ECLI:NL:RBZLY:2012:BZ2826

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
19 december 2012
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
189270
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van rechtsvorderingen en onrechtmatige toestand in civiel recht

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Zwolle-Lelystad, stond de verjaring van rechtsvorderingen centraal. De provincie Overijssel, eiseres in deze procedure, had een vordering ingesteld tegen de Vereniging Toeristische/Recreatief Belang Giethoorn (VVV), gedaagde, met betrekking tot een onrechtmatige toestand die volgens de provincie bestond. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 26 september 2012 de provincie in de gelegenheid gesteld te reageren op het verjaringsverweer van de VVV, dat was gebaseerd op artikel 3:314 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De provincie stelde dat het verjaringsverweer tardief was en daarom buiten beschouwing gelaten moest worden. De rechtbank oordeelde echter dat er geen aanleiding was om dit verweer niet toe te laten, aangezien het pas bij dupliek was ingediend.

De rechtbank ging verder in op de stelling van de provincie dat er geen onrechtmatige situatie bestond, omdat er een ontheffing voor het gebruik door de VVV was verleend. De rechtbank oordeelde dat de ontheffing oorspronkelijk aan de gemeente was verleend en niet aan de VVV, wat betekende dat er sinds 1980 een onrechtmatige toestand was die in 2000 was verjaard. De communicatie tussen de provincie en de VVV over de ontheffing na de verjaring veranderde hier niets aan.

Ten slotte oordeelde de rechtbank dat de vorderingen van de provincie tot het verwijderen van de ark en de voorzieningen afgewezen moesten worden, maar dat de vordering tot verwijdering van de rondom de ligplaats aangebrachte voorzieningen wel toegewezen kon worden. De provincie werd veroordeeld in de proceskosten van de VVV, die op dat moment waren begroot op EUR 1.464,00. Het vonnis werd uitgesproken door mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard op 19 december 2012.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
Locatie Zwolle
zaaknummer / rolnummer: 189270 / HZ ZA 11-919
Vonnis van 19 december 2012
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
PROVINCIE OVERIJSSEL,
zetelend te Zwolle,
eiseres,
advocaat mr. W.E.M. Klostermann te Zwolle,
tegen
de vereniging
VERENIGING TOERISTISCHE/RECREATIEF BELANG GIETHOORN,
gevestigd te Giethoorn,
gedaagde,
advocaat mr. C. Borstlap te Zwolle.
Partijen zullen hierna de provincie en de VVV genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 26 september 2012
- de akte na tussenvonnis van de provincie
- de antwoordakte na tussenvonnis van de VVV.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. In voormeld tussenvonnis heeft de rechtbank de provincie in de gelegenheid gesteld te reageren op het door de VVV bij dupliek gevoerde verjaringsverweer ex artikel 3:314 lid 1 BW.
2.2. De provincie heeft onder verwijzing naar artikel 128 lid 3 Rv aangevoerd dat het verjaringsverweer ex artikel 3:314 lid 1 BW als tardief gedaan buiten beschouwing gelaten had moeten worden. De rechtbank ziet daarvoor geen aanleiding. De VVV heeft in de conclusie van antwoord verweer gevoerd, waaronder een beroep op verjaring, waarna pas bij dupliek het verjaringsverweer ex artikel 3:314 lid 1 BW uit de verf is gekomen. Het ware wenselijker geweest dat zulks al bij antwoord (expliciet) was gebeurd, maar het leidt er nog niet toe dat het recht om dit verweer bij dupliek te voeren is vervallen.
2.3. Ten aanzien van dit verjaringsverweer geldt het volgende. De rechtbank volgt de provincie niet in haar stelling dat een toestand slechts als onrechtmatig jegens haar kan worden bestempeld wanneer zij die toestand zelf als zodanig heeft aangemerkt. Het betoog van de provincie dat er geen onrechtmatige situatie bestond omdat er een ontheffing voor het specifieke gebruik door de VVV gold en de VVV "juridisch houder" van de ontheffing is geworden gaat niet op. Vaststaat immers dat de ontheffing indertijd aan de gemeente, en niet aan de VVV is verleend. Weliswaar werd deze verleend ten behoeve van de huisvesting van de VVV, maar dit leidt rechtens nog niet tot het gevolg dat na de verkoop door de gemeente van de ark aan de VVV de ontheffing op laatstgenoemde is overgegaan. Dit brengt mee dat sinds 1980 een onrechtmatige toestand heeft bestaan en de rechtsvordering tot opheffing daarvan in 2000 is verjaard. Dat de provincie nog over de ontheffing met de VVV heeft gecommuniceerd, maakt het voorgaande alleen al niet anders, omdat deze communicatie plaatsvond (ver) nadat de vordering tot opheffing van de onrechtmatige toestand was verjaard.
2.4. Ten slotte heeft de provincie gesteld dat een beroep op artikel 3:314 lid 1 BW naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De rechtbank onderkent dat een geslaagd beroep op deze bepaling een lastige situatie in het leven kan roepen, maar dat is min of meer inherent aan een dergelijk geslaagd beroep en brengt nog niet mee dat een beroep op bedoelde bepaling onredelijk zou zijn. De enkele omstandigheid dat de eigendomsituatie buiten het gezichtsveld van de provincie is gewijzigd en er daardoor een voor de provincie niet kenbare onrechtmatige toestand is ontstaan leidt er naar het oordeel van de rechtbank evenmin toe dat de VVV geen beroep op vermelde bepaling mocht doen.
2.5. Slotsom is dat de vorderingen die zien op het verwijderen en verwijderd houden van de ark afgewezen dienen te worden. Zoals in het tussenvonnis in r.o. 4.7 is overwogen kan de vordering tot verwijdering van de rondom de ligplaats aangebrachte voorzieningen wel worden toegewezen, op de wijze zoals hierna in het dictum zal worden vermeld. Voor het opleggen van een dwangsom ziet de rechtbank geen aanleiding, te meer daar de VVV geen bezwaar heeft gemaakt tegen de verwijdering ervan.
2.6. Aangezien het debat zich in hoofdzaak op de (ligplaats van de) ark heeft toegespitst, en de provincie op dat punt in het ongelijk wordt gesteld, zal de rechtbank de provincie als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure van de VVV veroordelen. De kosten voor de extra akte worden overigens voor rekening van de VVV gelaten, omdat die veroorzaakt zijn door een verweer dat eerder gevoerd had kunnen worden.
De kosten aan de zijde van de VVV worden begroot op:
- griffierecht 560,00
- salaris advocaat 904,00 (2,0 punten × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 1.464,00
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. veroordeelt de VVV om binnen twee weken na betekening van dit vonnis de voorzieningen te verwijderen die zij heeft aangebracht op de grond naast de ligplaats, een en ander als nader omschreven in r.o. 4.7 van het tussenvonnis,
3.2. veroordeelt de provincie in de proceskosten, aan de zijde van de VVV tot op heden begroot op EUR 1.464,00,
3.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2012.