4.3
a)
Vaststaat dat [gedaagde sub 2] op 3 juni 2009 aan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] heeft voorgesteld de tussen hen en Noordhuis Emmen gesloten arbeidsovereenkomsten met wederzijds goedvinden te beëindigen vanwege het feit dat in verband met verslechterde bedrijfseconomische omstandigheden hun functies zouden komen te vervallen.
b)
Tevens staat vast dat toen [eiser sub 1] en [eiser sub 2] met dat voorstel niet akkoord gingen, [gedaagde sub 2] om dezelfde redenen geprobeerd heeft toestemming te verkrijgen van het UWV Werkbedrijf om die arbeidsovereenkomsten te mogen opzeggen.
c)
Voorts staat vast dat na de weigeringen van het UWV Werkbedrijf tot het geven van de verzochte toestemmingen, [eiser sub 1] en [eiser sub 2] op 4 september 2009 opnieuw zijn benaderd met een voorstel tot een beëindiging van de met Noordhuis Emmen gesloten arbeidsovereenkomsten met wederzijds goedvinden. Weliswaar is dit voorstel toen feitelijk gedaan door [naam], en niet door [gedaagde sub 2], maar dit wordt van ondergeschikte betekenis geacht. Niet, althans onvoldoende weersproken, is namelijk de stelling van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] dat [naam] daarbij handelde namens [gedaagde sub 2]. Zo hebben [eiser sub 1] en [eiser sub 2] immers onbetwist gesteld -zich daarbij onder meer beroepende op een overgelegde, hun standpunt bevestigende schriftelijke verklaring van de echtgenote van [eiser sub 1]- dat [naam] bij zijn bezoek aan [eiser sub 1] op 4 september 2009 heeft gezegd dat hij in opdracht van [gedaagde sub 2] kwam. Verder heeft [gedaagde sub 2] zijn stelling dat [naam] niet namens hem heeft gehandeld niet nader onderbouwd, bijvoorbeeld door een schriftelijke verklaring van [naam] over te leggen. Dit zou verwacht hebben mogen worden, met name ook nu [naam] aan [eiser sub 1] en aan [eiser sub 2] op 4 september 2009 overeenkomsten tot beëindiging van de respectieve tussen hen en Noordhuis Emmen gesloten arbeidsovereenkomsten heeft voorgelegd, die -blijkens de als producties 14a en 14b bij dagvaarding overgelegde afschriften daarvan-, zijn ondertekend door "J. [gedaagde sub 2], directeur". Daarbij komt dat [naam], naar [eiser sub 1] en [eiser sub 2] niet, althans onvoldoende betwist hebben aangevoerd, bij zijn bezoek aan [eiser sub 1] heeft gezegd dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] de hen voorgelegde beëindigingsovereenkomsten moesten tekenen, waarna [naam] de onderneming van Noordhuis Emmen zou overnemen met de resterende drie werknemers van Noordhuis Emmen, dat [gedaagde sub 2] het faillissement van Noordhuis Emmen zou aanvragen als [eiser sub 1] en [eiser sub 2] dat niet zouden doen, dat [naam] de onderneming van Noordhuis Emmen liever vóór dan ná een faillissement wilde overnemen en dat "dit kunstje" hem eerder ook gelukt was. Mede in dit licht bezien, en nu vaststaat dat [gedaagde sub 2] het faillissement van Noordhuis Emmen ook daadwerkelijk heeft aangevraagd en dat [naam], althans zijn onderneming Noordhuis Kantoorspecialisten Emmen B.V., ook daadwerkelijk de onderneming van Noordhuis Emmen heeft overgenomen, zonder [eiser sub 1] en [eiser sub 2], zoals [naam] dit vóór het faillissement van Noordhuis Emmen al wenste, zou van [gedaagde sub 2][gedaagde sub 1] een nadere onderbouwing verwacht hebben mogen worden van hun stelling dat [naam] niet namens [gedaagde sub 2] heeft gehandeld. Dit geldt temeer nu ook de inhoud van het overgelegde e-mailbericht van 10 september 2009 van Adviesbureau [naam] er op duidt dat het daarbij namens [naam] gedane beëindigingsvoorstel in samenspraak met [gedaagde sub 2] tot stand is gekomen. Kortom, het wordt er voor gehouden dat de door [naam] op 4 september 2009 gedane beëindigingsvoorstellen zijn gedaan namens [gedaagde sub 2], althans na overleg met en met instemming van hem.
d)
Voorts staat vast, zoals reeds is overwogen, dat de aankondiging van [naam] dat [gedaagde sub 2] het faillissement zou aanvragen van Noordhuis Emmen als [eiser sub 1] en [eiser sub 2] niet zouden meewerken aan de beëindiging van hun arbeidsovereenkomsten en dat hij Noordhuis Emmen in dat geval na het faillissement van Noordhuis Emmen zou overnemen, ook daadwerkelijk gerealiseerd is.
e)
Verder staat vast dat Noordhuis Emmen geen procedures bij de kantonrechter ex artikel 7:685 BW heeft gestart om de met [eiser sub 1] en [eiser sub 2] gesloten arbeidsovereenkomsten te doen beëindigen. Dit is vreemd, nu in elk geval in juni 2009 Noordhuis Emmen in de visie van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 2] Beheer nog levensvatbaar was zonder deze beide werknemers. Dit geldt temeer nu [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 2] Beheer hebben gesteld dat zij het niet eens zijn met de beslissingen van het UWV Werkbedrijf en dat zij de motiveringen van de betreffende afwijzingen onbegrijpelijk vinden. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt dan ook niet goed in te zien waarom zij niet eerst hebben gekozen voor het entameren van ontbindingsprocedures bij de kantonrechter. Alsdan zou dit mogelijk slechts negatieve arbeidsrechtelijke consequenties voor [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben gehad, terwijl een faillissement van Noordhuis Emmen tot gevolg zou hebben dat alle vijf werknemers hun baan zouden verliezen, terwijl dit bovendien het bedrijfsimago van de gehele Noordhuis Groep zou kunnen schaden.
f)
Voorts staat vast dat de onderneming van Noordhuis Emmen er ten tijde van de faillissementsaangifte niet florissant voorstond. Niet is weersproken dat de onderneming vanaf 2003 tot aan de datum van haar faillissement ieder jaar verlies leed. Naar [gedaagde sub 2][gedaagde sub 1] voorts onbetwist hebben betoogd was het eigen vermogen van Noordhuis Emmen van EUR 43.109,00 negatief in 2003 opgelopen naar EUR 400.000,00 negatief in 2008. Ging het financieel dus niet goed met Noordhuis Emmen ten tijde van de faillissementsaangifte, daarmee is nog niet gezegd dat het doen van de eigen faillissementsaangifte ook nodig was. [gedaagde sub 2][gedaagde sub 1] hebben weliswaar aangevoerd dat Noordhuis Emmen niet meer aan haar lopende en toekomstige verplichtingen kon voldoen, maar dit is in het licht van de onweersproken gebleven stellingen van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] dat het faillissementstekort slechts ongeveer EUR 10.000,00 bedroeg, dat dit is betaald door [gedaagde sub 2] en dat daarmee alle schuldeisers in het faillissement van Noordhuis Emmen zijn voldaan, onvoldoende onderbouwd. Welke schuldeisers precies ten tijde van de faillissementsaangifte niet meer betaald konden worden, hebben [gedaagde sub 2][gedaagde sub 1] ook niet gesteld, laat staan dat zij de namen van schuldeisers hebben genoemd, die toen opeisbare vorderingen hadden. Dit waren in elk geval niet de leveranciers, omdat deze, naar [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 2] Beheer bij conclusie van dupliek hebben aangevoerd, toen werden betaald door Noordhuis Meppel B.V.
Kortom, dat het ook nodig was om Noordhuis Emmen failliet te laten verklaren, is onvoldoende gebleken. Dit geldt te meer nu [gedaagde sub 2][gedaagde sub 1] hebben aangevoerd dat de oorzaak van het faillissement gelegen was in de feiten dat Noordhuis Emmen al jaren verlies leed en dat haar moeder- en zustervennootschappen hadden besloten de verliesfinanciering stop te zetten. [gedaagde sub 2], die het alleen voor het zeggen had binnen die moeder- en zustervennootschappen, had er ook voor kunnen kiezen de verliesfinanciering voort te laten duren, zoals hij al jarenlang de verliezen van Noordhuis Emmen had gefinancierd vanuit de andere vennootschappen van de Noordhuis Groep.