bewoordingen van artikel 8, waarom ten aanzien van de expliciete uitsluiting van pensioenverrekening/verevening anders zou moeten worden geoordeeld dan in de rechtsoverwegingen hiervoor ten aanzien van de koude uitsluiting in algemene zin tot uitgangspunt is genomen. De door de man in zijn conclusie van antwoord genoemde jurisprudentie - HR 5 oktober 1990, NJ 1991, 576 alsmede Hof Arnhem 2 augustus 2005, rolnummer 2004/601 en Hof Leeuwarden 14 september 2010, LJN: BN7333 - is daarmee in overeenstemming, waar ook in die rechtspraak de doorbreking van het uitsluitings-regime voor pensioenrechten niet is aanvaard. Het door de vrouw gedane beroep op het feit dat artikel 8 na de invoering van de wet Verevening Pensioenrechten (WVP) niet is aangepast en dat zij er daarom van heeft mogen uitgaan dat het de bedoeling was om niet de in artikel 11 WVP voorziene uitsluiting van toepassing te laten zijn, vindt geen steun in het recht en maakt vorenstaande niet anders. In aanvulling hierop kan er bovendien op worden gewezen dat in confesso is dat de vrouw uit hoofde van haar baan in het onderwijs eigen pensioenrechten heeft opgebouwd en dat zij zo nodig via door de man te betalen alimentatie in haar oudedag zal kunnen voorzien.
4.11. Al met al biedt artikel 6:248 BW de vrouw in dezen geen soulaas.
Met betrekking tot de proceskosten
4.12. Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
in reconventie
4.13. Nu de vorderingen in conventie zullen worden afgewezen, zijn de beslagen ten onrechte gelegd en dienen deze te worden opgeheven, in voege als in het dictum vermeld.
4.14. De gevorderde dwangsom zal worden beperkt en gemaximeerd als volgt.
4.15. Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in reconventie
5.3. veroordeelt de vrouw om alle door haar gelegde beslagen binnen 8 dagen na betekening van dit vonnis op te heffen en daartoe al het nodige te verrichten, op straffe van een aan de man te betalen dwangsom van EUR 500,00 per dag dat zij hieraan niet voldoet, tot een maximum van EUR 10.000,00 is bereikt,
5.4. verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.6. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.R. Hidma en in het openbaar uitgesproken op 15 augustus 2012.