ECLI:NL:RBZLY:2012:BY0691

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
22 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
188187
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. van der Hulst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van de politie voor disproportioneel geweld tijdens aanhouding

In deze zaak vorderde eiser, [eiser], dat de Regio Politie IJsseland aansprakelijk werd gesteld voor de schade die hij had geleden als gevolg van zijn aanhouding op 8 juli 2005. Eiser was in verwarde toestand en onder invloed van cocaïne, en verzet zich hevig tegen de aanhouding door de politieagenten [A] en [B]. De rechtbank beoordeelde of de aanhouding rechtmatig was en of het geweld dat door de politie was gebruikt proportioneel was. Eiser stelde dat er geen redelijk vermoeden van schuld was aan een strafbaar feit op het moment van zijn aanhouding, en dat het geweld dat tegen hem was gebruikt disproportioneel was. De rechtbank oordeelde dat de politie bevoegd was om eiser aan te houden en dat het gebruik van geweld gerechtvaardigd was gezien de omstandigheden. De rechtbank concludeerde dat de politie niet anders kon handelen dan zij heeft gedaan, en dat er geen bewijs was voor het gebruik van disproportioneel geweld. Eiser's vorderingen werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten van de politie.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
Locatie Zwolle
zaaknummer / rolnummer: 188187 / HZ ZA 11-862
Vonnis van 22 augustus 2012
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. J. Zeegers,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
REGIO POLITIE IJSSELLAND,
zetelend te Zwolle,
gedaagde,
advocaat mr. E.P. Ceulen.
Partijen zullen hierna [eiser] en de politie genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiser] was in de nacht van 7 op 8 juli 2005 in het centrum van [plaats] op de zogenaamde [straat]. Daar had [eiser] bij een prostitué cocaïne gebruikt. Nadat [eiser] de prostitué had verlaten voelde hij zich niet goed worden.
2.2. In dezelfde nacht waren de politieagenten [A] en [B] belast met de algemene surveillance in het centrum van [plaats] en dan met name in en rond het uitgaansgebied. Zij waren belast met het horecatoezicht. Zij waren in uniform gekleed en reden op opvallende mountainbikes. Op de kleding (jas en helm) was het opschrift politie meerdere malen duidelijk herkenbaar weergegeven. De mountainbikes waren wit met de bekende politietekens en- kleuren.
2.3. Omstreeks 01.05 uur op 8 juli 2005 fietsten [A] en [B] vanaf de [plek] in de richting van de [straat]. Op de [straat] werden zij door passanten aangesproken, die erop wezen dat iets verderop, in de richting van de [straat 2], een man liep, die kennelijk hulpbehoevend was. Dit bleek later [eiser] te zijn.
2.4. In het proces-verbaal van aanhouding opgemaakt door [A] en [B] is ten aanzien van de verdere gebeurtenissen het volgend opgenomen:
(...)
Wij, verbalisanten zagen hierop inderdaad een manspersoon midden op de straat lopen. De man liep op dat moment op de [straat] in de richting van de N344. De N344 is een openbare weg die vanaf het verkeersplein over de [straat] loopt, waar zowel verkeer vanuit de richting als verkeer in de richting van [plaats] kan rijden. Het is ons, verbalisanten ambtshalve bekend dat aldaar de maximum snelheid vaak word overschreden. Dit leverde dus een gevaarlijke situatie op. Wij, verbalisanten hebben de man vervolgens aangesproken en in de richting van het trottoir begeleid. Dit in verband met de veiligheid van de man en onze eigen veiligheid. Wij, verbalisanten zagen dat de man onder invloed was van alcohol danwel drugs cq verdovende middelen. Wij zagen dat de man hevig transpireerde, Wij, verbalisanten hoorden dat de man wartaal uitsprak en niet reageerde op de door ons gestelde vragen. Wij, verbalisanten hebben ons kenbaar gemaakt alszijnde politie. Hierop reageerde de man eveneens niet. Wij hoorden dat de man zei dat hij cocaïne gebruikt had. Wij, verbalisanten kregen geen contact met de man. Wij hoorden dat de man diverse keren zei: "Ik moet het goed maken met mijn vrienden" en "ik moet naar mijn dochter". Wij, verbalisanten konden hieruit verder niets opmaken en op doorvragen reageerde de man niet. Wij, verbalisanten hebben de man gevraagd naar zijn identiteit. De man kon ons geen geldig identiteitsbewijs tonen. Tijdens de staandehouding liep de man diverse keren wederom te straat op. Dit leverde gevaar op voor automobilisten en overige verkeerdeelnemers die over de [straat] en de N344 te [plaats] reden. Wij verbalisanten zagen dat enkele passerende auto's moesten remmen danwel uitwijken omdat de man op de rijbaan aanwezig was.
Wij verbalisanten hebben meerdere malen naar een geldig legitimatiebewijs gevraagd. Wij verbalisanten hoorde dat de man zei dat hij geen geldig legitimatiebewijs bij zich had. Het enige wat de man steeds antwoordde was dat hij het met iedereen goed wilde maken en dat hij naar huis wilde gaan. Ook zei de man dat hij coke gebruikt had en dat hij dat niet had moeten doen. De man zei dat hij daar spijt van had.
Wij, verbalisanten hebben de man hierop aangehouden voor het niet kunnen tonen van een geldig legitimatiebewijs, tevens gezien de fysieke toestand van de man. Dit voor de veiligheid van de man en de veiligheid van derden.
Wij, verbalisanten maakten dit kenbaar aan de man waarop de man weg rende in de richting van de genoemde weg, de N344.
Ik, verbalisant [A] ben vervolgens direct achter de man aangerend en kon hem kort hierop vastpakken.
Ik, verbalisant [B] stelde middels onze portofoon de meldkamer in kennis van de situatie. Tevens vroeg ik verbalisant [B] aan de meldkamer, om een dienstauto voor het overbrengen van deze persoon. Hieraan werd door de meldkamer gehoor gegeven. Wij, verbalisanten wilden de man vervolgens van de weg halen. Hierop verzette de man zich hevig. Ik, verbalisant [A] voelde dat de man met kracht probeerde zich los te rukken. Wij verbalisanten zagen dat de man steeds trappende bewegingen in onze richting maakte.
Wij, verbalisanten hebben de man vervolgens met de middels IBT aangeleerde technieken onder controle proberen te brengen. De man bleef zich echter continu hevig verzetten. Hierdoor ontstond een worsteling waarbij wij, verbalisanten en de man midden op de rijbaan van de N344 terecht kwamen. Wij, verbalisanten hebben de man uiteindelijk kunnen boeien om hem zodoende over te kunnen brengen naar het politiebureau.
Wij verbalisanten zagen, nadat de man in het inmiddels ter plaatse aanwezige voertuig geplaatst was, hij steeds trappende bewegingen bleef maken. Wij zagen dat de man tegen het dak en het raam trapte. Op onze aanwijzing dat de man moest gaan zitten, reageerde de man wederom niet.
Tijdens de aanhouding heeft de verdachte op geen enkele wijze gereageerd op de door ons gegeven aanwijzingen.
(...)".
2.5. Op het politiebureau is [eiser] in een zogenaamde observatiecel geplaatst. Daaraan voorafgaand is hij gefouilleerd. In zijn kleding trof de politie een zakje met wit poeder aan, waarvan later is vastgesteld dat het cocaïne bevatte. Vanwege zijn gedrag heeft een GGD arts die ter plaatse was [eiser] in zijn cel onderzocht en op dat moment niets bijzonders vastgesteld. Al die tijd (vanaf het moment van aanhouding) had [eiser] niet geklaagd over pijn aan zijn schouder en/of arm. Ook bij het afdoen van zijn handboeien klaagde [eiser] niet over pijn. Pas na enige tijd in de cel te hebben gezeten, klaagde [eiser] over pijn. De GGD arts heeft [eiser] toen opnieuw bezocht, en heeft daarop aan de politie gemeld dat zij vermoedde dat de schouder van [eiser] uit de kom was.
2.6. Daarop is [eiser] door de politie naar het ziekenhuis gebracht. In het ziekenhuis heeft het verplegend personeel eerst geprobeerd de arm in de schouderkom te krijgen. Toen dat niet lukte, zijn van de schouder foto's gemaakt. Er werd een schouderbreuk vastgesteld. Het ziekenhuis kon [eiser] op dat moment niet aan zijn schouder opereren, daarvoor diende hij naar een ziekenhuis bij hem in de buurt te gaan.
2.7. [eiser] is heengezonden met een boete (mini-procesverbaal) voor overtreding van de Wet op de identificatieplicht.
2.8. Op 11 juli 2005 heeft [eiser] ten overstaan van de hoofdagent van politie [naam] de volgende aangifte gedaan:
"Ik doe aangifte van zware mishandeling. Het geweld dat op mij werd uitgeoefend veroorzaakte bij mij zwaar lichamelijk letsel, bestaande uit: verbrijzelde linker schouder, linkerpols is gekneusd, verder wondjes op gezicht armen en ribben gekneusd.
De zware mishandeling vond als volgt plaats:
Op donderdag 07 juni, omstreeks 23.00 uur ben ik met de auto naar [plaats] gegaan. Ik wilde eerste een vriend bezoeken, maar deze was niet thuis. Ik ben vervolgens naar de hoerenbuurt gegaan en heb daar een afspraak gehad met een Columbiaans meisje. Toen ik daar binnen was heb ik een snuifje genomen. Dit was cocaïne. Ik werd binnen twee minuten heel panisch en angstig. Ik heb vervolgens mijn kleren aangetrokken en ik ben naar buiten gegaan. Buiten werd ik heel raar. Ik zakte in elkaar en ik werd steeds banger. Ik heb toen vervolgens mensen aangeklampt en om hulp geroepen. Ik werd niet geholpen.
Vervolgens kwam de politie. Het waren twee mannen op witte mountainbikes. Ik heb hen om hulp gevraagd. En hen verteld dat ik wat gebruikt had. Ze vroegen wie ik was. Een van de politiemannen, lange blonde pakte mijn portemonnee uit mijn achterzak. Hij begon mij te provoceren. Hij keek in mijn portemonnee en zei dan: "Ben jij [naam] [eiser]? Moet je eens kijken wat een geld hij bij zich heeft. O ben je verzekerd bij de CZ enz enz.
Die blonde agent zei tegen mij dat ik moest blijven staan. Ik kon niet stilstaan en ik ben heen en weer gaan lopen. Ik was hartstikke bang en ik dacht dat ik dood ging. Ik zag dat de blonde politieman op de fiets achter mij aan kwam. Ik rende weg. En toen besprong mij van achteren. Ik voelde dat mijn keel werd dicht gedrukt. Door dat ik geen adem meer kreeg verzette ik mij daar tegen. Ik wilde koste wat koste los komen, ik dacht dat ik dood ging. Maar ik voelde dat hij nog harder mijn keel dichtdrukte. Ik hoorde vervolgens dat hij riep dat er meer auto's bij moesten komen. Ik wist niet waar de andere politieman was gebleven. Ik weet niet hoeveel auto's en politiemensen erbij zijn gekomen. Maar ik weet wel dat ik mij hevig heb verzet. Want ik vond het onredelijk dat ik zo aangepakt werd. Ik wilde alleen maar hulp. Ik weet nog wel dat een van de agenten tegen mij zei dat ik op mijn buik op de grond moest gaan liggen. Dit wilde ik niet omdat ik volgens mij niets gedaan. Ik werd erg hardhandig aangepakt en ik sloeg met mijn gezicht op de straat. Er is over en weer geslagen. Ik heb mij verweerd voor de klappen van de politie. De klappen deden mij pijn ik heb geschreeuwd dat ze op moesten houden.
Vervolgens ben ik geboeid en ben ik achterin een politieauto gezet.
Toen ik in de auto zat heb ik een knie voor mijn gezicht en bovenlijf gehouden om mijzelf te beschermen. Omdat de blonde politieagent met zijn bovenlijf gedeeltelijk de auto in kwam.
Ik hoorde dat de blonde politieman tegen mij schreeuwde; "Ga recht zitten. Ga recht zitten!" Vervolgens zag ik dat hij uithaalde met zijn vuist. En hij sloeg op mijn gezicht en op mijn linkerschouder. Ik voelde hevige pijn in mijn linker schouder. En in mijn gezicht. Ik werd overal op mijn hoofd geslagen. Hij heeft mij met zijn vuist meerdere malen geslagen.
Ik was toen al die tijd geboeid en ik kon geen kant op. Ik ben toen heel stil gaan zitten en toen hield hij op. Ik heb toen ook nog gevraagd of de handboeien wat losser mochten omdat ze heel strak zaten en ik erg veel pijn had aan mijn polsen. Ik heb dit meerdere keren aangegeven. Ik zat rechts achterin de politieauto en de blonde politieagent kwam voor mij van links. Ik had alleen maar een shirt en mijn onderbroek nog maar aan. De politie heeft mijn broek uit getrokken om de riem die ik om had.
Ik ben vervolgens naar het politiebureau gebracht. Ik ben daar gelijk in de observatiecel gezet. Ik was heel erg overstuur. Ik was op dat moment niet agressief of boos. Ik was heel rustig. Ik ben niet door een hulpofficier aangesproken of zoals jullie dat noemen voorgeleid. Ik had geen kleren meer aan en ik kreeg een papieren overal aan. Vervolgens kreeg ik de GG GD arts op bezoek. Ze heeft mij alleen aangekeken en ze is toen weggegaan. Ik werd vervolgens in een gewone cel gezet. Ik begon toen te klagen over mijn linker schouder. De GG GD arts heeft mij toen onderzocht en zij adviseerde om met mij naar het ziekenhuis te gaan. De twee agenten die mij eerst naar het bureau hebben vervoerd, hebben mij toen ook naar het ziekenhuis te [plaats] gebracht. Daar zijn foto's gemaakt en de diagnose was daar dat de schouder op een lelijke manier gebroken was. Ik heb in het bijzijn van de verpleging en artsen aan de twee politieagenten gevraagd waarom het nodig was dat er zoveel buitensporig geweld gebruikt moest worden. Hier konden zijn geen antwoord op geven, want ze waren er niet bij geweest. Zij hebben mij alleen maar vervoerd.
Ik had al een paar keer aangegeven dat ik naar huis wilde omdat mijn 14-jarige dochter alleen thuis was. Ik ben toen weer naar het bureau gebracht. Ik hoefde toen niet meer de cel in. Een van die politieagenten heeft mijn auto naar huis gebracht en een ander heeft mij naar huis gereden. In een keer werd ik op een normale manier behandeld.
De politieagenten die mij mishandeld hebben zijn voornamelijk de twee geweest die ik als eerst heb aangesproken. Een was lang en had blond stekeltjes haar en de andere was wat kleiner en die had een oorbel in een van zijn oren. Ik zal best ook wel klappen hebben gehad van andere politieagenten maar die kan ik niet omschrijven. Die blonde agent heeft zich helemaal uitgeleefd op mij. Ik vond dat hij geen rem meer had. Ik snap ook niet dat er geen andere agenten in hebben gegrepen.
Ik kom net van het ziekenhuis te [plaats]. De chirurg die mij behandelde verteld mij dat mijn linker schouder in ieder geval verbrijzeld is. Ik moet zo spoedig mogelijk door een scan zodat ze kunnen zien of ik een protese krijg of dat alles bij aan elkaar wordt gezet met pinnen en platen.
Verder kan ik niet werken. Ik heb een bijstands uitkering en ik weet niet hoe dit verder gaat. Ik zou deze week weer beginnen met werken in loondienst van een visboer. Ik weet niet hoe dit verder moet. Ik kan helemaal niets. Mijn dochter van 14 moet nu alles doen in huis. Haar vakantie is naar de maan.
(...)".
2.9. Op 1 augustus 2005 is [eiser] in het Streekziekenhuis Koningin Beatrix te [plaats] geopereerd aan zijn linkerschouder. Er is een kophalsprothese geplaatst.
2.10. Naar aanleiding van de aangifte door [eiser] heeft het Bureau Inlichtingen en Veiligheid (verder BIV) van de politie een disciplinair en strafrechtelijk onderzoek ingesteld. In het kader van dit onderzoek zijn een aantal personen gehoord. In het kader van dit onderzoek zijn - voor zover thans van belang - de volgende verklaringen afgelegd:
- [politieagent] (politieagent)
"(...)
Na verloop van enige tijd, het kan dat het inmiddels na middernacht en 8 juli 2005 was, kregen wij via de meldkamer het verzoek om te gaan naar de [straat]. De melding hield in met enige voorrang naar de [straat] te gaan, omdat collega's bezig waren met een aangehouden verdachte die nogal agressief was. Toen wij de melding kregen waren wij niet echt ver uit de buurt. Met enige voorrang zijn wij daar naar toe gereden en gekomen op de kruising [straat] met de [straat] zag ik het volgende.
Op de rijbaan van de [straat] zag ik twee collega's dit betroffen [B] [B] en [A] [A]. Zij waren gekleed in een bikersuniform. Dit houdt in, dat zijn hun surveillance verrichten op een mountainbike en gekleed zijn in een zwarte grijze broek met daarop een donkere jas met daarop duidelijk zowel voor als achter het opschrift politie. Ook dragen ze een zwarte helm met oranje en blauwe strepen. Met politiestickers. Zij zijn dus duidelijk herkenbaar.
Op de rijbaan van deze [straat] lag een persoon, op de buik, kennelijk de verdachte. Ik zag dat deze man met de handen op de rug was geboeid. Beide collega's waren erbij en één van hen hield de verdachte met een hand vast bij de boeien en met de andere hand bij de kraag. Ik zag, dat de verdachte nogal te keer ging en ik hoorde dat hij schreeuwde. Hij probeerde los te komen hetgeen niet lukte. Ook hoorde ik dat hij telkens riep om, naar later bleek zijn dochter [naam]. De man spartelde behoorlijk tegen. Aan de collega's kon ik zien, dat de man aardig verzet gepleegd had, want beide collega's waren buiten adem. Kennelijk had hen dit nogal veel energie gekost. Op de rijbaan zag ik ook een horloge op straat liggen. Dit bleek van [A] te zijn. Deze was stuk gegaan tijdens de worsteling.
De man lag zodanig op straat dat de auto's die over de rijbaan reden er met een boog omheen moesten. Als er verkeer vanuit [plaats] op de brug moest had men daarvan hinder. Er stonden volgens mij geen mensen rondom. De [straat] is een doorgaande weg waar ook 's nachts het nodige verkeer rijdt.
De man is hierop in de dienstauto (Opel Vectra) achterin geplaatst. Hierbij is niets bijzonders gebeurd. Ik ben naast de man achterin de auto gaan zitten. De man zat rechts naast mij dus rechts achterin de auto. Hierbij zag ik dat de man rondom zijn mond en neus wit was en nogal nat was van zweet. Ook in de auto ging hij verbaal door. Hij bleef schreeuwen om zijn dochter en bleef zich zodanig bewegen dat hij het niet eens was met de aanhouding. Ik heb de man onderweg naar het bureau bij de boeien vastgehouden en bij zijn kraag. Ik kon dit doen, omdat ik op de knieën naast de man op de achterbank zat.
[politieagent] reed en zo zijn wij naar het hoofdbureau gereden. Aldaar gekomen is de sluis voor het arrestantenverblijf geopend en nadat wij ons vuurwapen hadden afgegeven is de man met behulp van een arrestantenverzorger in de observatiecel/dronkemanscel geplaatst.
Hier is de man door ons gefouilleerd, van de boeien ontdaan en uitgekleed. Tijdens de fouillering hebben we nog wat wit poeder in een plastic zakje aangetroffen. (...) Het was nog een beste klomp. Gezien het feit dat hij rondom zijn neus wit was, had ik de indruk dat hij met zijn neus flink in die zak had gesnoven. In de auto heeft de man niets gezegd over wat hem overkomen was. Hij bleef alleen maar schreeuwen en gek lopen doen.
Ook in de dronkemanscel bleef de man nog vervelend. Om de man goed te kunnen fouilleren is de man in bedwang gehouden, doormiddel van een elleboog overstrekking aan zijn rechterarm en elleboog. Dezelfde greep is ook toegepast om hem te kunnen ontboeien, omdat ook hij ten tijde hiervan zich bleef verzetten. Toen ik de man zonder kleding zag, hij droeg alleen nog zijn onderbroek, is mij niets aan hem opgevallen. Het betrof een stevige man met flink postuur en een dikke buik. Hij zag er zo op het oog gezond uit.
(...)".
- [politieagent] (medewerker BPZ bij de politie)
"(...)
Op 7 juli 2005 had ik nachtdienst. (...) Na de briefing ben ik met [politieagent] in een auto de straat opgegaan. Nadat wij goed en wel waren vertrokken kwam er via de "porto"een bericht van de collega's [B] en [A] in de trant van "[straat] en auto erbij". Op de wijze waarop het gezegd werd had ik gelijk de indruk dat er snelheid geboden was. Ik denk dat het ongeveer twee a drie minuten geduurd heeft om er te komen. Het zal mogelijke even na twaalf uur geweest zijn dat wij ter plaatse waren. Het kan ook zijn dat het iets eerder geweest is. Dit betrof het [plein]. Het [plein] is het begin van de [straat] en het begin van de opgang naar de [straat].
Toen wij daar aankwamen zag ik dat er een man op de grond lag. De man lag op zijn buik en tevens zag ik, dat de man was geboeid. [B] zat of lag aan een zijde van deze man en [A] aan de andere zijde. Ik zag dat beiden de man in bedwang hielden. Rechts op het trottoir van de [straat] liepen nog wat mensen. Het was beslist niet zo dat er veel personen in de nabijheid stonden.
[B] en [A] hadden bikedienst. Dit houdt in dat ze surveilleren op een mountainbike en met name de horeca als extra taak hebben.
Zij zijn ook iets anders gekleed. Ze dragen een zwart regenjack of fleecejack met daarop het opschrift in witte letters POLITIE. Ook draagt men een helm. Zij zijn zodanig herkenbaar dat het duidelijk zichtbaar is dat het politie betreft. Ook de fiets is als zodanig aangepast. Deze heeft o.a. typische politiekleuren. Toen ik bij [B] en [A] kwam hoorde ik, dat de man was aangehouden. Ik hoorde van hen dat hij zo gek was als een "deur". Verder is mij niets opgevallen. Ik hoorde ook niet dat de man over pijn klaagde. De man had zichtbaar ook geen letsel. Inmiddels was ook [[hondengeleider]], een hondengeleider ter plaatse gekomen.
De man is hierop door [hondengeleider], [B], [A] en [politieagent] in de auto geholpen en neergezet op de achterbank. Ik zag dat de man rondom zijn neus wit was. Ik had geen idee wat dat was. Overweg hoorde ik van hem, dat het shit was en een deel daarvan nog in zijn jas zat. Later bleek het hier te gaan om mogelijk cocaïne dat later ook in zijn kleding werd aangetroffen. De man lag in eerste instantie op de achterbank. Ik wilde niet zo met hem gaan rijden en de man is vervolgens rechtop gezet en [politieagent] is naast hem gaan zitten. Hij heeft de man op deze wijze wat in bedwang kunnen houden. Ook tijdens het overbrengen naar het bureau heb ik niets gemerkt van pijn of letsel dat de man zou hebben kunnen opgelopen. Vanaf het moment van vertrek en aankomst bureau, bleef de man een onsamenhangend verhaal houden. Je kon er geen touw aan vastknopen. Hij murmelde iets van vis, busje en visboer. Op dat moment wist ik niet wat hij daarmee bedoelde. Later vernam ik dat hij visboer was. Ook heeft hij iets geroepen over een dochter of een kind. Ik had wel de indruk dat de man ergens van onder invloed verkeerde. Wat het was weet ik niet. Ik heb geen alcohol geroken. Wel was voor mij duidelijk dat hij iets genomen had want zijn gedrag was verre van normaal.
Als ik de man zou moeten omschrijven, betreft het iemand met een stevig postuur. Hij is eerder wat vadsig dan slank. Ik kan hem omschrijven in de gewichtklasse van 85 plus. In de auto is verder niets voorgevallen. De man was geboeid en hij heeft niet de gelegenheid gehad om iets te kunnen ondernemen. Gekomen bij het bureau zijn wij via de sluis naar binnen gereden. Ik ben uitgestapt en heb het wapen afgegeven heb ook de deur waar [politieagent] zat geopend. De verdachte heb ik vervolgens uit de auto geholpen. Er was ook een arrestantenbewaarder (mogelijk [arrestantenbewaarder]) bij die kennelijk al op de hoogte was dat wij kwamen, de deur naar het cellencomplex stond ook open. Gekomen in de gang naar de dronkemanscellen is de man geplaatst in de eerste cel. Ik bemerkte al snel na het uitstappen, dat ik de man extra moest begeleiden naar deze cellen toe omdat de man niet echt meewerkt. Of dit bewust gebeurde weet ik niet.
In de eerste cel gekomen is de man ontdaan van zijn boeien. Hij was horizontaal geboeid. [politieagent] heeft de man bij zijn rechterarm vastgehouden. Ik heb hem bij de linker arm vastgehouden en hij is in de hoek geplaatst, rekening houdend met de omstandigheden waaronder hij op straat is aangetroffen. Het ontboeien heeft geen problemen gegeven. Toen de riem van hem afgenomen was zakte de broek naar beneden. De broek stonk naar vis. Een aantal kledingstukken, die de man nog droeg zijn uitgetrokken. Dit betrof de jas en de broek. Deze zijn buiten de cel gelegd. Daar is ook de rest van de kleding door ons nagekeken. Hierop is de boei van de linkerpols afgedaan.
Wij verwachten nog dat de man mogelijk recalcitrant zou worden. Dit gebeurde niet en hierop is de man alleen gelaten. Hij bleef rustig. Bij het ontkleden of het ontdoen van de boeien heeft de man nergens over geklaagd. Met name op het moment dat de man ontdaan werd van de boeien zou dit pijnlijk kunnen zijn op het moment dat hij hierbij door ons wordt geholpen. Hierbij was niets te merken van enige pijn. Althans hij liet het niet blijken.
De man ging vervolgens in de hoek van de cel zitten. Het betrof een kale cel waarin niets stond. In de jaszak werd door mij een plastic zak aangetroffen met daarin een redelijke hoeveelheid wit poeder. Dit is door ons in beslag genomen en opgezonden naar het NFI. Het bevreemde ons dat dit poeder niet in bolletjes was verpakt. Gezien de wijze waarop de man eruit zag, zou je haast denken dat hij zijn neus in de zak met het witte poeder heeft gestoken. Een toevallig aanwezige GGD arts mevrouw [arts], die voor iets anders al op het bureau was heeft nog even naar de ingesloten verdachte gekeken. De reden hiervoor was, dat de man onder invloed aan het bureau was gebracht en wij zekerheid wilden hebben of insluiting toelaatbaar was. Hij zat op de grond van de cel. De arts is gehurkt voor hem gaan zitten heeft hem aangesproken en gevraagd wat of er gebeurd was. Wat er precies gezegd of gevraagd is weet ik niet maar even later kwam zij weer buiten de cel en liet niet merken dat de man enig letsel had. Waar zij nog wel een opmerking over maakte was de witte poeder dat rondom zijn neus.
Hierop ben ik daar weggegaan op zoek naar een HOVJ. Tevens is de wachtcommandant in kennis gesteld. Ook zijn de inbeslaggenomen spullen op de juiste wijze afgehandeld. Het zal ongeveer een half uur later geweest zijn, dat ik hoorde dat de zojuist ingesloten verdachte geklaagd had over pijn. De GGD arts mevrouw [arts] was er nog en deze heeft de man opnieuw bekeken en geconstateerd dat de man zijn arm mogelijk uit de kom had.
(...)".
- [arrestantenverzorger] (arrestantenverzorger)
"(...)
Toen ik enige tijd op het regelcentrum zat kreeg ik via de portofoon die aanstond mee, dat collega's iemand hadden aangehouden en deze zou worden overgebracht naar het politiebureau. Het was inmiddels donderdag 8 juli 2005. Tevens had ik opgevangen dat er iets met deze man aan de hand was. Ik kan echter niet zeggen wat dat precies geweest is.
Vanuit het regelcentrum kan ik deze auto zien aankomen en zodra ik ze zie, dan kan ik vanuit het centrum het hek bedienen, waardoor men de binnenplaats op rijdt en de sluis die toegang geeft tot het cellencomplex. Zodra de auto binnen is verlaat ik het regelcentrum en ga ook naar het cellencomplex.
Toen ik daar kwam zag ik dat de collega's [politieagent] en [politieagent] de man die geboeid was al uit de auto hadden. Ik zag dat zij hem voor hun uit duwden in de richting van een van de twee separaat cellen. In de cel is de man, die ik niet ken en ook nooit eerder had gezien met de buik tegen de muur geplaatst om hem te ontdoen van zijn kleding en de boeien. Van het moment dat ik deze man zag hoorde ik, dat hij soms wat schreeuwde. Wat hij precies zei weet ik niet meer. Ik heb niet de indruk gekregen dat de man pijn had. Ook heb ik bij hem op dat moment geen letsel gezien. Wat ik wel kan herinneren is dat de man rondom zijn mond en neus wit poeder had zitten. Mogelijk betrof dit cocaïne, want later werd in zijn kleding ook een zakje met daarin wit poeder aangetroffen. Dit is volgens mij in beslag genomen. Nadat de man ontdaan was van zijn kleding is aan hem een papieren overal verstrekt. Ik kan mij niet herinneren of hij deze ook in de separatiecel heeft aangetrokken. De man is hierop alleen gelaten en ik ben op zoek gegaan naar de GGD arts mevrouw [arts]. Deze moest nog ergens in het cellencomplex zijn, omdat zij voor een andere arrestant aan het bureau was gekomen..
Omdat de ingesloten verdachte die net binnengebracht was onder invloed verkeerde is in overleg met de hulpofficier van justitie besloten om de arts ook naar hem te laten kijken. Dat is hierop gebeurd.
Ik ben met de arts naar de man toegegaan en zij heeft de man vluchtig bekeken. Zij achtte het toelaatbaar dat de man kon worden ingesloten. Haar verzoek was wel om hem onder observatie te houden. Ik moet hierbij opmerken dat bij dit bezoekje de ingesloten verdachte al aanmerkelijk kalmer was dan op hem moment dat hij werd binnengebracht. Ik hoorde, dat hij bij het bezoek van de arts aangaf dat hij domme dingen had gedaan.
Na het vertrek bij de arrestant ben ik gegaan naar het regelcentrum en heb van daaruit het verdere verloop via de beelden gevolgd.
Ongeveer een half uur later, het kan zijn dat dit omstreeks 02.10 uur die nacht is geweest kreeg ik vanuit de separatiecel te horen via de intercom, dat de ingesloten arrestant klaagde over pijn. Het ging hierbij om de schouder. De arts [arts] was nog aanwezig en aan haar heb ik gevraagd of zij nog een keer bij de man wilde gaan kijken. Ik ben met haar meegelopen naar de cel en daar gekomen zag ik dat de man stond. Ik zag hierbij dat hij met zijn ene hand de andere arm ondersteunde. Ik kon ook zien dat de man pijn had, hij klaagde daar ook over. Ik heb bij de man geen letsel gezien. De arts heeft hem onderzocht. Ik heb niet gezien hoe dit onderzoek door haar verricht is. Ik stond opdat moment buiten de cel met de deur op een grote kier.
De arts heeft na het onderzoek besloten, dat het beter was dat de man voor een vervolgonderzoek naar het ziekenhuis moest. Intussen is door mij de man overgeplaatst naar een andere cel, omdat hij een stuk rustiger was en nu wel dekens zou kunnen krijgen. Gezien zijn vertrek naar het ziekenhuis zal hij deze voor die korte periode wel niet hebben gekregen. In de cel ligt standaard een matras. In de papieren overall is de man door de collega's die hem ook hadden binnen gebracht vervoerd naar het ziekenhuis. De man was rustig en kalm en behoefde niet te worden geboeid. Dit viel mij gelijk op. De wijze waarop hij zich gedroeg was een duidelijk verschil met het moment toen hij ruim een half uur daarvoor binnen kwam.
(...)".
- [politieagent] (politieagent)
"(...)
Ik denk dat het omstreeks 01.00 uur op vrijdag 8 juli 2005 is geweest dat wij op de [straat] rustig over het stoep langs de ramen van de prostituees reden.
Wij werden door jongens er op attent gemaakt dat een eindje verderop buiten ons zicht een man liep die volgens de jongens hulp nodig had. Ik ben met [B] in de aangegeven richting gefietst en zag dat er een man op straat liep aan het eind van de [straat] nabij de op/afrit naar de [straat]. In de buurt van de man gekomen hoorde ik veel geschreeuw. Ik kreeg de indruk dat de man onder invloed verkeerde. Ik hoorde dat de man zei, "Ik heb niets gedaan" en "Ik wil het goedmaken". Ook hoorde ik dat hij de naam [naam] regelmatig riep. Later begreep ik dat zijn dochter deze naam had. De man trok de aandacht van voorbijrijdende auto's. Ondanks het late tijdstip rijdt er nog veel verkeer.
Doordat er nogal wat verkeer langsreed vond ik het nogal gevaarlijk voor deze man. Hij bevond zich soms op de rijbaan en gedroeg zich ook als een dronken persoon. Ik zag dat auto's soms remden en uit moesten wijken. Soms liep hij in de richting van een auto. Voor zijn eigen en andermans veiligheid heb ik deze man aangesproken en gevraagd of hij met ons wilde komen naar het trottoir, zodat hij geen gevaar meer kon zijn voor de auto's.
De man was niet zo groot en in ieder geval kleiner dan ik zelf ben (1.96 mtr). Hij had een stevig postuur en was van middelbare leeftijd.
Nadat ik de man gevraagd had of hij iets had gedronken en hem tegelijkertijd naar de kant van de weg begeleidde hoorde ik dat hij zei, "ik heb niets gedaan". Hij riep alleen maar de naam [naam] en draaide zich weerom en liep de weg op.
Ik had de man duidelijk gemaakt dat ik van de politie was. Of dat tot hem doordrong weet ik niet. De man heeft ons niet om een legitimatie gevraagd. Hij was denk ik ook teveel met hem zelf bezig. Toen ik hem vroeg of hij zich kon legitimeren kreeg ik van hem de portemonnee. Ik een oogwenk zag ik, dat daarin nogal wat geld zat. Een legitimatiebewijs heb ik niet gezien. Ik kende de man ook niet.
Toen ik met de man sprak heb ik geen alcohol lucht bij hem geroken. Waar hij wel van onder invloed was, was mij opdat moment ook niet duidelijk. Hij gaf niet aan wat hij gebruikt had. Ook zag ik niets bijzonders aan hem. Wel kwam er wat speeksel uit zijn mond.
Toen ik uiteindelijk weer met hem aan de kant van de weg stond heb ik de taxicentrale gebeld en verzocht of er een taxi naar ons kon komen. Het leek mij beter dat de man met een taxi naar huis gebracht zou worden. Ik hoorde toen, dat het wel een half uur kon duren voordat er een taxi beschikbaar was.
De man liep tijdens het praten steeds weer de rijbaan op. Dit gebeurde wel 4 tot 5 keer. Het was voor zijn veiligheid en voor het verkeer beter, dat de man door ons overgebracht zou worden naar het bureau. Daar zouden wij dan in alle rust kunnen beslissen wat het beste voor hem zou zijn, gezien zijn toestand. De man bleef maar schreeuwen en tekeer gaan.
Voorzover het mogelijk was hem dit duidelijk te maken heb ik tegen hem gezegd dat wij hem zouden overbrengen naar het bureau. De man reageerde hierop door te zeggen, "ik ga niet mee". Gelijk daarop zag ik, dat hij de rijbaan oprende in de richting van de [straat]. Hierbij nam hij nogal risico's want er reden auto's. 1 Auto moest zelfs fors remmen. Toen ik zag dat deze auto gestopt was ben ik er direct achteraan gerend en toen ik bij hem was, heb ik hem vastgepakt bij zijn arm. Ik probeerde een armklem aan te leggen, zoals wij ook hebben aangeleerd bij de IBT training. Dit lukte niet. De man sloeg nu wild om zich heen en rukte en trok de andere richting op dan waarin ik hem wilde hebben. Ik kon hem niet rustig krijgen, ondanks dat ik op hem insprak. Ook een wurgklem eveneens een IBT techniek lukte niet. Inmiddels was [B] ook bij ons gekomen en hij probeerde de andere arm vast te pakken. Tijdens deze schermutseling zijn wij vallend op de rijbaan terecht gekomen. Het kan best zijn, dat ik daarbij boven op hem gevallen ben. Ik weet dat niet. Het gebeurde allemaal zo snel. Alles wat de man kon bewegen bewoog. Zelfs met zijn hoofd schudde en bonkte hij. Hij bleef schoppen en slaan. Op een bepaald moment lag hij op de rug en zagen wij kans hem bij de armen vast te pakken. Ik ben hierbij boven op hem gaan zitten, Hierbij kon ik één van zijn polsen boeien. Via een IBT techniek zagen wij kans hem liggend op de buik te krijgen, zodat wij ook de andere pols konden boeien. Tijdens deze handelingen bleef de man zich voorzover hij nog kon, zich verzetten. Ik heb zo veel moeite moeten doen om de man in bedwang te houden dat ik er twee dagen spierpijn van heb gehad. Ook is mijn horloge tijdens deze worsteling stuk gegaan. Inmiddels was ik er nog steeds niet uit om wie het ging. Het verzet en het boeien van de man speelde zich geheel af op de rijbaan van de oprit van de [straat]. Door [B] was tussendoor de meldkamer ingelicht en verzocht om een auto voor het overbrengen van de aangehouden verdachte. Zelfs in afwachting van die auto bleef de man zich er onrustig gedragen door te schreeuwen, rukken en trekken. Ik afwachting van de auto hebben we de man vastgehouden. Toen de collega's met de auto kwamen is de man door ons achterwaarts gebukt naar de auto gebracht. Dit was ongeveer een afstand van acht meter. Het hoofd van de man hadden we hierbij vastgeklemd tussen ons in. Uiteindelijk hebben wij hem achterin de auto gezet. Zelfs toen zag hij nog kans om tegen het dak van de auto te trappen. Een collega is naast hem gaan zitten. Wij hebben nog getracht hem in de gordel te krijgen maar dit lukte niet.
Ik heb de man in het geheel niet horen klagen over pijn. Hij schreeuwde wel maar niet, omdat hij pijn had. Hij riep daarbij allerlei verwensingen, Als de man zich niet had verzet was er niets gebeurd en had de man nu ook geen letsel gehad.
(...)".
[B] [B] (politieagent)
"(...)
Gekomen op de [straat] werden wij aangesproken door een tweetal jongens. Zij maakten ons erop attent dat er een eind verderop in de richting van de [straat 2] een man op straat liep te schreeuwen. De man had volgens hen hulp nodig. Wij zijn in de opgegeven richting gefietst en in de buurt gekomen hoorden we geschreeuw en zagen een man lopen op de rijbaan van het einde van de [straat]. Hij liep ter hoogte van de aansluiting met de oprit naar de [straat]. Ik zag dat hij wat verward rondliep en hoorde dat hij diverse dingen schreeuwde zoals: "Ik moet weg" en iets waarbij hij de naam van een meisje noemde. In de buurt gekomen hebben wij de fiets weggezet en zijn in de richting van de man gelopen. Er was nogal wat autoverkeer en de man bevond zich op straat. Hij vormde opdat moment een gevaar voor zich zelf maar ook voor het verkeer, de auto's moesten om hem heen rijden.
De man had een stevig postuur en was ongeveer 35 jaar oud. Toen hij zo schreeuwde was er niemand bij hem in de buurt. Hij was alleen maar met zich zelf bezig. Zijn gedrag was niet normaal. Hij was ook zichtbaar van iets onder invloed doch ik kon niet opmaken waarvan. Hij schreeuwde dat hij naar zijn dochter wilde. Om de man vanaf de rijweg te krijgen pakte [A] de man bij de arm en geleidde hem naar de kant van de weg. Aldaar gekomen is aan hem gevraagd wie hij was en wat er aan de hand was. De man reageerde niet maar bleef in zich zelf praten. Ik hoorde ook dat hij zei, "ik ben bang ze zoeken mij".
Het was moeilijk vast te stellen of hij nu onder invloed van drank of van verdovende middelen verkeerde. Omdat we niet echt tot de man door konden dringen hebben we nog eens extra gezegd dat we van de politie waren en hem wilden helpen. Het drong echter niet tot hem door. Aan hem is gevraagd om een legitimatie. Deze had hij niet. Wel gaf hij de portemonnee af maar daar zat ook geen legitimatiebewijs in. [A] heeft deze even vluchtig bekeken. Tussendoor probeerde de man telkens weer weg te lopen in de richting van de rijdende auto's. Soms kwam het voor dat een automobilist hiervan schrok en uitweek.
De man had geen idee wie of waar hij was en was zeker niet in staat om zelfstandig zijn weg te kunnen vervolgen. Tussendoor gaf hij aan cocaïne te hebben gebruikt. Ik hem opdat moment niet gezien of hij ook wit poeder rondom zijn neus had zitten. Later heb ik dat wel op het politiebureau bij hem gezien. Ondertussen hadden [A] en ik een inschatting gemaakt hoe nu verder. [A] had tussendoor contact gehad met een taxicentrale. Voordat er een taxi beschikbaar kwam zou het een half uur duren. Dit was dus geen optie.
Wij hebben toen besloten om de man aan te houden en over te laten brengen naar het politiebureau. Wij konden de man ook niet aan zijn lot overlaten. Het was ook beter voor zijn eigen veiligheid. Omdat de man zich niet kon legitimeren wisten we ook nog steeds niet met wie we van doen hadden.
[A] heeft de man toen gezegd dat hij was aangehouden en dat hij met ons mee moest. Gelijk daarop hoorde ik dat de man zei, "ik ga niet mee" en zag dat hij de straat van de N344 oprende. Ik zag hierbij dat een automobilist vol in de remmen moest om een aanrijding met deze wegrennende man te voorkomen. Ik had even snel oogcontact met die bestuurder en heb de man nog even bedankt voor zijn alertheid en oplettendheid. [A] is onmiddellijk achter de man aangerende en de meldkamer is door mij op de hoogte gebracht. Tevens is een auto ter plaatse verzocht. Toen de auto stilstond ben ik ook achter [A] en de man aangerend. Ik zag dat [A] de man vastpakte toen hij inmiddels op de andere rijstrook van de overstekende weg gekomen was. De man verzette zich hevig, door met zijn armen te zwaaien. Dit verzet ging alleen maar door. Ook toen ik erbij kwam en de man bij zijn andere arm probeerde te pakken. De man begon toen om zich heen te slaan en te schoppen en probeerde zich lost te rukken in een andere richting dan dat wij de man wilden hebben. Het op de man inpraten had ook geen invloed en daar werd de man ook niet rustiger van. Tijdens de daarop volgende worsteling zijn wij gevallen. Ik weet niet of ik daarbij op de man ben gevallen. Of de man hierbij ongelukkig terecht is gekomen, weet ik niet. Ik heb op geen enkele wijze gehoord of gezien, dat de man pijn had. Toen de man op zijn rug lag zagen wij kans hem aan één kant te boeien. Hij bleef zich hierbij wel doorlopend verzetten. Via een aangeleerde IBT techniek hebben we de man kunnen draaien, zodat hij op zijn buik kwam te liggen. Toen de man op de buik lag waren we in staat om de man af te boeien volgens de aangeleerde techniek.
De auto die de man over moest brengen kwam min of meer op het moment dat wij goed wel de man hadden afgeboeid. Een van ons zat opdat moment op de man om hem in bedwang te houden. Hij ging zelfs opdat moment nog tekeer. Toen de auto er was is de man in de benen geholpen en achterwaarts in gebukte houden is de man in de richting van de auto gebracht met het hoofd geklemd. Dit is bewust zo gebeurd om te voorkomen dat de man ons kon schoppen of spugen.
Gekomen bij de auto is de man achter in de auto geplaatst. Hierbij zag hij nog kans om tegen het dak van de auto te schoppen. Een van de collega's is naast de man gaan zitten teneinde hem inbedwang te kunnen houden en zo is hij vervoerd naar het politiebureau.
(...)".
2.11. Uit het deskundigenrapport d.d. 17 oktober 2005 van het Nederlands Forensisch Instituut blijkt dat in het (op 8 juli 2005 afgenomen) bloed van [eiser] "een werkzame concentratie cocaïne is aangetoond en een onwerkzaam omzettingsproduct van THC. Er is geen alcohol (ethanol) aangetroffen. De resultaten van het toxicologisch onderzoek wijzen op recent cocaïne gebruik en het gebruik van een cannabisproduct, mogelijk langere tijd geleden."
2.12. Het proces-verbaal, dat het BIV na afronding van haar onderzoek opstelde, is bij brief van 3 april 2006 van de politie aan het Openbaar Ministerie gezonden voor het nemen van een vervolgingsbeslissing. In genoemde brief heeft de politie aan het Openbaar Ministerie meegedeeld dat volgens haar inzichten het door [A] en [B] aangewende geweld na de aanhouding van [eiser] in overeenstemming was met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit in de zin van artikel 8 van de Politiewet en dus gerechtvaardigd. De politie sprak het voornemen uit als werkgever geen disciplinaire maatregelen op te leggen, omdat de uitkomst van het onderzoek daartoe geen aanleiding gaf.
2.13. Bij brief van 23 mei 2006 heeft het Openbaar Ministerie aan de politie meegedeeld dat er geen enkele grond aanwezig was om [B] en [A] te vervolgen. De zaak is geseponeerd met sepotcode 01, wat inhoudt dat [B] en [A] ten onrechte als verdachten zijn aangemerkt. Van deze beslissing is [eiser] eveneens in kennis gesteld. Dit heeft geresulteerd in een klachtprocedure bij het gerechtshof Leeuwarden. Het gerechtshof Leeuwarden heeft de klacht van [eiser] tegen de beslissing van het Openbaar Ministerie om [A] en [B] niet voor (zware) mishandeling te vervolgen, ongegrond verklaard.
2.14. [eiser] heeft vervolgens een klacht ingediend bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens. Deze klacht is hoofdzakelijk gericht op het optreden van politie en justitie tijdens het opsporingsonderzoek en de procedurele gang van zaken tijdens de klachtprocedure bij het Gerechtshof Leeuwarden.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert - samengevat - voor recht te verklaren dat de politie op grond van artikel 6:170 BW aansprakelijk is voor alle door [eiser] als gevolg van de aanhouding door agenten [B] en [A] in de nacht van 7 op 8 juli 2005 te [plaats] geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade, nader op te maken bij staat.
3.2. De politie voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. [eiser] stelt zich primair op het standpunt dat zijn aanhouding in de nacht van 7 op 8 juli 2005 onrechtmatig was, omdat er op het moment van aanhouding een redelijk vermoeden van schuld ex artikel 27 Wetboek van Strafvordering (Sv) aan het plegen van een strafbaar ontbrak. Het daarmee verband houdende door [B] en [A] op hem uitgeoefende geweld was daarmee onrechtmatig. Voor het geval er wel sprake was van een rechtmatige aanhouding stelt [eiser] zich subsidiair op het standpunt dat er bij zijn aanhouding dusdanig disproportioneel geweld is gebruikt, welk in de gegeven omstandigheden niet noodzakelijk was. Dit is onrechtmatig.
4.2. Volgens [eiser] mag de politie een burger niet aanhouden ter identificatie wanneer geen sprake is van een verdenking van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit. De politie is niet bevoegd over te gaan tot het vorderen van de identiteit als slechts sprake is van storend gedrag, zoals in dit geval aan de orde is geweest. [eiser] stelt voorts dat hij zich niet herinnert dat hij overlast heeft veroorzaakt door de openbare weg op te lopen en hierdoor gevaarlijke situaties veroorzaakte. Hij kan zich alleen nog herinneren dat hij verbalisanten [A] en [B] niet heeft herkend als politieambtenaren toen ze naar zijn portemonnee vroegen om (naar nu blijkt) zijn identiteit vast te kunnen stellen.
4.3. Bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de aanhouding gaat de rechtbank uit van de volgende wettelijke bepalingen:
Artikel 2 van de Wet op de identificatieplicht luidt als volgt:
Een ieder die de leeftijd van veertien jaar heeft bereikt, is verplicht op de eerste vordering van een ambtenaar als bedoeld in artikel 8a van de Politiewet 1993, een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 ter inzage aan te bieden. Deze verplichting geldt ook indien de vordering wordt gedaan door een toezichthouder.
Artikel 8a van de Politiewet 1993 luidt als volgt:
1. Een ambtenaar van politie aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, is bevoegd tot het vorderen van inzage van een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht van personen, voor zover dat redelijkerwijs noodzakelijk is voor de uitoefening van de politietaak.
2. (...)
3. (...)
Artikel 8 van de Politiewet 1993 luidt, voor zover thans van belang, als volgt:
1. De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf.
2. (...)
3. (...)
4. (...)
5. De uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in het eerst tot en met vierde lid, dient in verhouding tot het beoogde doel redelijk en gematigd te zijn.
Artikel 2 van de Politiewet 1993 luidt als volgt:
De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegde gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven.
4.4. De stelling van [eiser] dat hij de verbalisanten [A] en [B] niet heeft herkend als politieambtenaren is gelet op de door [eiser] op 11 juli 2005 gedane aangifte (zie 2.5.) alsmede de inhoud van het proces-verbaal van aanhouding (zie 2.4.) ongeloofwaardig, zodat de rechtbank daaraan voorbij gaat. Gelet op de (verwarde) toestand waarin [eiser] ten tijde van zijn aanhouding verkeerde en zijn gedragingen, zoals deze naar voren komen uit het proces-verbaal van aanhouding (2.4), de aangifte van [eiser] (2.5) en de latere verklaringen van de [A] en [B], was er sprake van dat [eiser] niet alleen in een hulpbehoevende toestand verkeerde welke gevaar opleverde voor zichzelf en anderen, doch was er ook sprake van een verstoring van de openbare orde. Naar het oordeel van de rechtbank was de politie gelet op de toepasselijke wettelijke bepalingen (zoals hiervoor weergegeven) onder de gegeven omstandigheden zonder meer bevoegd het identiteitsbewijs van [eiser] te vorderen. Toen bleek dat [eiser] geen identiteitsbewijs op zak had leverde dit (verdenking van) een overtreding op die strafbaar is gesteld in artikel 447 sub e van het Wetboek van Strafrecht. Op grond van artikel 53 Sv is een politieambtenaar dan bevoegd de verdachte aan te houden ter voorgeleiding voor een (hulp)officier van justitie. De conclusie is dat er geen sprake was van een onrechtmatige aanhouding van [eiser] door de politie. Daarmee is tevens gegeven dat de politie bij de aanhouding van [eiser] (gezien het feit dat [eiser] zich aan zijn aanhouding probeerde te onttrekken) bevoegd was geweld te gebruiken.
4.5. Subsidiair stelt [eiser] zich op het standpunt dat de politie bij de aanhouding disproportioneel geweld heeft gebruikt. [eiser] stelt daartoe het volgende. Rekening houdend met het feit dat [eiser] zich onwel voelde worden en gematigd verzet bood tegen voor hem niet als agenten kenbare agenten [B] en [A], had er van [B] en [A] als professionele agenten verwacht mogen worden dat zij [eiser] met minder geweld dan in de nacht van 7 op 8 juli 2005 is toegepast, hadden aangehouden. Gezien het letsel dat [eiser] als gevolg van de aanhouding heeft opgelopen ( een verbrijzelde linker schouder) moet er fors geweld op [eiser] zijn uitgeoefend bij de aanhouding. Het door [eiser] (in zijn aangifte) aangehaalde trappen op zijn schouder kan een verklaring vormen voor het ernstige schouderletsel van [eiser]. Er moet in ieder geval fors van buiten komend geweld gericht tegen de linker schouder van [eiser] hebben plaatsgevonden. [eiser] acht de wijze van aanhouding in zijn zaak in de gegeven omstandigheden zo disproportioneel dat de aanhouding daarom in strijd is met de aan de politie betamende zorgvuldigheid.
4.6. De politie stelt ten verwere dat zij gegeven de omstandigheden van dit geval bevoegd was gebruik te maken van geweld om het verzet van [eiser] te breken. Het optreden van de politie was er op gericht om [eiser] vast te pakken, hem te controleren en vervolgens in de boeien te slaan, teneinde hem naar het bureau te kunnen overbrengen. Van het gebruik van grof geweld is geen sprake geweest. Dat de politie zou hebben geschopt en/of geslagen tegen de schouder van [eiser] en/of ander lichaamsdelen wordt met klem betwist. De ernst van het letsel van [eiser] rechtvaardigt geenszins de gedachte dat van schoppen en slaan tegen de schouder sprake is geweest en dus ook niet dat fors geweld is gebruikt. De politie heeft eigenlijk niet meer gedaan dan geprobeerd [eiser] onder controle te krijgen door bepaalde IBT-grepen toe te passen. Het betreft de politie aangeleerde technieken die ervoor bedoeld zijn om een verdachte die verzet pleegt bij een aanhouding onder controle te krijgen. Iedere politiebeambte wordt jaarlijks getraind op de uitvoering van de IBT-grepen in de praktijk, waarbij tevens aandacht wordt besteed aan het juridische kader waarbinnen deze grepen mogen worden gebruikt. Door een IBT-greep te gebruiken, wordt een pijnprikkel toegediend, die het verzet van de verdachte moet breken. Op die manier wordt op een effectieve wijze, zonder al teveel geweld te gebruiken, aan het verzet bij een aanhouding een einde gemaakt. De politie stelt voorts dat er een zekere hierarchie is als het gaat om het gebruik van geweldsmiddelen, in volgorde van minst ingrijpend naar meest ingrijpend, waarbij als minst ingrijpend heeft te gelden fysiek geweld Na fysiek geweld volgt het gebruik van de wapenstok, het gebruik van pepperspray, de inzet van de diensthond en het gebruik van een vuurwapen.
4.7. De rechtbank oordeelt als volgt. Uit het proces-verbaal van aanhouding, aangifte van [eiser] en de verklaringen van de betrokken politieambtenaren zoals geciteerd in 2.10. blijkt zonneklaar dat [eiser] zich bij zijn aanhouding - waarbij hij onder invloed was van het gebruik van cocaïne - fors heeft verzet.
Met de politie is de rechtbank van oordeel dat gegeven de omstandigheden van het geval de politie bij de aanhouding en het verzet van [eiser] daarbij niet anders kon handelen dan zij heeft gedaan. De politie had geen andere minder ingrijpende mogelijkheden om [eiser] aan te houden en onder controle te krijgen. De politie had - zo blijkt voorts uit de verklaringen van de betrokken politieambtenaren - als doel het verzet van [eiser] te breken, zodat hij kon worden overgebracht naar het bureau. Daarmee kon niet alleen de orde en veiligheid op straat worden hersteld, maar kon ook een einde worden gemaakt aan een voor [eiser] gevaarlijke situatie. Hij verkeerde immers in verwarde toestand en zijn gedrag bracht hem en anderen in gevaar. Hem zelfstandig zijn weg laten vervolgen in deze verwarde en agressieve toestand was geen optie.
Dat de politie na de aanhouding toen [eiser] achterin de politieauto zat, hem op zijn gezicht en linker schouder heeft geslagen, zoals [eiser] bij zijn aangifte heeft gesteld, blijkt nergens uit.
Van disproportioneel geweld is dan ook niet gebleken.
4.8. Gelet op het bovenstaande behoeft hetgeen overigens door partijen naar voren is gebracht geen bespreking.
4.9. De slotconclusie is dat de vorderingen moeten worden afgewezen. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de politie worden begroot op:
- griffierecht EUR 560,00
- salaris advocaat 904,00 (2 punt × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 1.464,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de politie tot op heden begroot op EUR 1.464,00;
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van der Hulst en in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2012.