ECLI:NL:RBZUT:1999:AA3504

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
8 maart 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
98/240 VEROR 29
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.A. Lok
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit tot aanwijzing van een pand als karakteristiek pand onder de Monumentenverordening

In deze zaak heeft eiser, A, beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn, waarbij zijn pand op de lijst van karakteristieke panden is geplaatst. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 8 januari 1999, waarbij eiser in persoon aanwezig was en het college vertegenwoordigd werd door ambtenaren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Monumentenverordening 1997, die onderscheid maakt tussen gemeentelijke karakteristieke panden en gemeentelijke monumenten, niet in overeenstemming is met de Monumentenwet 1988. Eiser betoogde dat de lasten van de aanwijzing als karakteristiek pand gelijk zijn aan die van een monument, maar dat de voordelen lager zijn, wat in strijd zou zijn met de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank oordeelde dat de gemeenteraad niet bevoegd was om de verordening vast te stellen zoals gedaan, en heeft het besluit van 10 juni 1997 vernietigd. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en herstelde de situatie door het besluit van de gemeente te herroepen en te bepalen dat het betaalde griffierecht aan eiser vergoed moest worden. De uitspraak werd gedaan door mr. J.A. Lok en openbaar uitgesproken op 8 maart 1999.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ZUTPHEN
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Reg.nr.: 98/240 VEROR 29
UITSPRAAK
in het geding tussen:
A te B, eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn, verweerder
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 29 januari 1998.
2. Feiten
Bij besluit van 10 juni 1997 heeft verweerder het pand […]laan 54 van eiser geplaatst op de lijst van karakteristieke panden. Bij brief van 14 juli 1997 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift ongegrond verklaard.
3. Procesverloop
Bij brief van 11 maart 1998 heeft eiser beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 8 januari 1999, waar eiser in persoon is verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door J. Schoneveld, H.A.M. Ummels en G.L ter Brugge, ambtenaren der gemeente.
4. Gronden
4.1 De Monumentenverordening 1997 zoals vastgesteld bij raadsbesluit van 17 oktober 1996 maakt onderscheid tussen gemeentelijke karakteristieke panden en gemeentelijke monumenten. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de verordening is het verboden een beschermd monument of een karakteristiek pand te beschadigen, te vernielen of af te breken en is het verboden zonder vergunning een monument of een karakteristiek pand in enig opzicht te wijzigen. Met betrekking tot de vergunningprocedure en de toetsing van de aanvraag maakt de verordening geen (wezenlijk) verschil tussen monumenten en karakteristieke panden. Schade ten gevolge van voorschriften verbonden aan een vergunning strekkende tot wijziging van een karakteristiek pand kan, anders dan ten aanzien van monumenten, op basis van de verordening niet vergoed worden. Ook ten aanzien van het verkrijgen van subsidie verkeert de eigenaar van een als zodanig aangewezen karakteristiek pand in een nadeliger positie ten opzichte van de eigenaar van een gemeentelijk monument.
De bezwaren van eiser richten zich in wezen tegen de bepalingen van de verordening. Eiser stelt dat de lasten ten gevolge van de aanwijzing van een pand als karakteristiek pand gelijk zijn aan die van de aanwijzing van een pand als monument, doch dat de lusten lager zijn en de verordening aldus is vastgesteld in strijd met artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Verweerder stelt dat in de praktijk van de toepassing van de verordening de toetsing van een aanvraag voor het wijzigen van een karakteristiek pand niet of nauwelijks verschilt van de welstandstoetsing van een aanvraag voor een bouwvergunning en dat feitelijk alleen ten aanzien van het amoveren een verzwaard regime geldt.
4.2 De Monumentenverordening 1997 is, getuige het raadsbesluit, gebaseerd op de artikelen 12 en 15 van de Monumentenwet 1988. Artikel 12 van de Monumentenwet verschaft de gemeenteraad geen bevoegdheid tot het vaststellen van algemeen verbindende voorschriften, terwijl in artikel 15 is bepaald dat de gemeenteraad gehouden is een verordening vast te stellen waarin tenminste wordt geregeld de inschakeling van een commissie op het gebied van de monumentenzorg. De Monumentenwet heeft betrekking op beschermde monumenten in de zin van die wet (rijksmonumenten) en niet op gemeentelijke monumenten of gemeentelijke karakteristieke panden.
Aan zijn besluit van 17 oktober 1996 heeft de gemeenteraad niet de artikelen 108 en 149 van de Gemeentewet ten grondslag gelegd. De gemeenteraad heeft aldus tot uitdrukking gebracht dat hij bij de vaststelling van de verordening uitvoering gaf aan een op hem rustende verplichting en heeft niet gepretendeerd gebruik te maken van een bevoegdheid tot het vaststellen van algemeen verbindende voorschriften. Aan de hier relevante hoofdstukken 3 en 4 van de verordening moet dan ook verbindende kracht worden ontzegd, wegens strijd met artikel 15 van de Monumentenwet.
Het besluit in primo is onbevoegdelijk genomen en had derhalve bij het bestreden besluit behoren te worden herroepen. Het beroep is dan ook gegrond.
Aangezien verweerder niet anders kan doen dan het bezwaarschrift van eiser alsnog gegrond te verklaren, zal de rechtbank met toepassing artikel 8:72, vierde lid, van de Awb doen hetgeen verweerder had behoren te doen.
Voor het geval de gemeenteraad mocht besluit tot vaststelling van een nieuwe verordening wordt in overweging gegeven in de toelichting aandacht te besteden aan het door eiser aan de orde gestelde punt en om te bezien of - gezien verweerders stelling met betrekking tot de praktische toepassing van de verordening - niet kan worden volstaan met een beperkte vergunningplicht voor karakteristieke panden.
Niet is gebleken dat eiser proceskosten heeft gemaakt die op grond van artikel 8:75 van de Awb voor vergoeding in aanmerking komen. Eiser is advocaat, doch er is geen sprake van rechtsbijstand.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat beslist moet worden als hierna is aangegeven.
5. Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het besluit van 10 juni 1997 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het bestreden besluit;
- bepaalt dat de gemeente Apeldoorn het betaalde griffierecht van f 210,-- aan eiser vergoedt;
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Aldus gegeven door mr. J.A. Lok en in het openbaar
uitgesproken op
8 maart 1999 in tegenwoordigheid van de griffier.
Afschrift verzonden op: