ECLI:NL:RBZUT:2000:AA8239
Rechtbank Zutphen
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- K. van Duyvendijk
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van ten onrechte betaalde bijstand op grond van de Algemene bijstandswet
In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 12 september 2000 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. R.A.J. Delescen, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder, dat op 8 oktober 1999 was genomen, waarin werd medegedeeld dat ten onrechte betaalde bijstand over de periode van 30 maart 1998 tot en met 29 november 1998 tot een bedrag van f 3.624,62 bruto zou worden teruggevorderd. Dit besluit was gebaseerd op de constatering dat eiseres in die periode in loondienst had gewerkt zonder dit te melden aan de gemeente.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres noch haar gemachtigde op de zitting van 16 mei 2000 aanwezig waren, terwijl verweerder zich liet vertegenwoordigen door J.P. van der Sluis. De rechtbank oordeelde dat verweerder op grond van artikel 81, eerste lid, van de Algemene bijstandswet (Abw) in beginsel gehouden was tot terugvordering van de ten onrechte betaalde bijstand. Eiseres had in haar aanvullend beroepschrift gesteld dat zij in een precaire financiële situatie verkeerde, maar deze stelling was niet nader toegelicht of onderbouwd.
De rechtbank concludeerde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. Tevens oordeelde de rechtbank dat het primaire besluit tot terugvordering zonder een herzieningsbesluit was genomen, maar dat dit gebrek was hersteld in de beslissing op bezwaar. De rechtbank vond dat verweerder terecht had aangenomen dat eiseres in de geding zijnde periode regelmatig werkzaamheden had verricht en niet op behoorlijke wijze had voldaan aan haar inlichtingenplicht. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf eiseres de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.