ECLI:NL:RBZLY:2012:BY9702

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
11 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
587391 CV EXPL 12-33
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.C. Moorman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsovereenkomst en premiebetalingsplicht in civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 11 december 2012, stond de vraag centraal of een verzekeraar, die de dekking van een verzekering heeft geschorst wegens wanbetaling, voldoende actie onderneemt om duidelijkheid te scheppen voor de verzekerde. De eiser, een verzekeraar, vorderde betaling van premies van de gedaagde, die een verzekeringsovereenkomst had gesloten voor zijn rijdend materieel. De gedaagde had de premies niet betaald, wat leidde tot schorsing van de dekking. De kantonrechter oordeelde dat de verplichting tot premiebetaling voortduurt, ook als er een geschil is over schadeclaims. De rechter benadrukte dat de verzekeraar niet mag nalaten om duidelijkheid te scheppen over de status van de verzekering en de betalingsverplichtingen. De kantonrechter oordeelde dat de eiser tekortgeschoten was in zijn verplichtingen door geen facturen te sturen en geen actie te ondernemen om de verzekering op te zeggen of de premies te innen. Hierdoor werd de vordering van de eiser voor een deel afgewezen. In reconventie werd de eiser veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de gedaagde, die zijn schade had gemeld maar geen dekking had op het moment van de schade. De rechter oordeelde dat de gedaagde recht had op vergoeding van de kosten van contra-expertise, maar dat de vordering voor de schade aan de dumper werd afgewezen omdat deze zich voordeed na de schorsing van de verzekering. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
sector kanton – locatie Zwolle
zaaknr.: 587391 CV EXPL 12-33
datum : 11 december 2012
Vonnis in de zaak van:
[EISER],
gevestigd te [plaats],
eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie,
gemachtigde mr. A.J. Steenstra, Groenewegen en Partners Gerechtdeurwaarders,
tegen
[GEDAAGDE],
wonende te [woonplaats],
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie,
procederend in persoon.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als [eiser] respectievelijk [gedaagde].
De procedure
De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
- het tussenvonnis d.d. 31 juli 2012
- de akte vermeerdering van eis in conventie tevens uitlating in reconventie van [eiser]
- de akte vermeerdering van eis in reconventie tevens uitlating in conventie van [gedaagde]
- de akte uitlating in reconventie van [eiser].
De verdere beoordeling
In conventie
1.
[Eiser] heeft haar eis vermeerderd door nu ook de premies te vorderen over de zes kwartalen vanaf 6 april 2011 tot en met 6 oktober 2012, waardoor thans als hoofdsom gevorderd wordt een bedrag van € 6.283,20.
2.
Door het sluiten van de verzekeringsovereenkomst heeft [gedaagde] zich verplicht per kwartaal aan [eiser] een bedrag van € 897,60 te betalen. Zoals reeds overwogen in het tussenvonnis vervalt die verplichting niet indien tussen [gedaagde] en [eiser] een geschil rijst over de vraag of een schade al dan niet onder de dekking van de verzekering valt. Zolang de verzekeringsovereenkomst niet is beëindigd blijft de verplichting tot premiebetaling onverkort bestaan, ook in geval van verschil van mening over aanspraak op vergoeding.
Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] de verzekeringsovereenkomst heeft opgezegd, zodat de overeenkomst tussen partijen nog steeds gelding heeft.
3.
[Gedaagde] heeft zich tegen de betalingsverplichting verweerd door aan te voeren dat [eiser] vanaf januari 2011 geen facturen meer aan hem heeft toegezonden en dat [eiser] zich ook zelf op het standpunt heeft gesteld dat hij niet meer verzekerd was.
[Gedaagde] kan daarin niet worden gevolgd.
De verplichting tot premiebetaling vloeit voort uit de verzekeringsovereenkomst en ontstaat niet eerst door de facturering.
Onjuist is de stelling dat [eiser] zich op het standpunt zou hebben gesteld dat [gedaagde] niet meer verzekerd was. In de schriftelijke communicatie, in het bijzonder in de brief van de gemachtigde van [eiser] van 10 november 2011, is er steeds gewag van gemaakt dat ingevolge de algemene voorwaarden van [eiser] op de polis geen dekking werd verleend gedurende de periode dat de vereiste premiebetaling achterwege bleef en is niet gesproken over het beëindigen van de verzekering. Uitdrukkelijk is daarbij aangegeven dat [gedaagde] verplicht blijft de premie te betalen.
4.
Van de algemene voorwaarde, die bepaalt dat gedurende de schorsing van de verzekering de verplichtingen van verzekerde integraal in stand blijven terwijl diens rechten even integraal vervallen, kan weliswaar niet worden gezegd dat die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn noch dat die onredelijk bezwarend is (Hof Amsterdam 23 september 2008, NJF 2009, 29), maar de consequenties ervan zijn wel zodanig bezwarend voor [gedaagde], dat de redelijkheid en billijkheid meebrengen dat [eiser] deze situatie niet voor onbepaalde tijd laat voortduren (Rb Zwolle 18 februari 1987, NJ 1988, 274). Dat geldt te meer waar [eiser] wel, maar [gedaagde] niet kan gelden als een professionele partij op het gebied van verzekeringen en voor laatstgenoemde, naar is gebleken - [gedaagde] had zich inmiddels bij een derde opnieuw verzekerd - niet het verschil duidelijk was tussen het schorsen en het beëindigen van de verzekering. Die onduidelijkheid is in de hand gewerkt doordat [eiser] na de factuur voor het eerste kwartaal van 2011 geen facturen heeft gestuurd voor volgende kwartalen. Van [eiser] had echter mogen worden verwacht duidelijkheid te scheppen door hetzij met redelijke voortvarendheid tot facturering en invordering van de premies of tot opzegging van de verzekering over te gaan.
5.
Nu [eiser] geen van beiden heeft gedaan, is zij in dit opzicht tekortgeschoten jegens [gedaagde] en komt haar vordering niet voor toewijzing in aanmerking voor zover deze de termijn overschrijdt, waarbinnen van [eiser] redelijkerwijs actie verwacht had mogen worden.
Voor het bepalen van deze termijn zal de kantonrechter aanknopen bij de mededelingen van [eiser], zoals vermeld in de brief van haar gemachtigde van 10 november 2011. Daar wordt [gedaagde] voorgehouden dat hij, ondanks het vervallen van de dekking, verplicht blijft “het restant van het op jaarbasis verschuldigde bedrag te betalen”. Waar de verplichting tot doorbetaling van de premie in de visie van [eiser] kennelijk het einde van het verzekeringsjaar als horizon heeft, ligt het in de rede de hiervoor bedoelde periode daarmee te laten samenvallen. Dat betekent dat [eiser] aanspraak kan maken op betaling van de premies over het verzekeringsjaar lopend van 6 januari 2011 tot 6 januari 2012, derhalve vier kwartalen, resulterend in een bedrag van € 3.590,40. De vordering komt in zoverre voor toewijzing in aanmerking.
6.
De vordering inzake de rente is niet bestreden en, als steunend op de wet, toewijsbaar.
7.
Met betrekking tot de premie over het eerste kwartaal geldt dat er daadwerkelijk incassowerkzaamheden zijn verricht die meer inhouden dan alleen werkzaamheden ter voorbereiding van deze procedure. De daarmee corresponderende vordering inzake de buitengerechtelijke incassokosten, die overigens ook niet bestreden is, komt dan ook voor toewijzing in aanmerking.
8.
[Gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten
In reconventie
9.
Hoewel [eiser] onbetwist heeft aangevoerd dat de huidige verzekeringsovereenkomst is aangegaan met ingang van 6 januari 2011 is tussen partijen kennelijk niet in geschil dat [gedaagde] zijn rijdend materieel ook daarvoor al bij [eiser] had verzekerd tegen schade. De kantonrechter zal daarvan dan ook uitgaan.
[Gedaagde] heeft in het kader van zijn bij [eiser] afgesloten schadeverzekering gemeld dat zijn tractor MX170 op 6 september 2010 schade had doordat de achteruit versnelling plotseling was uitgevallen. [Eiser] heeft geweigerd deze schade te vergoeden omdat ze het gevolg zou zijn van een eigen gebrek van de betreffende onderdelen.
Bij vorengenoemd tussenvonnis is [eiser] in de gelegenheid gesteld tegenbewijs te leveren tegen het rechterlijk vermoeden dat de schade aan de tractor het gevolg is van een plotseling opgetreden overbelasting.
10.
[Eiser] heeft laten weten op grond van nader onderzoek haar oorspronkelijke standpunt niet te handhaven en niet langer verweer te voeren tegen de eis in reconventie en de reparatiekosten ad € 5.129,91 aan [gedaagde] te zullen betalen. Nu de hoogte van dit bedrag door [gedaagde] niet is betwist komt de vordering in zoverre dan ook voor toewijzing in aanmerking.
11.
[Eiser] heeft zich bereid verklaard tot vergoeding van de door [gedaagde] bij vermeerdering van eis gevorderde kosten van de in zijn opdracht uitgevoerde contra-expertise. Blijkens de door [gedaagde] overgelegde factuur van [deskundige 1] belopen deze kosten € 595,-. De vordering zal op dit onderdeel worden toegewezen.
12.
In eerder genoemd tussenvonnis is reeds geoordeeld dat en waarom de vordering in reconventie voor het overige dient te worden afgewezen.
13.
[Gedaagde] heeft eerst in deze procedure zijn standpunt onderbouwd door het laten verrichten van een contra-expertise, hoewel [eiser] hem al in een vroegtijdig stadium op deze mogelijkheid had gewezen. Om die reden én omdat de vordering voor het overige wordt afgewezen zullen de proceskosten - waaronder de door [gedaagde] gevorderde verletkosten - worden gecompenseerd op de wijze als hierna aan te geven.
De beslissing
De kantonrechter:
In conventie
I veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van een bedrag van (€ 3.590,40 + € 178,50 =) € 3.768,90 vermeerderd met de wettelijke rente, voor de onderscheidene kwartaalpremies ingaande na het verstrijken van de daarvoor geldende betaaltermijn, tot de dag der algehele voldoening;
II veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, voor zover gevallen aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op:
- kosten exploot € 95,81
- griffierecht € 437,-
- salaris gemachtigde € 250,- (2,5 punten à € 100,-);
III verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
IV wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd;
In reconventie
V veroordeelt [eiser] tot betaling aan [gedaagde] van een bedrag van (€ 5.129,91 + € 595,-=) € 5724,91;
VI verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
VII wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd;
VIII compenseert de proceskosten aldus dat elke van de partijen belast blijft met de eigen kosten.
Aldus gewezen door mr. H.C. Moorman, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 11 december 2012, in tegenwoordigheid van de griffier.
RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
sector kanton – locatie Zwolle
zaaknr.: 587391 CV EXPL 12-33
datum : 31 juli 2012
Vonnis in de zaak van:
de naamloze vennootschap [EISER],
gevestigd te [plaats],
eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie,
gemachtigde mr. A.J. Steenstra, Groenewegen en Partners Gerechtdeurwaarders,
tegen
[GEDAAGDE],
wonende te [woonplaats],
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie,
procederend in persoon.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als [eiser] respectievelijk [gedaagde].
De procedure
De kantonrechter heeft kennis genomen van:
- het tussenvonnis d.d. 17 januari 2012
- de conclusie van antwoord in reconventie met producties
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen d.d. 16 maart 2012
- het mondeling tussenvonnis d.d. 16 maart 2012
- de door [gedaagde] bij akte van 17 april 2012 ingezonden producties
- de akte uitlating in reconventie van de zijde van [eiser].
Het geschil
In conventie
[Eiser] vordert dat [gedaagde] zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 897,60 vermeerderd met rente en kosten.
[Gedaagde] voert verweer.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
In reconventie
[Gedaagde] vordert dat [eiser] zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van (€ 5.500,- + € 4.400,- =) € 9.900,- vermeerderd met rente en kosten.
[Eiser] voert verweer.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
De beoordeling
In conventie en in reconventie
1.
De kantonrechter gaat uit van de volgende feiten die, als gesteld en niet of onvoldoende weersproken, als vaststaand hebben te gelden.
1.1.
[Gedaagde] exploiteert een loonbedrijf en heeft ingaande 6 januari 2011 voor zijn rijdend materieel met [eiser] een verzekeringsovereenkomst gesloten, de Bedrijven Compact Polis. De tractor en de dumper, waarop de vordering in reconventie ziet, zijn verzekerd voor schade die het gevolg is van brand, natuur, diefstal, onoordeelkundig gebruik en bediening, alsmede overig van buiten komend onheil.
1.2.
De premie bedraagt € 897,60 per kwartaal. [Gedaagde] is nalatig gebleven de verzekeringspremie over de periode 6 januari tot 6 april 2011 te betalen. Omdat [gedaagde] ondanks aanmaningen weigerachtig bleef te betalen, heeft [eiser] de dekking van de verzekering op 22 maart 2011 geschorst met terugwerkende kracht tot 6 januari 2011.
1.3.
[Gedaagde] heeft bij [eiser] gemeld dat zijn tractor MX170 op 6 september 2010 schade had doordat de achteruit versnelling plotseling was uitgevallen. [Eiser] heeft geweigerd deze schade te vergoeden omdat ze het gevolg zou zijn van een eigen gebrek van de betreffende onderdelen (tandwielen) én omdat, gelet op de schadehistorie, niet gesproken zou kunnen worden van een ‘onzeker voorval’. Zij baseert zich daarbij op een rapport van [deskundige 1], als schade-expert werkzaam in dienst van een zustermaatschappij van [eiser].
1.4.
Op 11 februari 2011 heeft [gedaagde] schade gemeld aan zijn dumper Alasco PK 2000, bestaande uit een gescheurde askoker. Ook deze schade heeft [eiser] geweigerd te vergoeden omdat de oorzaak gelegen zou zijn in vermoeiing/veroudering van het materiaal.
In conventie
2
[Eiser] doet haar vordering steunen op de met [gedaagde] gesloten verzekeringsovereenkomst en de daaruit voor hem voortvloeiende premiebetalingsplicht.
[Gedaagde] heeft zich verweerd door aan te voeren dat hij zich niet tot betaling gehouden acht aangezien [eiser] zijn terechte schadeclaims weigert te honoreren.
3.
De kantonrechter oordeelt als volgt.
Door het sluiten van de verzekeringsovereenkomst heeft [gedaagde] zich verplicht per kwartaal aan [eiser] een bedrag van € 897,60 te betalen. Die verplichting vervalt niet indien tussen [gedaagde] en [eiser] een geschil rijst over de vraag of een schade al dan niet onder de dekking van de verzekering valt. Desgewenst had [gedaagde] gebruik kunnen maken van de mogelijkheid van een contra-expertise dan wel binnen 30 dagen na afwijzing van zijn aanspraak op vergoeding de verzekering schriftelijk kunnen opzeggen. Zolang de verzekeringsovereenkomst niet is beëindigd blijft de verplichting tot premiebetaling echter onverkort bestaan, ook in geval van verschil van mening over aanspraak op vergoeding. De vordering komt derhalve voor toewijzing in aanmerking.
In reconventie
4.
[Gedaagde] baseert zijn vordering op de met [eiser] gesloten verzekeringsovereenkomst en de daaruit voor haar voortvloeiende vergoedingsplicht.
[Eiser] stelt zich op het standpunt dat de gemelde schades niet onder het verzekerde risico vallen en, waar het de dumper betreft, dat zij geen vergoedingsplicht heeft in verband met de schorsing van de verzekering.
5.
De kantonrechter oordeelt als volgt.
5.1.
[Gedaagde] stelt zich op het standpunt dat hij aanspraak heeft op vergoeding omdat zich tweemaal een schade heeft voorgedaan die onder de dekking van zijn verzekering valt, aangezien er sprake is van onoordeelkundig gebruik (de tractor) respectievelijk een van buiten komend onheil (de dumper). [Eiser] heeft betwist, dat [gedaagde] de schade aan de dumper heeft gemeld en voorts dat er sprake is van onoordeelkundig gebruik, zodat [gedaagde] zijn stelling zal hebben te bewijzen.
Bij mondeling tussenvonnis van 16 maart 2012 is [gedaagde] in de gelegenheid gesteld bewijs te leveren van feiten en omstandigheden waaruit kan volgen:
a. dat de schade aan de trekker het gevolg is van onoordeelkundig gebruik;
b. dat hij de schade aan de dumper bij [eiser] heeft aangemeld en, in geval die is
afgewezen, dat de schade het gevolg is van onoordeelkundig gebruik.
5.2.
[Gedaagde] heeft naar aanleiding daarvan met betrekking tot de tractor een expertiserapport van [naam bedrijf] (verder: [deskundige 2]) in het geding gebracht alsmede een schadeformulier, betrekking hebbend op de dumper.
[Deskundige 2] komt in haar rapport met betrekking tot de trekker tot de conclusie dat er sprake is van overbelasting in de versnellingsbak, in het bijzonder van het betreffende tandwielpaar, en in de visie van [deskundige 2] is er sprake geweest van een plotseling opgetreden overbelasting.
5.3.
[Eiser] heeft daarop gereageerd door de reactie in het geding te brengen van [naam], (verder: [deskundige 1]) die als deskundige in eerste instantie voor [eiser] de schademelding heeft beoordeeld en heeft geconcludeerd tot afwijzing. Na lezing van het rapport van [deskundige 2] stelt [eiser] zich, in lijn met de visie van [deskundige 1], op het standpunt dat er wel sprake is van overbelasting maar dat die niet plotseling is ontstaan maar is veroorzaakt door een langzaam inwerkend proces. Dat laatste zou blijken uit het feit dat alle tanden van het kleine tandwiel een plastische en blijvende vervorming vertonen. Die vervormingen zijn ook door [deskundige 2] geconstateerd (“in de vorm van scheurtjes in een aantal symmetrische deuken”) en geduid als afkomstig van overbelasting tussen de tandwielen.
5.4.
Hoewel een plotseling optredende overbelasting niet zonder meer de conclusie rechtvaardigt dat er sprake is van onoordeelkundig gebruik twisten partijen niet over dat verband. Zowel de reparateur [naam] als [deskundige 2] gaan uit van het wisselen van versnelling (naar de achteruit) terwijl de trekker nog (te hoge) snelheid heeft als vermoedelijke oorzaak van acute overbelasting en [eiser] heeft niet dáár commentaar op gegeven maar op de conclusie dat de overbelasting plotseling zou zijn opgetreden en niet als resultaat van een langzaam proces. De kantonrechter zal er dan ook vanuit gaan dat indien een plotseling optredende overbelasting komt vast te staan daarmee ook onoordeelkundig gebruik bewezen is. Aldus komt de voor de beslechting van dit geschil te beantwoorden vraag als volgt te luiden: is de schade aan de trekker het gevolg van een plotseling opgetreden overbelasting.
5.5.
[Deskundige 2] is daarover in haar rapport stellig: hoewel zij ook de vervormingen aan het kleine tandwiel onderkent die, zoals [eiser] betoogt, een aanwijzing (kunnen) zijn van een chronische overbelasting, ziet zij op basis van haar bevindingen en ervaring in het breukvlak van de afgebroken tand van het grote tandwiel, bij afwezigheid van aanwijzingen voor een andere oorzaak (zoals thermische overbelasting, slijtage, gebrekkige smering) voldoende aanwijzing voor de conclusie dat er sprake is van een plotseling opgetreden overbelasting in de versnellingsbak. Door [eiser] zijn daartegen niet zodanig steekhoudende argumenten ingebracht dat de conclusie van [deskundige 2] om die reden als niet valide terzijde zou moeten worden geschoven. Het gegeven dat de meeste of zelfs alle tanden van het kleine tandwiel tekenen vertonen van chronische overbelasting sluit niet uit dat daarnaast op enig moment zich een acute overbelasting kan hebben voorgedaan, waardoor tanden zijn afgebroken. De vaststelling dat reeds driemaal eerder reparaties zijn uitgevoerd aan de transmissie van deze tractor rechtvaardigt ook niet de conclusie dat de schade in september 2011 niet het gevolg kan zijn van acute overbelasting. Juist indien eerder onderdelen vervangen zijn ligt het minder in de rede dat diezelfde onderdelen in september 2011 zijn bezweken als gevolg van chronische overbelasting. Het argument tenslotte dat door deze reparatiehistorie niet meer kan worden gesproken van een ‘onzeker voorval’ kan niet overtuigen, alleen reeds omdat niet duidelijk is wat in de eerdere gevallen de oorzaak van de schade is geweest.
De conclusie van [deskundige 2] wordt aldus niet ontkracht door hetgeen van de zijde van [eiser] daar tegenin is gebracht.
5.6.
Nu de door [eiser] ingeschakelde deskundige werkzaam is in dienst van een zustermaatschappij van [eiser] en deze deskundige om die reden in hoge mate vereenzelvigd moet worden met [eiser], kent de kantonrechter aan de conclusies van de door [gedaagde] ingeschakelde (ten opzichte van hem: externe) deskundige meer gewicht toe. Aangezien [deskundige 2] echter (niet meer dan) de status van partijdeskundige heeft, kan niet worden gezegd dat met de uitkomsten van haar rapport het verlangde bewijs is geleverd. Wel is het voldoende voor het rechterlijk vermoeden dat er sprake is van een plotseling opgetreden overbelasting, waartegen [eiser] tegenbewijs zal kunnen leveren. Zij zou dat kunnen doen door alsnog specialistisch metallurgisch onderzoek te laten uitvoeren, zoals blijkens de reactie van [deskundige 1] van die zijde reeds is gesuggereerd.
5.7.
Waar het gaat om de dumper staat met het door [gedaagde] ingebrachte schadeformulier vast dat hij die schade aan [eiser] heeft gemeld. Deze schade is opgetreden op 11 februari 2011. Als gevolg van het niet betalen door [gedaagde] van de premienota met als vervaldatum 6 januari 2011, heeft [eiser] op 22 maart 2011 de dekking van de verzekering geschorst ingaande 6 januari 2011. Aangezien zij [gedaagde] op 18 februari 2011 tot betaling heeft gemaand met een betalingstermijn van tenminste 14 dagen en onder vermelding van de gevolgen van het uitblijven van betaling, was [eiser] tot deze schorsing bevoegd (artikel 7:934 BW). Aangezien de schade aan de dumper zich op 11 februari 2011 heeft voorgedaan is dit voorval niet door de verzekering gedekt.
Ook indien geoordeeld zou moeten worden dat de schorsing eerst kon ingaan op de dag, volgend op die, waarop de premie uiterlijk betaald had moeten zijn (te weten 30 dagen na 6 januari 2011, derhalve 5 februari 2011) dan leidt dat, gelet op de schadedatum, niet tot een andere conclusie.
Op dit onderdeel moet de vordering derhalve worden afgewezen.
De beslissing
De kantonrechter:
In conventie
I houdt iedere beslissing aan;
In reconventie
II stelt [eiser] in de gelegenheid tegenbewijs te leveren tegen het rechterlijk vermoeden
dat de schade aan de tractor het gevolg is van een plotseling opgetreden overbelasting;
III verwijst de zaak daartoe naar de rol van 28 augustus 2012;
IV houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gewezen door mr. H.C. Moorman, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 31 juli 2012, in tegenwoordigheid van de griffier.