ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ZUTPHEN
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer te 's-Gravenhage, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 23 juni 1998.
Eiseres is op 1 september 1997 met haar twee kinderen verhuisd vanuit Winterswijk naar de woning […]straat 70 te Doetinchem. Op 19 december 1997 heeft zij een aanvraag ingediend om huursubsidie voor deze woning voor de periode van 1 september 1997 tot en met 30 juni 1998.
Bij besluit van 10 februari 1998 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen op grond van de overweging dat de aanvraag te laat is ingediend en bovendien de woning niet passend is, gelet op het inkomen, de huur en de persoonlijke omstandigheden.
Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt bij brief van 22 maart 1998.
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift ongegrond verklaard en de afwijzende beslissing gehandhaafd.
Eiseres heeft beroep ingesteld op de in het beroepschrift vermelde gronden.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Eiseres heeft vervolgens haar standpunt schriftelijk nader uiteengezet.
Het beroep is behandeld ter zitting van 24 november 1998, waar eiseres in persoon is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.A. van der Oord.
Verweerder heeft bij het bestreden besluit beide gronden voor de weigering van huursubsidie - het te laat indienen van de aanvraag en het niet-passend zijn van de woning - gehandhaafd. De grieven van eiseres hebben betrekking op beide afwijzingsgronden.
Te late indiening aanvraag
Gelet op artikel 28, vierde lid, van de Huursubsidiewet (Hsw) had de aanvraag binnen drie maanden na 1 september 1997 bij burgemeester en wethouders moeten worden ingediend. Eiseres heeft de aanvraag pas op 19 december 1997 en dus te laat ingediend.
Eiseres heeft zowel in bezwaar als in beroep aangevoerd dat zij medio november 1997 omtrent het indienen van een aanvraag contact heeft gehad met C van de gemeente Doetinchem, die er toen op heeft gewezen dat eiseres nog een verklaring van de Huurcommissie nodig had. Daarbij heeft C - aldus eiseres - haar tevens medegedeeld dat zij nog tot 1 januari 1998 de tijd had voor het indienen van de aanvraag, aangezien de indieningstermijn als gevolg van een kabinetsbesluit tot die datum was verlengd.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat een onjuiste of onvolledige informatieverstrekking door derden geen aanleiding geeft om een termijnoverschrijding verschoonbaar te achten, aangezien de aanvrager van huursubsidie te allen tijde zelf verantwoordelijk is en blijft voor een tijdige indiening van het aanvraagformulier. Verweerder heeft erop gewezen dat zowel in de publieksbrochure als op het aanvraagformulier is aangegeven dat de aanvraag binnen drie maanden na de verhuisdatum moet worden ingediend.
De rechtbank kan verweerder in het onderhavige geval niet volgen in zijn standpunt. Het aanvraagformulier moet ingevolge artikel 28 Hsw worden ingediend bij het gemeentebestuur en C is, naar op grond van de gedingstukken kan worden aangenomen, door het gemeentebestuur van Doetinchem belast met de verantwoordelijkheid voor het innemen van aanvragen om huursubsidie, het geven van voorlichting en het beoordelen van aanvragen voor wat betreft de passendheid van de woning. C is derhalve niet een willekeurige derde, maar een ambtenaar die een centrale functie vervult met betrekking tot de indiening van aanvragen en de verwerking daarvan op gemeentelijk niveau. Wanneer een ambtenaar met een zodanige functie aan een aanvrager inlichtingen verstrekt over een verlenging van de indieningstermijn, mag de aanvrager er in beginsel op vertrouwen dat die inlichtingen juist zijn, zodat een overschrijding van de wettelijke termijn die voortkomt uit zodanig vertrouwen verschoonbaar is te achten.
De rechtbank acht het voorts zeer wel denkbaar dat C eiseres heeft ingelicht zoals door haar is uiteengezet en zich daarbij niet heeft gerealiseerd dat de verlenging van de termijn tot 1 januari 1998 alleen gold voor personen die voor het eerst een aanvraag om huursubsidie indienden - zulks in het kader van het regeringsbeleid ter bevordering van het gebruik van de mogelijkheid van huursubsidie - dan wel zich niet heeft gerealiseerd dat eiseres niet tot de categorie 'eerste aanvragers' behoorde.
Naar het oordeel van de rechtbank is het bestreden besluit voor wat betreft de onderhavige afwijzingsgrond niet deugdelijk gemotiveerd.
Ingevolge artikel 12, eerste lid, van de Hsw wordt geen huursubsidie toegekend als de huurder van een woning naar het oordeel van de minister, op het tijdstip dat de huur ingaat, het gebruik had kunnen krijgen of behouden van een andere woning die beter past bij zijn economische en persoonlijke omstandigheden.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan het eerste lid slechts worden toegepast nadat burgemeester en wethouders door de minister in de gelegenheid zijn gesteld advies uit te brengen.
Ingevolge het derde lid volgt de minister in zijn besluit het advies van burgemeester en wethouders, behoudens de mogelijkheid tot afwijking van een voor de huurder negatief advies in uitzonderlijke gevallen.
In het onderhavige geval heeft het gemeentebestuur van Doetinchem een negatief advies uitgebracht, omdat de in geding zijnde woning niet passend wordt geacht voor eiseres, gelet op haar inkomen en de rekenhuur van de woning (f 836,94), en er op het tijdstip dat de huur inging beter passende woonruimte beschikbaar was in Doetinchem. Uit de door verweerder nader bij de gemeente ingewonnen informatie komt naar voren dat eiseres zich voor haar verhuizing niet bij andere verhuurders dan de verhuurder van de onderhavige woning als woningzoekende heeft laten inschrijven en dat de wachttijd bij de in Doetinchem werkzame woningcorporatie voor iemand als eiseres met een minimuminkomen en zonder urgentie ongeveer 11 maanden bedraagt. Met verweerder leidt de rechtbank uit deze gegevens af dat eiseres binnen een redelijke termijn het gebruik van een goedkopere woning had kunnen verkrijgen indien zij daartoe tijdig voldoende pogingen had ondernomen. De rechtbank onderschrijft het standpunt van verweerder dat een termijn van twaalf maanden in dit verband redelijk is te achten.
Eiseres heeft naar voren gebracht dat haar moeder in het voorjaar van 1997 de wens te kennen gaf met haar en haar kinderen te gaan samenwonen en dat de keuze toen is gevallen op Doetinchem als woonplaats, mede vanwege de daar aanwezige onderwijsvoorzieningen. Medio juli 1997 hebben eiseres en haar moeder de onderhavige woning geaccepteerd, in de wetenschap dat daarvoor geen huursubsidie kon worden verkregen als gevolg van de hoogte van het gezamenlijke inkomen. Direct daarna is eiseres op vakantie gegaan en toen zij daarvan terugkwam bleek haar moeder ineens besloten te hebben niet mee te verhuizen naar Doetinchem en in haar woning te Zelhem te blijven wonen. Op dat moment kon eiseres - naar zij heeft gesteld - de verhuizing niet meer terugdraaien, mede omdat zij op 8 augustus de huur van haar woning in Winterswijk had opgezegd en haar kinderen al voor het onderwijs in Doetinchem had aangemeld.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de omstandigheid dat de samenwoning met de moeder niet is doorgegaan en aldus de verwachtingen van eiseres niet zijn uitgekomen, voor haar rekening en risico moet blijven. Verweerder is dan ook van mening dat geen sprake is van een uitzonderlijk geval waarin hij gehouden zou zijn om af te wijken van het negatieve advies van de gemeente.
De rechtbank acht dit standpunt van verweerder niet onredelijk of anderszins onjuist. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraak van de Afdeling rechtspraak van de Raad van State van 11 maart 1993, no. R01.91.1373, in een soortgelijk geval. Hetgeen door eiseres overigens nog naar voren is gebracht geeft geen aanleiding voor een ander oordeel.
Gelet op de beschikbare gegevens, waaronder het negatieve advies van het gemeentebestuur, stelt de rechtbank vast dat verweerder op goede gronden tot het oordeel is gekomen dat eiseres op het tijdstip dat de huur inging, het gebruik had kunnen krijgen van een andere woning die beter past bij haar economische en persoonlijke omstandigheden.
Gelet op het bepaalde in artikel 12 van de Hsw kan aan eiseres derhalve geen huursubsidie worden toegekend voor de onderhavige woning. Hieraan kan niet afdoen dat eiseres voor haar vorige woning in Winterswijk wel huursubsidie ontving terwijl de huur van die vorige woning zelfs hoger was dan de huur van de huidige woning in Doetinchem.
Nu de tweede afwijzingsgrond wel stand houdt, bestaat er geen aanleiding voor vernietiging van het bestreden besluit.
Het beroep dient derhalve ongegrond te worden verklaard.
Voor een veroordeling in proceskosten zijn geen termen aanwezig.
- verklaart het beroep ongegrond.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Aldus gegeven door mr. K. van Duyvendijk en in het openbaar uitgesproken op 9 maart 1999 in tegenwoordigheid van de griffier.