ECLI:NL:RBZLY:2012:BY3262

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
22 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
195175
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid en dekking onder aansprakelijkheidsverzekering na strafrechtelijke veroordeling voor brandstichting

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 22 augustus 2012 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen eiser [A] en gedaagde Achmea Schadeverzekering N.V. Eiser, [A], was strafrechtelijk veroordeeld voor brandstichting en werd door zijn brandverzekeraar gesubrogeerd in schadevergoedingsvorderingen. Achmea weigerde dekking te verlenen op basis van de opzetclausule in de aansprakelijkheidsverzekering, ondanks de verminderde toerekeningsvatbaarheid van eiser door psychische problematiek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opzetclausule van toepassing is, omdat eiser opzettelijk heeft gehandeld door brand te stichten, ongeacht zijn geestelijke toestand op dat moment. De rechtbank oordeelde dat de rapportages van de psychiater en Accare onvoldoende bewijs boden voor het ontbreken van opzet. Eiser had de gevolgen van zijn handelen niet kunnen overzien, maar dit was niet voldoende om de opzetclausule te weerleggen. De rechtbank wees de vorderingen van eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten, die aan de zijde van Achmea zijn begroot op EUR 6.463,00. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. A.A.A.M. Schreuder.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
Locatie Zwolle
zaaknummer / rolnummer: 195175 / HZ ZA 12-55
Vonnis van 22 augustus 2012
in de zaak van
[A],
wonende te [woonplaats],
eiser in vrijwaring,
advocaat mr. H. Boven te Kampen,
tegen
naamloze vennootschap
ACHMEA SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
gedaagde in vrijwaring,
advocaat mr. R.F.L.M. van Dooren te Eindhoven.
Partijen zullen hierna [A] en Achmea genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [A] heeft op 25 juli 2010 stro in brand gestoken op het land van
[betrokkene] te [woonplaats]. Op 2 augustus 2010 heeft [A] brand gesticht in een leegstaand woonhuis te [woonplaats], toebehorend aan Boma Staalbouw.
2.2. De psychiater G. Schuthof heeft in verband met de verdenking van onder meer beide brandstichtingen in opdracht van de rechter-commissaris van de rechtbank Zwolle-Lelystad een psychiatrisch onderzoek ingesteld omtrent de persoon van [A]. Zijn bevindingen zijn neergelegd in een rapport d.d. 4 oktober 2010.
2.3. [A] is bij vonnis van 23 december 2010 strafrechtelijk veroordeeld door deze rechtbank voor beide brandstichtingen. Het strafvonnis vermeldt dat er geen feiten of omstandigheden zijn die de strafbaarheid van [A] uitsluiten. In het vonnis staat, voor zover van belang: "Op 30 september 2010 heeft G. Schuthof, psychiater, een pychiatrisch rapport opgemaakt. Hierin heeft hij geconcludeerd dat verdachte lijdt aan een vitaal depressief beeld, alcoholmisbruik, een autisme spectrumstoornis en add. Deze stoornissen waren ten tijde van de ten laste gelegde delicten aanwezig en beïnvloeden op dat moment de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte. De psychiater adviseert de rechtbank derhalve verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten." (...)
De rechtbank heeft [A] verminderd toerekeningsvatbaar geacht en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 901 dagen waarvan 730 dagen voorwaardelijk, met een aantal bijzondere voorwaarden, waaronder intramurale behandeling van [A] in de inrichting FPA De Boog in Warnsveld en, zo dat geïndiceerd is, ambulante behandeling.
2.4. [betrokkene] en Boma Staalbouw zijn door hun verzekeraar Univé schadeloos gesteld. Op grond van subrogatie heeft Univé [A] aangesproken tot betaling van
EUR 146.392,91 vermeerderd met rente en kosten.
2.5. [A] heeft per 21 mei 2010 een "Alles in één polis" afgesloten bij Achmea. Tot die polis behoort een aansprakelijkheidsverzekering.
2.6. Op grond van artikel 2 van de toepasselijke algemene voorwaarden (model 20203) dient de verzekerde een gebeurtenis die voor Achmea tot een verplichting kan leiden zo spoedig mogelijk aan Achmea te melden.
2.7. [A] heeft Achmea op 11 november 2011 van de schade van [betrokkene] en Boma Staalbouw op de hoogte gesteld en hij heeft Achmea daarbij verzocht dekking te willen verlenen ingevolge de aansprakelijkheidsverzekering. Bij brief van 29 november 2011 heeft Achmea aan [A] bericht dat zij geen polisdekking verleent. Volgens Achmea voldeed [A] niet aan de verplichtingen bij schade nu hij Achmea niet op tijd over de ontstane schades heeft geïnformeerd. Voorts zou de uitsluiting "opzet" van toepassing zijn op de brandstichtingen, waarbij Achmea zich beroept op artikel 4 van de Bijzondere voorwaarden.
2.8. In artikel 4 van de Bijzondere voorwaarden Aansprakelijkheidsverzekering voor particulieren staat:
1 Opzet / seksuele gedragingen
a Niet gedekt is de aansprakelijkheid:
- van de verzekerde voor schade die is veroorzaakt door en/of voortvloeit uit zijn opzettelijk en tegen een persoon of zaak gericht wederrechtelijk handelen of nalaten: (...)
2.9. Accare, instelling voor Forensische Jeugd- en orthoPsychiatrie (verder: FJP) heeft op 16 januari 2009 en 26 januari 2009 psychologisch onderzoek verricht naar [A]. In de rapportage van 23 februari 2009 staat (onder: Vraagstelling) dat het onderzoek ertoe dient om de intelligentie van [A] te bepalen en neuropsychologische- en persoonlijkheidsaspecten te onderzoeken. In het rapport staat:
"Zeer zorgelijk is het feit dat hij brandstichting heeft gebruikt als middel om zijn zin door te drijven, zonder te realiseren wat de gevolgen kunnen zijn van zijn gedrag, slechts redenerend vanuit zijn eigen egoïstische motieven, met geen enkele vorm van empathie. Het feit dat het stichten van brand bij hem vervolgens enkel positieve gevoelens oproept (spanning, kick) en hij nog altijd overweegt om hetzelfde middel nog altijd te gebruiken om te bewerkstelligen wat hij wil, schetst een zorgelijk risico op recidive.(...)
Concluderend is er sprake van een jongen met een beneden gemiddelde intelligentie. Er is sprake van een jongen met een zeer negatief oordeel over zichzelf en de wereld, met veel opgekropte negatieve gevoelens. Hij is impulsief en kan bij opgelopen spanningen of problemen agressief reageren. Er komen in het onderzoek veel aanwijzingen naar voeren van aanlegproblematiek. Er zijn symptomen zichtbaar van een Pervasieve Ontwikkelingsstoornis (zoals de door ouders genoemde sociale gedragsproblemen, problemen in de sociale cognitie zoals de moeite met perspectiefname, reflecteren, mentaliseren, egocentrisme, onvoldoende afstemming in sociaal opzicht, weinig flexibiliteit in denken, moeite met veranderingen). Daarnaast zijn er symptomen zichtbaar van een aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit (aandachtsproblemen, impulsief en hyperactief gedrag). Door deze problematiek zijn er veel problemen ontstaan in de aansluiting in sociaal opzicht. [A] is in het verleden veelvuldig gepest en ervaart nog altijd problemen in de contacten met anderen. Daarbij zijn ook in het gezin problemen tussen ouders en hem ontstaan, vooral nadat [A] na de verhuizing zijn bewegingsvrijheid is kwijtgeraakt. Er is daarbij een toename ontstaan van zowel externaliserende gedragsproblemen (dwingend gedrag, ruzie, agressie) als internaliserende gedragsproblemen (stemmingsklachten). [A] heeft een pessimistische inslag en heeft onvoldoende copingstrategieën om zijn problemen aan te pakken. Zijn suïcidale uitingen en anderzijds de brandstichtingen zijn voor hem een uiting hiervan en het laatste middel om zijn zin door te drijven, zonder te realiseren wat de gevolgen kunnen zijn van zijn gedrag, slechts redenerend vanuit zijn eigen egoïstische motieven. In de behandeling is psycho-educatie, het uitbreiden van zijn copingvaardigheden en het terugbrengen van de opgelopen spanningen, zeker in de thuissituatie, van belang."
3. Het geschil
3.1. [A] vordert - samengevat - veroordeling van Achmea tot nakoming van haar verplichting tot uitkering van de schadepenningen voor zover [A] in de hoofdzaak wordt veroordeeld tot betaling aan Univé, vermeerderd met rente en kosten.
3.2. Achmea voert verweer en betoogt dat zij niet gehouden is tot vrijwaring van [A].
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. In geschil is de vraag of Achmea gehouden is [A] dekking te verlenen voor hetgeen hij ter zake de beide brandstichtingen aan Univé dient te vergoeden.
4.2. Volgens [A] komt aan Achmea geen beroep toe op de opzetclausule. Daartoe stelt [A] dat ten tijde van de brandstichtingen bij hem een aantal psychiatrische aandoeningen aanwezig waren die zijn gedragskeuzes hebben beïnvloed. Hij heeft de schadelijke gevolgen van zijn wederrechtelijk handelen niet kunnen overzien, zodat de elementen "willens en wetens" ontbreken en van opzet geen sprake is. [A] wijst erop dat hij strafrechtelijk verminderd toerekeningsvatbaar is gehouden. Hij grondt het gestelde op de rapporten van Accare en van de psychiater Schuthof. Wat de meldingsplicht betreft voert [A] aan dat er enerzijds omstandigheden waren waardoor hij niet in staat was te voldoen aan zijn meldingsplicht (voorarrest en behandeling in psychiatrische kliniek tot 6 januari 2012), en anderzijds dat Achmea door de late melding niet in haar belang is geschaad. Volgens [A] dient Achmea hem dan ook te vrijwaren.
4.3. Achmea heeft geweigerd dekking te verlenen omdat [A] strafrechtelijk is veroordeeld voor opzettelijke brandstichting. Daaraan doet niet af dat de rechtbank in de psychiatrische rapportage aanleiding heeft gezien om bij de strafoplegging rekening te houden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van [A]. [A] treft een juridisch relevant verwijt. Ware dat anders geweest, dan had de strafrechter [A] immers moeten ontslaan van alle rechtsvervolging. De verminderde mate van toerekenbaarheid die bij [A] is vastgesteld, is daarvoor niet voldoende. Om die reden kan zij [A] (civielrechtelijk) de opzetclausule tegenwerpen, aldus Achmea. Achmea stelt voorts, zakelijk weergegeven, dat zij door de te late schademelding in haar redelijke belangen is geschaad.
4.4. De rechtbank zal eerst het beroep van Achmea op de opzetclausule bespreken en oordeelt als volgt.
In de (gereviseerde) opzetclausule van artikel 4 van de Bijzondere Voorwaarden is neergelegd dat dekking bij (een bepaalde vorm van) opzet is uitgesloten. Deze clausule is in 2000 aangepast omdat verzekeraars na het arrest Aegon/Van der Linden (Hoge Raad
6 november 1998, NJ 199, 220) als gevolg van de door de Hoge Raad voorgestane uitleg van de opzetclausule vreesden dat crimineel gedrag van een verzekerde, zoals mishandeling en brandstichting, onder de dekking van een polis ter verzekering van aansprakelijkheid zou vallen. Belangrijkste element van de nieuwe opzetclausule is dat de opzet is gekoppeld aan de gedraging zelf en niet aan het (schadelijke) gevolg van de gedraging. De reikwijdte van de uitsluiting is daarmee verruimd.
4.5. Onbetwist is dat [A] met een aansteker koren in brand heeft gestoken waardoor een korenveld (deels) in brand is gegaan. Ook staat vast dat hij met een aansteker een bank in een leegstaande woning in brand heeft gestoken waardoor de woning is uitgebrand. Aldus is sprake van wederrechtelijk handelen door [A].
4.6. [A] stelt dat de brandstichtingen hebben plaatsgevonden onder invloed van een stoornis van de geestvermogens, zodat deze hem niet te verwijten vallen en hij draagt ter zake van die stoornis de bewijslast (Hoge Raad 27 maart 1987, NJ 1987, 658 en 659). Mocht het zo zijn dat [A] bij die brandstichtingen niet "willens en wetens" heeft gehandeld, zoals hij aanvoert, kan geen sprake zijn van opzet in de zin van de opzetclausule. Een dergelijk verweer kan echter alleen slagen indien [A] ten tijde van de brandstichtingen heeft verkeerd in een situatie van geestelijke ontreddering en/of ontoerekeningsvatbaarheid. Van opzettelijk handelen is slechts dan geen sprake, indien de verzekerde heeft gehandeld onder invloed van een stoornis van de geestvermogens van zodanige aard, dat hem geen verwijt kan worden gemaakt omdat hij door de stoornis niet in staat was zijn wil te bepalen en van dit handelen af te zien (HR 27 maart 1987, NJ 1987, 659). Zoals [A] zelf ook betoogt moet blijken van een zodanige geestelijke afwijking dat de dader van elk inzicht in de draagwijdte van zijn gedraging en de mogelijke gevolgen daarvan is verstoken.
4.7. Beoordeeld dient te worden of daarvan sprake is geweest enof [A] zijn stelling op dat punt genoegzaam heeft onderbouwd. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvoor onvoldoende steun te vinden in de door hem overgelegde rapportage van Accare en van de psychiater Schuthof. De rechtbank stelt vast dat het rapport van Accare dateert van begin 2009, terwijl de beide brandstichtingen hebben plaatsgevonden in respectievelijk juli 2010 en augustus 2010, waarmee de rapportage aan actualiteit heeft ingeboet. Los daarvan blijkt uit de rapportage weliswaar dat sprake is van forse gedragsproblematiek bij [A], maar volgt daaruit niet dat de gemoedstoestand van [A] ten tijde van de brandstichtingen zodanig is geweest dat hij niet meer in staat was om zijn wil te bepalen en zichzelf te weerhouden van de gedragingen. De rapportage vermeldt juist dat de brandstichtingen voor [A] het laatste middel zijn om zijn zin door te drijven, zonder te realiseren wat de gevolgen kunnen zijn van zijn gedrag, slechts redenerend vanuit zijn eigen egoïstische motieven, wat duidt op opzettelijk handelen. Dat [A] de gevolgen van zijn handelen vanwege een geestelijke stoornis in het geheel niet meer kon overzien blijkt daaruit niet; hij heeft zich die gevolgen alleen niet gerealiseerd, zo blijkt uit het rapport. Zoals hiervoor is overwogen (4.4.) doet het er niet toe dat [A] de schadelijke gevolgen van de brand niet heeft gewild, nu de opzet slechts hoeft te zien op het gedrag zelf.
4.8. Ook in het rapport van de psychiater Schuthof is onvoldoende steun te vinden voor het gestelde ontbreken van de vereiste mate van opzet bij [A]. De psychiater relateert weliswaar dat sprake is van stoornissen (vitaal depressief beeld, alcoholmisbruik, een autismespectrum stoornis en add) die de gedragskeuzes van [A] ten tijde van de delicten hebben beïnvloed, maar of en in hoeverre sprake is geweest van de situatie dat de sturing van denken, willen en handelen bij [A] heeft ontbroken als gevolg van het "vitaal depressief beeld", dan wel in welke (ernstige) mate die sturing verstoord is geweest blijkt niet uit de rapportage. De deskundige heeft [A] niet ontoerekeningsvatbaar, maar slechts "verminderd" toerekeningsvatbaar geacht. Daaruit volgt, in samenhang bezien met de inhoud van zijn rapportage, dat er van uit gegaan moet worden dat de psychiatrische problematiek bij [A] niet zodanig is geweest dat hem van zijn handelen niet een verwijt kan worden gemaakt in de onder 4.6. bedoelde zin.
4.9. De conclusie is dan ook dat de Achmea zich terecht op de opzetclausule heeft beroepen. Daarmee behoeft de vraag of [A] de schade al dan niet tijdig heeft gemeld geen bespreking meer. Nu Achmea niet gehouden is tot dekking en vrijwaring van [A], dient het door [A] gevorderde afgewezen te worden.
4.10. [A] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Achmea worden begroot op:
- griffierecht 3.621,00
- salaris advocaat 2.842,00 (2 punt × tarief EUR 1.421,00)
Totaal EUR 6.463,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [A] in de proceskosten, aan de zijde van Achmea tot op heden begroot op EUR 6.463,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A.A.M. Schreuder en in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2012.