ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ZUTPHEN
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Stichting De Nederlandse Fotovakschool, te Apeldoorn, eiseres
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, verweerder
Het beroep is gericht tegen een besluit van 24 november 1997.
Bij besluit van 13 april 1994 is aan de onder het gezag van eiseres staande Fotovakschool voor het cursusjaar 1993-1994 een tegemoetkoming cursorisch ondernemersonderwijs verleend.
Bij besluit van 20 februari 1996 heeft verweerder deze tegemoetkoming lager vastgesteld (gecorrigeerd) en heeft hij bepaald dat hetgeen teveel is uitgekeerd zal worden teruggevorderd en zo mogelijk verrekend met de subsidie voor het jaar 1995-1996.
Tevens is verzocht om terugbetaling van het daarna nog resterende bedrag. Tegen dit besluit heeft eiseres geen bezwaar gemaakt of beroep ingesteld.
Bij brief van 10 december 1996 heeft eiseres verweerder verzocht zijn besluit van 20 februari 1996 te herzien, aangezien (onder meer tijdens een onderhoud met medewerkers van verweerder) is gebleken dat de subsidie-aanvraag van eiseres omissies bevatte en verzuimd is de afgegeven accountantsverklaringen te corrigeren. Eiseres heeft nog gewezen op de grote financiële consequenties die voortvloeien uit het besluit van 20 februari 1996. Bij besluit van 8 april 1997 heeft verweerder dit verzoek afgewezen. Bij brief van 11 april 1997 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen dit op artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gebaseerde besluit. Bij het bestreden besluit heeft verweerder dit bezwaarschrift ongegrond verklaard.
Allereerst dient te worden beoordeeld of de rechtbank bevoegd is kennis te nemen van het geschil. Dienaangaande wordt het volgende overwogen.
Vanaf 24 november 1993 gold de "Tijdelijke regeling tegemoetkomingen cursorisch ondernemersonderwijs" (hierna: regeling 1). Deze tijdelijke regeling is met ingang van 1 augustus 1994 opgevolgd door de "Regeling tegemoetkoming cursorisch ondernemersonderwijs" (hierna: regeling 2). Met ingang van 1 augustus 1995 is de "Regeling houdende afbouw cursorisch ondernemersonderwijs (COO) 1995-1996" (regeling 3) in werking getreden, waarna per 1 januari 1996 de Wet educatie en beroepsonderwijs (hierna: de WEB) van kracht is geworden.
Voor de regelingen 1, 2 en 3 is geen grondslag gegeven. Anders dan de toelichting bij regeling 2 vermeldt is niet gebleken dat het onderwerp van die regeling is opgenomen in de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs.
In artikel 12, eerste lid, van regeling 2 is de bevoegdheid opgenomen om de tegemoetkoming geheel of gedeeltelijk in te houden dan wel terug te vorderen. Regeling 3 betreft met name een aantal wijzigingen op regeling 2. Artikel 12 is daarbij ongewijzigd gebleven.
In artikel 2.5.9, tweede lid, van de WEB is de bevoegdheid tot correctie en verrekening geregeld.
Niet is gebleken dat in de WEB is voorzien in een overgangsrecht terzake van de regels van bezwaar en beroep noch terzake van de bevoegdheid tot correctie, terugvordering en verrekening.
Het vorenstaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat artikel 2.5.9, tweede lid, van de WEB de grondslag vormt voor het aan het onderhavige geschil ten grondslag liggende connexe en inmiddels onherroepelijke correctiec.q. terugvorderingsen verrekeningsbesluit.
Ingevolge artikel 10.1 van de WEB is de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ABRS), in eerste en enige instantie bevoegd te oordelen over geschillen die zijn gebaseerd op artikel 2.5.9 van de WEB. In dit verband wijst de rechtbank er op dat verweerder in zijn besluit van 20 februari 1996 in de rechtsmiddelclausule heeft gewezen op de mogelijkheid om beroep in te stellen bij de ABRS.
Het bestreden besluit in het onderhavige geschil is gebaseerd op artikel 4:6 van de Awb. Echter aangezien zoals hiervoor is overwogen het aan dit geschil ten grondslag liggende onherroepelijke (connexe) besluit geacht moet worden te zijn gebaseerd op artikel 2.5.9, tweede lid, van de WEB en de ABRS op grond van artikel 10.1 van de WEB in dat soort zaken bevoegd is, is de rechtbank van oordeel dat ook in het onderhavige geschil de ABRS in eerste en enige instantie bevoegd moet worden geacht.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat zij onbevoegd is kennis te nemen van het onderhavige geschil. Met toepassing van artikel 6:15, eerste lid, van de Awb zal het beroepschrift worden doorgestuurd naar de ABRS.
De rechtbank is derhalve kennelijk onbevoegd zodat met toepassing van artikel 8:54 van de Awb als volgt moet worden beslist.
verklaart zich onbevoegd.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending verzet worden gedaan bij deze rechtbank, sector bestuursrecht, Postbus 205, 7200 AE Zutphen.
De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.
Aldus gegeven door mr. L. van Gijn
en in het openbaar uitgesproken op 7 januari 1999
in tegenwoordigheid van de griffier.