ECLI:NL:RBZUT:2000:AA8239

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
12 september 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
99/1126 NABW
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • K. van Duyvendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van ten onrechte betaalde bijstand op grond van de Algemene bijstandswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 12 september 2000 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. R.A.J. Delescen, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder, dat op 8 oktober 1999 was genomen, waarin werd medegedeeld dat ten onrechte betaalde bijstand over de periode van 30 maart 1998 tot en met 29 november 1998 tot een bedrag van f 3.624,62 bruto zou worden teruggevorderd. Dit besluit was gebaseerd op de constatering dat eiseres in die periode in loondienst had gewerkt zonder dit te melden aan de gemeente.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres noch haar gemachtigde op de zitting van 16 mei 2000 aanwezig waren, terwijl verweerder zich liet vertegenwoordigen door J.P. van der Sluis. De rechtbank oordeelde dat verweerder op grond van artikel 81, eerste lid, van de Algemene bijstandswet (Abw) in beginsel gehouden was tot terugvordering van de ten onrechte betaalde bijstand. Eiseres had in haar aanvullend beroepschrift gesteld dat zij in een precaire financiële situatie verkeerde, maar deze stelling was niet nader toegelicht of onderbouwd.

De rechtbank concludeerde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. Tevens oordeelde de rechtbank dat het primaire besluit tot terugvordering zonder een herzieningsbesluit was genomen, maar dat dit gebrek was hersteld in de beslissing op bezwaar. De rechtbank vond dat verweerder terecht had aangenomen dat eiseres in de geding zijnde periode regelmatig werkzaamheden had verricht en niet op behoorlijke wijze had voldaan aan haar inlichtingenplicht. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf eiseres de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ZUTPHEN
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Reg.nr.: 99/1126 NABW
UITSPRAAK
in het geding tussen:
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 8 oktober 1999.
2. Feiten
Bij besluit van 9 juni 1999 heeft verweerder aan eiseres medegedeeld dat ten onrechte betaalde bijstand over de periode van 30 maart 1998 tot en met 29 november 1998 tot een bedrag van f 3.624,62 bruto wordt teruggevorderd op grond van het bepaalde in artikel 81, eerste lid, van de Algemene bijstandswet (Abw). Verweerder heeft deze terugvordering gebaseerd op de constatering dat eiseres in genoemde periode in loondienst bij een uitzendbureau heeft gewerkt zonder daarvan melding te maken aan de gemeente.
Tegen dit besluit is namens eiseres bezwaar gemaakt bij brief van 9 juli 1999 onder bijvoeging van een op 17 juni 1999 gedateerd bezwaarschrift.
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard, het besluit tot terugvordering gehandhaafd en de toekenning van bijstand over genoemde periode alsnog met toepassing van het bepaalde in artikel 69, derde lid, van de Abw herzien overeenkomstig de bij het terugvorderingsbesluit gevoegde berekening.
3. Procesverloop
Namens eiseres heeft mr. R.A.J. Delescen, advocaat te Roermond, beroep ingesteld op de in het aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 16 mei 2000, waar eiseres noch haar gemachtigde zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door J.P. van der Sluis.
4. Motivering
4.1. De rechtbank merkt allereerst op dat een besluit tot terugvordering van bijstand op grond van artikel 81, eerste lid, van de Abw dient te worden gebaseerd op een besluit tot intrekking of herziening van de bijstandstoekenning, als bedoeld in artikel 69, derde lid, van de Abw.
Verweerder heeft in het onderhavige geval het primaire besluit tot terugvordering genomen zonder een herzieningsbesluit te nemen. Bij de thans bestreden beslissing op bezwaar heeft verweerder alsnog aan het, bij die beslissing gehandhaafde, terugvorderingsbesluit een herzieningsbesluit ten grondslag gelegd. Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee het aan verweerders primaire besluitvorming klevende gebrek op afdoende wijze hersteld.
4.2. Het onderhavige herzieningsbesluit is op zichzelf genomen een primair besluit, waartegen bezwaar bij verweerder dient te worden gemaakt alvorens beroep bij de rechtbank kan worden ingesteld. Om redenen van proceseconomie en gelet op de inhoudelijke verwevenheid van de herziening en de terugvordering acht de rechtbank het aangewezen thans ook het herzieningsbesluit te beoordelen, in plaats van het beroep niet-ontvankelijk te verklaren voor zover het (impliciet) tegen dit besluit is gericht en het beroepschrift in zoverre door te zenden naar verweerder teneinde het als bezwaarschrift in behandeling te nemen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de in beroep (impliciet) tegen de herziening aangevoerde grief, inhoudende dat eiseres - anders dan verweerder meent - heeft voldaan aan de inlichtingenplicht ingevolge artikel 65 van de Abw, ook reeds in bezwaar is aangevoerd en dat verweerder deze grief bij de beslissing op bezwaar reeds heeft beoordeeld.
4.3. Gelet op de gedingstukken ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder ten onrechte heeft aangenomen dat eiseres in de geding zijnde periode regelmatig werkzaamheden heeft verricht via een uitzendbureau en daarmee het loon heeft verdiend dat bij de herberekening van de bijstandsuitkering in aanmerking is genomen. Gezien de kopieën van de maandelijks door eiseres ingeleverde inlichtingenformulieren (ROF-en) deelt de rechtbank voorts het standpunt van verweerder dat eiseres niet op behoorlijke wijze mededeling heeft gedaan van bedoelde werkzaamheden en inkomsten. De rechtbank kan zich verenigen met de dienaangaande bij het bestreden besluit gegeven motivering.
4.4. De rechtbank is dan ook met verweerder van oordeel dat eiseres ter zake van bedoelde werkzaamheden en inkomsten niet behoorlijk heeft voldaan aan haar inlichtingenplicht ingevolge artikel 65 van de Abw. Verweerder heeft derhalve terecht en op goede gronden besloten tot herziening van de bijstand overeenkomstig de gemaakte herberekening.
4.5. Op grond van artikel 81, eerste lid, van de Abw is verweerder in beginsel gehouden tot terugvordering van de ten onrechte betaalde bijstand. Op grond van artikel 78, derde lid, van de Abw kan geheel of gedeeltelijk van terugvordering worden afgezien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
Van het bestaan van dringende redenen als hier bedoeld is de rechtbank niet gebleken. De in het aanvullend beroepschrift aangevoerde stelling dat eiseres in een precaire financiële situatie verkeert is niet nader toegelicht en niet onderbouwd. Voorts valt niet in te zien dat de verzwijging van de inkomsten niet aan eiseres verwijtbaar zou zijn, nu elke argumentatie hieromtrent ontbreekt.
4.6. Ook overigens is de rechtbank niet gebleken dat verweerder ten onrechte tot de in geding zijnde terugvordering is overgegaan. Het beroep dient dus ongegrond te worden verklaard.
4.7. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in proceskosten.
5. Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
- verklaart het beroep ongegrond.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Aldus gegeven door mr. K. van Duyvendijk en in het openbaar uitgesproken op 12 september 2000 in tegenwoordigheid van de griffier.
Afschrift verzonden op: