ECLI:NL:RBZLY:2012:BY2027

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
24 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 12/502
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de status van een perceel als natuurterrein in het kader van de watersysteemheffing

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 24 oktober 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland en de heffingsambtenaar van het Gemeenschappelijke Belastingkantoor Oost Nederland. De eiseres, eigenaar van een perceel kadastraal bekend als BER02 sectie L nr. 829, heeft beroep ingesteld tegen de aanslag voor de watersysteemheffing die door verweerder was opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het perceel wordt beheerd volgens het beheertype N12.05, wat inhoudt dat het perceel kruiden- en faunarijke akkers betreft. De eiseres betoogde dat de akkerdelen als natuurterrein moeten worden aangemerkt, zodat het lagere (natuur)tarief zou gelden. Verweerder daarentegen stelde dat de akkerdelen niet als natuurterrein konden worden aangemerkt, omdat de inrichting en het beheer niet geheel of nagenoeg geheel zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur. De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen en geconcludeerd dat de eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de akkerdelen voldoen aan de criteria voor natuurterreinen zoals gedefinieerd in de Waterschapswet en de Verordening. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat de aanslag van verweerder in stand blijft. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de rechters en de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht, Meervoudige Belastingkamer
Registratienummer: Awb 12/502
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 26 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland,
gevestigd te ‘s-Graveland,
eiseres,
gemachtigde: mr. dr. J.H. van Gelderen, advocaat te ’s-Gravenhage,
en
de heffingsambtenaar van het Gemeenschappelijke Belastingkantoor Oost Nederland (Lococensus),
verweerder,
gemachtigde: mr. P. van den Berg
1.Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft eiseres voor het jaar 2009 voor onder meer perceel BER02 L829 aangeslagen in de watersysteemheffing ongebouwd. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 27 januari 2012 de aanslag ten aanzien van voormeld perceel gehandhaafd.
Tegen deze uitspraak op bezwaar is bij brief van 8 maart 2012 beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroepschrift op maandag 12 maart 2012 ontvangen, zijnde de tweede werkdag na vrijdag 9 maart 2012, de laatste dag van de beroepstermijn. Het beroep is door de rechtbank daarom als tijdig ter post bezorgd aangemerkt en ontvankelijk geacht. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brieven van 15 mei 2012 en 31 augustus 2012. Verweerder heeft op 30 juli 2012 een verweerschrift ingediend en dit verweer aangevuld bij brief van 30 augustus 2012.
Het beroep is op 13 september 2012 gevoegd met het beroep onder Awb 11/679 ter zitting behandeld. Met toestemming van partijen heeft de behandeling niet met gesloten deuren plaatsgevonden en zijn belangstellenden bij de zitting toegelaten. Eiseres heeft zich doen vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en L. Bruinsma.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gevoegde zaken weer gesplitst.
2.De feiten
Eiseres is eigenaresse van het perceel, kadastraal bekend BER02 sectie L nr. 829, met een totale oppervlakte van 13.72.95 hectare (hierna: ha). Het perceel bestaat uit enkele delen bos met een oppervlakte van ca. 2 ha, ruige delen/bosranden met struweel met een oppervlakte van ca. 0.32 ha, een verpachte akker met een oppervlakte van ca. 1.47 ha en enkele akkerdelen met een oppervlakte van ca. 9.92 ha, die bij eiseres in eigen beheer zijn.
Verweerder heeft blijkens de aanslag een oppervlakte van 11.39.55 ha, zijnde de verpachte akker en de bij eiseres in beheer zijnde akkerdelen, aangemerkt als “ongebouwd overig” en een oppervlakte van 2.33.40 ha aangemerkt als “ongebouwd natuur”.
Het perceel is gelegen in het gebied van het Waterschap Rijn en IJssel en wordt beheerd volgens het beheertype N12.05 “Kruiden- en faunarijke akkers”.
3.Het geschil
In geschil is of verweerder de akkerdelen met een oppervlakte van ca. 9.92 ha terecht als “ongebouwd overig” heeft aangemerkt en daarvoor het bijbehorende tarief heeft gehanteerd.
Eiseres heeft zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat ook vorenbedoelde akkerdelen als natuurterrein in de zin van artikel 116, onderdeel c, van de Waterschapswet dienen te worden aangemerkt, zodat het lagere (natuur)tarief geldt.
Verweerder heeft zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat het gedeelte ter grootte van 9.92 ha niet als natuurterrein aangemerkt kan worden. Bij de akkerdelen, waarin bepaalde natuurdoelen worden nagestreefd, zijn de beperkingen zodanig gering dat er nog steeds andere (agrarische) gebruiksmogelijkheden zijn. De natuurdoelen zijn vrij bescheiden en staan aan een agrarisch (mede)gebruik niet in de weg.
Voor een meer uitvoerige weergave van de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
4.Beoordeling van het geschil
4.1Ingevolge artikel 116, onderdeel c, van de Waterschapswet wordt voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen onder “natuurterreinen” verstaan onroerende zaken waarvan de inrichting en het beheer geheel of nagenoeg geheel en duurzaam zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur. Onder natuurterreinen worden mede verstaan bossen en open wateren met een oppervlakte van ten minste één ha.
Ingevolge artikel 117 van de Waterschapswet wordt ter bestrijding van kosten die zijn verbonden aan de zorg voor het watersysteem onder de naam watersysteemheffing een heffing geheven van hen die:
(…)
b. krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van ongebouwde onroerende zaken, niet zijnde natuurterreinen;
c. krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van natuurterreinen;
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder f, van de Verordening op de watersysteemheffing waterschap Rijn en IJssel 2009 (hierna: de Verordening) wordt onder “natuurterreinen” verstaan ongebouwde onroerende zaken waarvan de inrichting en het beheer geheel of nagenoeg geheel en duurzaam zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur. Onder natuurterreinen worden mede verstaan bossen en open wateren met een oppervlakte van tenminste één ha.
Onder “ongebouwde onroerende zaken” wordt ingevolge artikel 1, aanhef en onder g, van de Verordening verstaan ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn.
4.2In de tekst van artikel 116, onderdeel c, van de Waterschapswet noch in de geschiedenis van de totstandkoming ervan is steun te vinden voor het betoog van eiseres dat voor de uitleg van het begrip natuurterreinen aansluiting moet worden gezocht bij andere wetgeving, zoals de Wet op de belastingen van rechtsverkeer en het Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet. Naar het oordeel van de rechtbank zal het begrip “natuurterrein” als bedoeld in artikel 116, onderdeel c, van de Waterschapswet in de specifieke context van de Waterschapswet moeten worden uitgelegd. De rechtbank wijst hierbij op de artikelsgewijze toelichting (Kamerstukken II 2005/06, 30 601, nr. 3, blz. 54): “Er is niet gekozen voor een limitatieve opsomming van terreinen zoals bijvoorbeeld o.a. duinen en heidevelden. Een dergelijke opsomming kan immers nooit volledig zijn. Daarom wordt een kwalitatieve omschrijving van het begrip natuurterrein voorgesteld.” De rechtbank merkt hierbij verder nog op, dat akkers in de Natuurschoonwet en in het Rangschikkingsbesluit niet als natuurterrein worden gedefinieerd.
4.3Het geschil spitst zich toe op de vraag of de inrichting en het beheer van de akkerdelen geheel of nagenoeg geheel en duurzaam zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur. Niet in geschil is dat de akkerdelen niet zijn aan te merken als bossen of open wateren.
4.4Onder verwijzing naar de uitspraken van het Gerechtshof Arnhem van 29 november 2011 (LJN: BU7721) en van 6 december 2011 (LJN: BU8358) overweegt de rechtbank dat onder “geheel of nagenoeg geheel” 90 % of meer moet worden verstaan. Dat betekent dat de inrichting én het beheer van het in geschil zijnde gedeelte van het perceel slechts beperkt, minder dan 10 %, mogen zijn afgestemd op andere doelstellingen dan het behoud of de ontwikkeling van natuur. Voor het antwoord op de vraag in welke mate de inrichting en het beheer zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur, is naar het oordeel van de rechtbank van belang of, en in hoeverre, de gronden zijn ingericht en daadwerkelijk worden gebruikt voor andere doeleinden dan behoud of ontwikkeling van natuur.
4.5Gelet op de begripsbepalingen in de Waterschapswet en de Verordening geldt voor ongebouwde onroerende zaken het algemene begrip daarvan als hoofdregel en vormen natuurterreinen, als species van ongebouwde onroerende zaken, de uitzondering. Dit brengt mee dat op eiseres, die een beroep doet op die uitzondering, tegenover de betwisting door verweerder de last rust aannemelijk te maken dat zij van toepassing is.
4.6Eiseres heeft aangevoerd dat de in geschil zijnde akkerdelen zijn ingericht en worden beheerd als kruiden- en faunarijke akkers. Daartoe worden onder controle van de Stichting Skal op de akkers zgn. EKO-granen (haver, rogge, gerst) geteeld met een beperkte, biologische mestgift. Ook worden ongeschoond EKO-zaaizaad en extensief randenbeheer (minder zaaizaad) ingezet ten behoeve van flora en fauna. Ongewenste (on)kruiden worden tegengegaan door middel van teeltwisseling in gedeelten, met een gras/klavermengsel als tussenteelt. Een deel van het graan wordt niet geoogst en blijft in de winter over staan als wintervoer voor akkervogels. Het overige deel van het graan wordt wel geoogst en geeft daarbij een opbrengst van gemiddeld 2.750 kilo graan per ha per jaar. De financiële opbrengst (uit verkoop van graan, stro en gras) bedraagt gemiddeld € 367,-- per ha per jaar. De kosten (van bemesten, ploegen, zaaigoed, zaaien en oogsten) bedragen ca. € 675,-- per ha per jaar. Dat bedrag is nog exclusief de directe en indirecte kosten van eiseres voor organisatie van het akkerbeheer, verkoop van producten en begeleiding van loonwerkers.
In het door eiseres overgelegde rapport van Alterra (onderdeel van Wageningen University & Research centre) van augustus 2012, dat ten behoeve van onder meer deze procedure en op verzoek van het Bosschap is opgesteld, wordt tot de conclusie gekomen dat het onderhavige perceel op de met granen en ingezaaide delen met kruidenrijke randen, braak liggende en niet geoogste delen en bloemrijke groenbemesters als Kruiden- en faunarijke akkers is ingericht en beheerd.
4.7Ter onderbouwing van de stelling dat het beheer van de akkerdelen niet voldoet aan het hierboven geschetste 90%-criterium, heeft verweerder een notitie van Tauw van 19 juli 2012 over de agrarische productiviteit van natuurterreinen overgelegd. Blijkens de inleiding van de notitie heeft Tauw onderzocht welke agrarische productiemogelijkheden er zijn binnen het kadastraal perceel BER02 L829, waarop het beheertype N12.05 Kruiden- en faunarijke akkers van toepassing is. Tauw acht een graanopbrengst van 40 % op dit perceel, zelfs bij vergaande beheerkeuzes ten behoeve van natuurwinst, een reële inschatting van de productiviteit ten opzichte van de normale agrarische productiviteit.
4.8Mede gelet op voormelde notitie van Tauw is de rechtbank van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat ten aanzien van het beheer van de akkerdelen sprake is van natuurterrein in de zin van de Waterschapswet en de Verordening. Waar Tauw aangeeft dat de mogelijkheden voor agrarische productiviteit binnen het beheertype met 40 % ruimschoots groter zijn dan 10 % van de productiviteit bij normaal agrarisch gebruik, geeft het rapport van Alterra over deze mogelijkheden geen uitsluitsel. Alterra komt weliswaar tot de conclusie dat de akkerdelen conform het beheertype Kruiden- en faunarijke akkers worden beheerd, maar geeft - anders dan Tauw - geen invulling aan het begrip “geheel of nagenoeg geheel” zoals bedoeld in voormelde uitspraken van het Gerechtshof Arnhem.
4.9Eiseres heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat de inrichting van de akkerdelen geheel of nagenoeg geheel en duurzaam is afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur. Verweerder heeft in dit verband gesteld dat geen inrichtingsmaatregelen zijn genomen, dat uit de omschrijving van de Index Natuur en Landschap voor dit natuurdoeltype volgt dat kruiden- en faunarijke akkers vrijwel overal zijn te realiseren en dat deze percelen direct weer in agrarische productie kunnen worden genomen. Met haar stelling dat het beheer als Kruiden- en faunarijke akkers uit de aard van de zaak niet mogelijk is zonder inrichting van het perceel als zodanig, maakt eiseres niet aannemelijk dat de akkerdelen voor 90 % of meer zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur. Ook uit de van het Alterra-rapport deel uitmakende vier foto’s kan een inrichting zoals hiervoor bedoeld niet worden afgeleid.
4.10Nu noch het beheer, noch de inrichting geheel of nagenoeg geheel en duurzaam zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur, komt de rechtbank tot de conclusie dat het perceel niet is aan te merken als natuurterrein in de zin van de Waterschapswet en de Verordening en dat verweerder de akkerdelen terecht als “ongebouwd overig” heeft aangemerkt en het daarbij behorende tarief heeft gehanteerd.
4.11Het beroep is ongegrond.
5.Proceskosten
De rechtbank acht geen termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
6.Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.E.C. van Rijckevorsel-Besier, voorzitter,
mr. W.F. Bijloo en mr. A. Oosterveld, rechters, en door de voorzitter en H. Blekkenhorst als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op
Afschrift verzonden op: