ECLI:NL:RBZUT:2000:AA5828

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
17 april 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00/294 WOW44 29
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.A. Lok
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bouwwerkzaamheden en bestuursdwang in de gemeente Lichtenvoorde

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 17 april 2000 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening in een geschil tussen een verzoeker en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Lichtenvoorde. Het verzoek werd behandeld tijdens een zitting op 13 april 2000, waar de verzoeker in persoon verscheen, bijgestaan door mr. W.M. Wessels. De gemeente werd vertegenwoordigd door R.H. Groesgen en N.R. Meeuwisse, terwijl de derde-partij werd vertegenwoordigd door mr. F.J.M. Kobossen.

De zaak betreft bouwwerkzaamheden aan een carport, waarbij de rechtbank oordeelde dat er geen spoedeisend belang was bij het treffen van een voorlopige voorziening. De president van de rechtbank heeft besloten dat de gemeente Lichtenvoorde na een termijn van 12 weken bestuursdwang moet toepassen met betrekking tot de carport, tenzij er voor die tijd een bouwvergunning is verleend. Tevens werd de gemeente veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de verzoeker, die in totaal f 1.420,-- bedroegen, en het griffierecht van f 225,-- diende te worden vergoed.

De rechtbank overwoog dat de verzoeker eerder een vergunning had gekregen voor het veranderen van de woning, maar dat er in strijd met de Woningwet was gebouwd. De derde-partij had geen vergunning voor de bouwwerkzaamheden en de rechtbank concludeerde dat de gemeente bevoegd was om handhavend op te treden. De rechtbank benadrukte dat indien de derde-partij alsnog een aanvraag voor een bouwvergunning indient, deze aanvraag gehonoreerd moet worden. De uitspraak heeft een voorlopig karakter en is niet bindend voor de bodemprocedure.

Uitspraak

1002 voorlopige voorziening
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Reg.nr. 00/294 WOW44 29
UITSPRAAK
op het verzoek om een voorlopige voorziening in het geschil tussen:
[verzoeker] te [woonplaats], verzoeker,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Lichtenvoorde, verweerder,
[derde-partij] te [woonplaats], derde-partij.
.
1. Aanduiding bestreden besluiten
a. Het niet tijdig nemen door verweerder van een besluit op het verzoek om toepassing van bestuursdwang van verzoeker van 18 juli 1999;
b. Besluit van verweerder van 20 maart 2000.
2. Procesverloop
Mr. W.M. Wessels, juridisch adviseur, heeft namens verzoeker bij brief van 12 november 1999 een bezwaarschrift bij verweerder ingediend tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het verzoek om toepassing van bestuursdwang van verzoeker van 18 juli 1999.
Voorts heeft mr. Wessels namens verzoeker bij brief van 22 maart 2000 een bezwaarschrift bij verweerder ingediend tegen het bestreden besluit van 20 maart 2000. Bij brief van 23 maart 2000 is verzocht om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Het verzoek is behandeld ter zitting van 13 april 2000, alwaar verzoeker in persoon verschenen bijgestaan door mr. Wessels voornoemd. Verweerder werd vertegenwoordigd door de heren R.H. Groesgen en N.R. Meeuwisse. De derde-partij werd vertegenwoordigd door mr. F.J.M. Kobossen, advocaat te Deventer.
3. Motivering
Ingevolge artikel 8:81 van de Awb dient te worden nagegaan, of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, een voorlopige voorziening vereist.
Voor zover deze toetsing meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft deze uitspraak daaromtrent een voorlopig karakter en is deze niet bindend voor de beslissing in die procedure.
Verweerder heeft bij besluiten van 15 april 1997 aan verzoeker vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het veranderen van de woning […]weg 67a te [woonplaats], zodanig dat dubbele bewoning plaats kon vinden.
Vervolgens zijn in het pand twee wooneenheden gerealiseerd, waarbij deels is afgeweken van de verleende bouwvergunning. Bij besluit van 16 februari 1999 heeft verweerder de bij besluit van 15 april 1997 aan verzoeker verleende vergunning op verzoek van de derde-partij gewijzigd, zodanig dat onder een reeds vergunde maar niet gerealiseerde kapconstructie ruimte zou ontstaan voor het parkeren van een auto (een carport). Bij besluit van 11 mei 1999 is de wijziging op een tamelijk ondergeschikt punt gewijzigd. Bij wijze van voorlopige voorziening van 20 mei 1999 zijn genoemde besluiten van verweerder van 16 februari en 11 mei 1999 geschorst. Verweerder heeft de besluiten vervolgens herroepen bij besluit van 17 augustus 1999.
De bouwvergunning van 15 april 1997 is niet aan de derde-partij verleend en de wijzigingsvergunningen van 16 februari en 11 mei 1999 zijn door verweerder herroepen. De derde-partij heeft dan ook in strijd met artikel 40 van de Woningwet gebouwd of moet in elk geval geacht worden in strijd met genoemd voorschrift te hebben gebouwd. Verweerder is dan ook bevoegd een bestuursdwang- of dwangsombesluit te nemen.
Blijkens het verhandelde ter zitting moet worden aangenomen dat verweerder niet handhavend wenst op te treden omdat is gebouwd voor het moment dat de besluiten van 16 februari en 11 mei 1999 zijn herroepen en dat de derde-partij niet uit eigen beweging alsnog een aanvraag voor een bouwvergunning ter legalisering van de carport zal indienen. Door verweerder is ter zitting onweersproken gesteld dat, indien door de derde-partij alsnog bouwvergunning ter legalisering van de carport zou worden aangevraagd, deze aanvraag moet worden gehonoreerd.
Onder deze omstandigheden kan vooralsnog worden aangenomen dat hetgeen in strijd met artikel 40 van de Woningwet geacht wordt te zijn gebouwd, alsnog kan worden gelegaliseerd, zodat geen termen aanwezig zijn om bij wijze van voorlopige voorziening aan verweerder op te dragen onmiddellijk handhavend op te treden met betrekking tot de carport. Indien de derde-partij evenwel volhardt in het niet indienen van een aanvraag voor een bouwvergunning ter legalisering van de carport, dan moet het er voor worden gehouden dat legalisering niet mogelijk is en dat verweerder gehouden is handhavend op te treden, nu gesteld noch gebleken is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder gehouden zou zijn de illegale toestand ook anders dan in afwachting van legalisering te gedogen.
Ter zake van de verder aan de orde gestelde bouwwerkzaamheden tussen de poeren van de carport is niet gebleken van spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening, anders dan reeds wordt getroffen.
In het vorenoverwogene wordt aanleiding gezien verweerder te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek heeft moeten maken.
Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt ter zake van verleende rechtsbijstand 2 punten toegekend, waarbij een wegingsfactor 1 wordt gehanteerd.
Van andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet gebleken.
Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De president van de rechtbank,
recht doende:
treft de voorlopige voorziening dat verweerder na ommekomst van een termijn van 12 weken na de datum van verzending van deze uitspraak bestuursdwang toepast met betrekking tot de carport, dat wil zeggen al hetgeen aan het woongedeelte van verzoeker is gerealiseerd, en bepaalt dat deze voorlopige voorziening vervalt indien voor ommekomst van deze termijn daarvoor bouwvergunning is verleend naar aanleiding van een daartoe strekkende aanvraag van de derde-partij;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker terzake van verleende rechtsbijstand tot een bedrag van f 1.420,--, te betalen door de gemeente Lichtenvoorde;
gelast dat de gemeente Lichtenvoorde het door verzoeker betaalde griffierecht (f 225,--) vergoedt.
Aldus gegeven door mr. J.A. Lok, fungerend president, en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2000 in tegenwoordigheid van de griffier.
Afschrift verzonden op: