ECLI:NL:RBZUT:2000:AA9690

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
21 december 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00/1145 en 00/1245 WRO19 29
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • J.A. Lok
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bestuursdwangbesluit en niet tijdig nemen van een beslissing op aanvraag

In deze zaak gaat het om een verzoek om een voorlopige voorziening en de hoofdzaak betreffende de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Doetinchem om een bestuursdwangbesluit te nemen. Eisers, A en A-B, hebben in verband met geluidsoverlast een verzoek ingediend om bestuursdwang, maar het college heeft dit verzoek niet tijdig behandeld. Op 20 juli 2000 heeft mevrouw A-B bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op de aanvraag van 7 oktober 1999. Het college heeft het bezwaarschrift ongegrond verklaard, wat heeft geleid tot beroep bij de rechtbank.

De rechtbank heeft in haar uitspraak op 21 december 2000 geoordeeld dat het college niet tijdig op de aanvraag heeft beslist, waardoor het bezwaarschrift ontvankelijk en gegrond is. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verklaard dat het bezwaarschrift alsnog gegrond is. De rechtbank heeft ook overwogen dat de weigering om een bestuursdwangbesluit te nemen moet worden gezien als een reactie op de oorspronkelijke aanvraag en dat er geen aanleiding is om deze weigering niet door het college te laten heroverwegen.

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de eisers belang hebben bij een erkenning dat niet tijdig is beslist, mede in verband met mogelijke schadevergoeding. De rechtbank heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat niet aannemelijk is geworden dat de uitgevoerde reconstructie niet kan worden gelegaliseerd. De rechtbank heeft het college veroordeeld in de proceskosten van mevrouw A-B en heeft bepaald dat het college het betaalde griffierecht moet vergoeden.

Uitspraak

1004 PMU voorlopige voorziening
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Reg.nr.: 00/1145 en 00/1245 WRO19 29
UITSPRAAK
op het verzoek om een voorlopige voorziening, tevens uitspraak in de hoofdzaak, in het geschil tussen:
A en A-B, te C, verzoekers/eisers,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Doetinchem, verweerder
1. Bestreden besluit
Besluit van verweerder van 26 september 2000.
2. Feiten
Bij brieven van 7 oktober 1999 is door onder meer eisers, in verband met ondervonden geluidsoverlast, aan verweerder verzocht binnen vier weken een bestuursdwangbesluit te nemen ter zake van een door de gemeente Doetinchem in 1997, in strijd met de ter plaatse geldende bestemmingsplannen, uitgevoerde reconstructie van de Europaweg.
Bij brief van 20 juli 2000 is door mevrouw A-B bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op de aanvraag van 7 oktober 1999.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder spijt betuigd omtrent de vertraging in de besluitvorming, geweigerd een bestuursdwangbesluit te nemen en het bezwaarschrift ongegrond verklaard.
3. Procesverloop
Bij brief van 30 oktober 2000 is door eisers beroep ingesteld. Bij brief van 24 november 2000 heeft mr. L. Hartogs, advocaat te Doetinchem, namens eisers de gronden van het beroep ingediend. Bij brief van dezelfde datum heeft hij namens eisers verzocht om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de vorm van een opdracht aan verweerder om de uitgevoerde reconstructie met toepassing van bestuursdwang ongedaan te maken.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 19 december 2000.
Eisers zijn in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Hartogs.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. F. Voerman, advocaat te Doetinchem en J. van Hal, ambtenaar der gemeente.
4. Motivering
4.1 Indien de president na de behandeling ter zitting van een verzoek om een voorlopige voorziening van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, kan hij, ingevolge artikel 8:86 van de Awb, onmiddellijk uitspraak doen in de bij de rechtbank aanhangige hoofdzaak. Van die bevoegdheid wordt in dit geval gebruik gemaakt.
Desgevraagd is namens eisers meegedeeld dat het beroep zich niet alleen richt tegen verweerders weigering een bestuursdwangbesluit te nemen doch ook tegen verweerders reactie op het bezwaarschrift tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op de (oorspronkelijke) aanvraag.
Beantwoord dient dan ook te worden de vraag of verweerder het bezwaarschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag terecht ongegrond heeft verklaard en of tegen de weigering een bestuursdwangbesluit te nemen beroep dan wel bezwaar open staat.
Het volgende wordt overwogen.
4.2 In uitspraken van 3 (AB 1999/107, JB 1999/13) en 24 december 1998 (Rawb 1999, 71) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overwogen:
“Het met toepassing van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb maken van bezwaar of het instellen van beroep tegen het uitblijven van een beslissing is primair te zien als een procedureel middel om een bestuursorgaan tot besluitvorming te bewegen.
Het bestuursorgaan zal in het algemeen alsnog een reële beslissing dienen te nemen - dat kan ook hangende de procedure tegen het niet tijdig nemen van een beslissing - waartegen de nodige rechtsmiddelen kunnen worden aangewend.
In de Awb is niet bepaald dat het niet tijdig beslissen op een bepaalde wijze materieel moet worden geduid. In dit geval is ook niet in een bijzondere wet terzake een bepaling opgenomen. De Afdeling acht bij gebreke van een zodanige bepaling in het algemeen en ook in dit geval geen reden aanwezig om het niet tijdig nemen van een besluit, aan de hand van hetgeen het bestuursorgaan in de loop van de procedure naar voren heeft gebracht, wat betreft de inhoud met een uitdrukkelijk besluit gelijk te stellen.
De Afdeling komt in zoverre terug op hetgeen zij hierover heeft overwogen in haar uitspraak van 18 januari 1996 inz. no. H01.95.0104.”
Bij een beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing dient de rechter, gelet op deze uitspraken, dan ook slechts te beoordelen of al dan niet tijdig is beslist.
Beide uitspraken hebben betrekking op het niet tijdig nemen van een beslissing op een aanvraag in de vorm van een bezwaarschrift. Uit de geciteerde overwegingen blijkt evenwel dat ook het niet tijdig nemen van een beslissing op een (oorspronkelijke) aanvraag in beginsel, anders dan verweerder in dit geval lijkt te hebben gedaan, niet ingekleurd mag worden.
Voor het maken van bezwaar geldt ingevolge artikel 6:20 van de Awb dat een bestuursorgaan hangende bezwaar tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet verplicht is een besluit op de aanvraag te nemen. Wordt wel een zodanig besluit genomen, dan wordt het bezwaar geacht mede te zijn gericht tegen dat besluit en behoeft geen rechtsmiddel te worden aangewend.
In de Memorie van Toelichting bij artikel 6:20 Awb (waarbij het niet tijdig nemen van een besluit wordt opgevat als een fictieve weigering) is tot uitdrukking gebracht dat de beslissing op een (ontvankelijk) bezwaarschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit tevens de beslissing op de oorspronkelijke aanvraag zal zijn.
De Memorie van Toelichting bij artikel 6:2 Awb laat ook uitdrukkelijk de mogelijkheid open dat in bezwaar ook de inhoud van het te nemen besluit aan de orde komt.
Gewezen wordt ook op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 februari 1996 (JB 1996/84) en de rechtbank Amsterdam van 15 december 1995 (JB 1996/93).
De in het bestreden besluit vervatte weigering om een bestuursdwangbesluit te nemen moet , nu verweerder hangende bezwaar niet op de aanvraag heeft beslist, dan ook worden gezien als een reactie op de aanvraag van 7 oktober 1999 en tevens als een onderdeel van de beslissing op het bezwaarschrift van 20 juli 2000, waartegen (in beginsel) rechtstreeks beroep open staat.
4.3 Verweerder kon evenwel niet volstaan met het alsnog nemen van een beslissing op de oorspronkelijke aanvraag.
Mede gelet op de mogelijkheid van vergoeding van schade tengevolge van het niet tijdig nemen van een besluit had en heeft mevrouw A belang bij een erkenning dat niet tijdig is beslist.
Ingevolge artikel 6:12, derde lid, van de Awb wordt een bezwaarschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk verklaard indien het onredelijk laat is ingediend.
Mevrouw A heeft de ontwikkeling van voornemens omtrent het treffen van geluidwerende voorzieningen enige tijd afgewacht en direct nadat haar was gebleken dat de te treffen voorziening niet aan haar eisen voldoet bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een beslissing op haar aanvraag. Onder deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat zij onredelijk laat bezwaar heeft gemaakt.
Nu verweerder, naar niet in geschil is, niet tijdig op de aanvraag heeft beslist was het bezwaarschrift ontvankelijk en gegrond.
Het bezwaarschrift had dan ook gegrond moeten worden verklaard.
Het bestreden besluit wordt in zoverre dan ook vernietigd.
Met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zal worden gedaan hetgeen verweerder had behoren te doen.
4.4 Ingevolge artikel 6:20, vijfde lid, van de Awb kan de beslissing op bezwaar of beroep tegen een besluit op de aanvraag worden verwezen naar een orgaan waarbij bezwaar kon worden gemaakt.
Door sommige aanvragers - zoals de heer A- is geen bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig nemen van een beslissing. Voor deze aanvragers is de weigering bestuursdwang toe te passen derhalve niet meer dan een reactie op hun aanvraag.
In dit geval moet voorts worden vastgesteld dat eisers bij brief van 24 oktober 2000 bezwaar hebben gemaakt tegen een besluit van verweerder van 10 oktober 2000, waarbij vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening is verleend voor het verlengen en verhogen van geluidswallen en dat het eisers er vooral om te doen is dat de geluidswal voor hun woning verder wordt opgehoogd en verlengd dan de gemeente Doetinchem voornemens is te doen.
De vordering tot het ongedaan maken van de in 1997 uitgevoerde reconstructie is een gevolg van het meningsverschil omtrent de geluidwerende voorziening.
De weigering bestuursdwang toe te passen en het besluit van 10 oktober 2000 hangen dan ook nauw samen. Uit een oogpunt van proceseconomie is het dan ook wenselijk dat beide besluiten (gelijktijdig) worden heroverwogen. Onder deze omstandigheden is er dan ook geen aanleiding om de weigering om een bestuursdwangbesluit te nemen niet door verweerder te laten heroverwegen.
Het beroep voor zover gericht tegen de weigering om een bestuursdwangbesluit te nemen zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard en worden doorgezonden naar verweerder om aldaar als bezwaarschrift te worden behandeld.
4.5 Ten aanzien het verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot de weigering een bestuursdwangbesluit te nemen wordt overwogen dat ingevolge artikel 8:81 van de Awb dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, een voorlopige voorziening vereist.
Het gemeentebestuur is voornemens de reconstructie te legaliseren en de aanleg van geluidwerende voorzieningen mogelijk te maken door middel van het bestemmingsplan Europaweg-Noord 2000. Omtrent dit plan zal door de gemeenteraad op 15 februari 2001 worden beslist. Eisers twisten met verweerder in het kader van die procedure over de hoogte en lengte van de geluidswal voor hun woning die nodig is om een adequate afscherming van het geluid te bereiken. Het ontwerp-bestemmingsplan lijkt zich niet tegen de door eisers gewenste uitvoering van de geluidswal te verzetten.
De planprocedure zal er mogelijk toe leiden dat de geluidswal verder moet worden opgehoogd en/of verlengd dan de gemeente Doetinchem blijkens het vrijstellingsbesluit van 10 oktober 2000 voornemens is te doen. Niet aannemelijk is echter geworden dat de uitgevoerde reconstructie niet kan worden gelegaliseerd.
Onder die omstandigheden kan niet worden gezegd dat onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, de gevraagde voorlopige voorziening vereist.
4.6 In het vorenoverwogene wordt aanleiding gezien verweerder te veroordelen in de kosten die mevrouw A heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep tegen de beslissing op haar bezwaarschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag.
Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt ter zake van verleende rechtsbijstand 1 punt toegekend, waarbij een wegingsfactor 1 wordt gehanteerd.
Van andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet gebleken.
Gelet op het vorenstaande wordt beslist als volgt.
5. Beslissing
De president:
-verklaart het beroep tegen de beslissing op het bezwaarschrift van mevrouw A tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag gegrond;
-vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij het bezwaarschrift ongegrond is verklaard;
-verklaart dat bezwaarschrift alsnog gegrond en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het bestreden besluit;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van f 710,--, te betalen door de gemeente Doetinchem;
-gelast dat de gemeente Doetinchem het betaalde griffierecht (f 225,--)vergoedt;
-verklaart het beroep tegen de beslissing op de aanvraag niet-ontvankelijk;
-wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Tegen de uitspraak in de hoofdzaak kan binnen zes weken na de datum van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Aldus gewezen op 20 december 2000 door mr. J.A. Lok, fungerend president, en op
die datum door hem in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
Afschrift verzonden aan: