ECLI:NL:RBZUT:2000:AA5416

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
19 januari 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
99/785 WRO
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen uitspraak over tijdigheid van bezwaarschrift in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak gaat het om een verzet tegen een uitspraak van de rechtbank Zutphen, waarbij het beroep van opposanten tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Doetinchem ongegrond was verklaard. De opposanten, bestaande uit A en familieleden B, C, D, E en F, stelden dat zij tijdig bezwaar hadden gemaakt tegen het besluit van 2 juli 1999, maar de rechtbank oordeelde eerder dat het bezwaarschrift niet tijdig was ingediend. De rechtbank had overwogen dat er geen bewijs was geleverd dat het bezwaarschrift voor middernacht op 7 mei 1999 was gedeponeerd.

De opposanten hebben verzet aangetekend tegen deze uitspraak, waarbij zij stelden dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het beroep kennelijk ongegrond was. De rechtbank heeft in deze procedure vastgesteld dat de ontvankelijkheid van een bezwaarschrift ambtshalve moet worden beoordeeld, en dat de regels omtrent bezwaar- en beroepstermijnen van openbare orde zijn. Dit betekent dat de rechtbank de opposanten de gelegenheid had moeten bieden om bewijs te leveren van hun stelling dat zij tijdig bezwaar hadden gemaakt.

De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat het verzet gegrond is, en dat de eerdere uitspraak van 23 augustus 1999 niet juist was. De rechtbank heeft de beslissing genomen dat de opposanten in de gelegenheid moeten worden gesteld om bewijs aan te dragen en dat de eerdere conclusie van de rechtbank onterecht was. De uitspraak werd gedaan door mr. M.J. van Lee en openbaar uitgesproken op 19 januari 2000.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ZUTPHEN
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Reg.nr. 99/785 WRO
UITSPRAAK
in het geding tussen:
A, familie B, C, D, E en F, wonende te G, opposanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Doetinchem, geopposeerde.
Gronden
Bij verzetschrift, enkel ondertekend door A. maar geacht tevens afkomstig te zijn van familie B, C, D, .E en F, gedateerd 7 oktober 1999, is verzet gedaan tegen de uitspraak van de rechtbank van 23 augustus 1999, gegeven ex artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en verzonden op 27 augustus 1999, waarbij het beroep van opposanten, gericht tegen het besluit van geopposeerde van 2 juli 1999, ongegrond is verklaard.
Het verzet tegen deze uitspraak is ontvankelijk.
Opposanten hebben van de gelegenheid gebruik gemaakt te worden gehoord ter zitting van 28 december 1999, waar A. is verschenen.
Namens geopposeerde is J. van Hal verschenen.
De rechtbank is, na kennisneming van de stukken, van oordeel dat het verzet gegrond is. Zij heeft daartoe als volgt overwogen.
Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken, welke termijn blijkens artikel 6:8 van de Awb aanvangt met ingang van de dag na die waarop het bestreden besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 6:9 van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen, dan wel -bij verzending per post- indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd (mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen).
Het primaire besluit is op 26 maart 1999 bekendgemaakt, wat -gelet op het vorenstaande- met zich meebrengt dat de laatste dag waarop bezwaar kon worden gemaakt 7 mei 1999 was.
A. stelt het bezwaarschrift op vrijdag 7 mei 1999 om -ongeveer- 20.30 uur, in het bijzijn van twee getuigen, te hebben gedeponeerd in de brievenhuis van het gemeentehuis te Doetinchem en verbindt hieraan de conclusie binnen de daartoe gestelde termijn bezwaar te hebben gemaakt.
Geopposeerde stelt op maandag 10 mei 1999 kennis te hebben gekregen van het betreffende bezwaarschrift en concludeert hieruit dat de wettelijke bezwaartermijn is overschreden.
De rechtbank heeft bij haar uitspraak van van 23 augustus 1999 overwogen dat niet was gebleken dat opposanten voorafgaand aan de beslissing op het bezwaarschrift spontaan bewijs hadden aangeboden ter onderbouwing van hun in beroep aangevoerde stelling dat het bezwaarschrift ruimschoots voor middernacht op vrijdag 7 mei 1999 in de brievenbus van het gemeentehuis was gedeponeerd en evenmin ter hoorzitting waren verschenen teneinde dat bewijs alsnog te leveren.
Daaraan heeft de rechtbank de conclusie verbonden dat verweerder op 2 juli 1999 niet anders kon oordelen dan dat het er voor gehouden moest worden dat het bezwaarschrift niet tijdig was ingediend en niet anders had kunnen besluiten dan hij heeft gedaan.
Het vorenstaande laat evenwel onverlet dat de ontvankelijkheid van een bezwaarschrift blijkens vaste jurisprudentie in beroep ambtshalve dient te worden bezien nu de regels betreffende de bezwaar- en beroepstermijnen van openbare orde zijn. Daarvan uitgaande had opposanten (in ieder geval) in de beroepsfase de gelegenheid geboden moeten worden om bewijs bij te brengen van hun stelling dat zij tijdig bezwaar hebben gemaakt en tevens -zo nodig- om omstandigheden aan te voeren op grond waarvan een eventuele termijnoverschrijding verschoonbaar kan worden geacht.
Derhalve heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat het beroep van opposanten kennelijk ongegrond is en moet worden beslist zoals hierna is aangegeven.
Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
- verklaart het verzet gegrond.
Aldus gegeven door mr. M.J. van Lee en in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2000 in tegenwoordigheid van mr. S.van Lokven, griffier.
Afschrift verzonden op: