ECLI:NL:RBZUT:2002:AD9388

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
7 februari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
35188 HAZA 00-999
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van advocaten voor beroepsfouten in civiele procedure

In deze zaak heeft de rechtbank Zutphen op 7 februari 2002 uitspraak gedaan in een civiele procedure waarin [eiser] vorderingen heeft ingesteld tegen [Advocatenkantoor] en [Advocaat] wegens vermeende beroepsfouten. [eiser] had eerder een civiele procedure aanhangig gemaakt tegen [X] bij de rechtbank Zwolle, waarbij hij door zijn voormalig advocaat, [voormalig advocaat], werd bijgestaan. Na het vertrek van [voormalig advocaat] heeft [Advocaat] de belangen van [eiser] verder behartigd. [eiser] stelt dat door fouten van zijn advocaten hij schade heeft geleden, onder andere door het niet tijdig instellen van hoger beroep en het niet uitvoeren van een vonnis in reconventie. De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiser] niet tijdig hoger beroep heeft ingesteld tegen een eerder vonnis van de rechtbank Zwolle, waardoor hij zijn vorderingen niet meer kon indienen. De rechtbank oordeelt dat [Advocaat] en [Advocatenkantoor] niet aansprakelijk zijn voor de fouten van [voormalig advocaat], omdat [eiser] zelf ook verantwoordelijk was voor het aanleveren van feiten en het goedkeuren van processtukken. De rechtbank concludeert dat er geen schade is geleden door het niet instellen van hoger beroep, omdat de kans op succes in hoger beroep zeer gering was. De vorderingen van [eiser] worden afgewezen, en hij wordt veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van zowel de advocaat als de cliënt in civiele procedures en de noodzaak voor cliënten om actief betrokken te zijn bij hun rechtszaken.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Rolnummer: 35188 HAZA 00-999
Uitspraak: 7 februari 2002
Vonnis van de enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken in de zaak tussen:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eisende partij in de hoofdzaak,
verwerende partij in het incident,
procureur: mr. G.F.M.G. Heutink,
en
1. de maatschap [Advocatenkantoor],
gevestigd te [adres],
2. [Advocaat],
wonende te [woonplaats],
gedaagde partijen in de hoofdzaak,
eisende partijen in het incident,
procureur: mr. J.J.M. Melissen,
advocaat: mr. C.E. Hemrica te Apeldoorn.
Partijen worden in dit vonnis mede aangeduid als [eiser], [Advocatenkantoor] en [Advocaat].
1. Het verdere verloop van de procedure
Dit verloop blijkt uit:
- het vonnis van 3 mei 2001
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 8 juni 2001
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek
- de akte uitlaten producties van [eiser]
- de akte uitlating producties van [Advocatenkantoor] en [Advocaat].
2. De vaststaande feiten
2.1 [eiser] heeft zich omstreeks 10 juli 1998 gewend tot [voormalig advocaat] (nader [voormalig advocaat]), destijds advocate in loondienst bij [Advocatenkantoor]. Hij deelde mee door [X] (nader [X]) te zijn gedagvaard in een civiele procedure ten overstaan van de rechtbank te Zwolle. Medegedaagde was [Y] (nader [Y]).
2.2 [voormalig advocaat] heeft met het oog op deze procedure een toevoeging verkregen. De eigen bijdrage is gesteld op ¦ 275,-.
2.3 De concept-conclusie van antwoord in conventie en eis in reconventie is door [voormalig advocaat] ter goedkeuring voorgelegd aan [eiser]. Behoudens één feitelijke opmerking had [eiser] geen commentaar op de inhoud en heeft hij zich daarmee schriftelijk accoord verklaard.
In die conclusie is ondermeer gesteld: "De financiële positie van [X] is zeer penibel. Een en ander betekent dat indien uw rechtbank de vorderingen van [X] toewijst en [eiser] tot betaling moet overgaan, [eiser] een substitutierisico loopt. Om deze reden verzoekt [eiser] de rechtbank om het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren".
2.4 De rechtbank Zwolle heeft na het wisselen van de conclusies van eis en antwoord op 14 oktober 1998 een comparitie van partijen gelast. Op verzoek van [eiser] werd deze comparitie aangehouden tot 2 december 1998. Op die datum is de comparitie opnieuw op verzoek van [eiser] aangehouden, in dit geval tot 20 januari 1999. Op 19 januari 1999 liet [eiser] weten wegens spanningen en hoge bloeddruk niet in staat te zijn de comparitie bij te wonen. De comparitie is toen buiten aanwezigheid van [eiser] gehouden.
2.5 Bij vonnis van 6 juli 1999 van de rechtbank Zwolle is ten aanzien van [X] de definitieve toepassing uitgesproken van de schuldsaneringsregeling ingevolge de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP).
2.6 Bij in conventie gewezen vonnis van 22 december 1999 is [eiser] door de rechtbank te Zwolle ondermeer veroordeeld tot betaling aan [X] van een bedrag van ¦ 898.080,-, vermeerderd met rente en kosten. In reconventie werd [X] ondermeer veroordeeld tot betaling aan [eiser] van een bedrag van ¦ 40.000,-, vermeerderd met rente.
Alleen het vonnis in reconventie werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.7 Na het vertrek van [voormalig advocaat] bij [Advocatenkantoor] zijn de belangen van [eiser] in deze Zwolse procedure verder behartigd door [Advocaat], die als advocate in loondienst werkzaam is bij [Advocatenkantoor].
2.8 [eiser] heeft [Advocaat] opdracht gegeven hoger beroep aan te tekenen tegen het onder 2.6 genoemde vonnis. Dit hoger beroep is niet tijdig ingesteld. [Advocaat] heeft dit laatste bij brief van 30 maart 2000 aan [eiser] medegedeeld.
Tevens is opdracht gegeven om het vonnis in reconventie ten uitvoer te leggen. Ook deze opdracht is niet uitgevoerd.
2.9 Kort nadat hem was gebleken dat geen hoger beroep was ingesteld, heeft [eiser] aan [Advocaat] gevraagd te onderzoeken in hoeverre hij in aanmerking kwam voor een schuldsanering ingevolge de WSNP.
2.10 Bij brief van 1 mei 2000 is [eiser] door de raadsman van [X] onder verwijzing naar het onder 2.6 genoemde vonnis gesommeerd tot betaling van ¦ 955.327,25. Kort daarna is het vonnis hem betekend door de deurwaarder.
2.11 [X] is op of omstreeks 5 juli 2000 door moord om het leven gekomen.
2.12 Bij vonnis van 21 februari 2001 van de rechtbank Zwolle is de nalatenschap van [X] in staat van faillissement verklaard. Tot curator is mr. P.M. Leerink te Deventer benoemd.
In het eerste verslag van de curator staat onder meer vermeld:
"Het lijkt erop dat de heer [X] gedurende de schuldsaneringsregeling niet aan zijn verplichtingen heeft voldaan. Zo heeft hij vermogen verzwegen (aanzienlijk creditsaldo bij een Duitse Bank) en zijn er nieuwe schulden ontstaan".
In het derde verslag vermeldt de curator dat [eiser] hem heeft verzocht het onder 2.6 vermelde vonnis niet te executeren, omdat de vordering geheel ten onrechte zou zijn toegewezen.
2.13 [eiser] is door de curator bij brief van 8 mei 2001 gesommeerd tot betaling van ¦ 1.011.849,63. Op het openstaande bedrag heeft [eiser] vervolgens een bedrag van ¦ 50,- voldaan.
2.14 [eiser] heeft de door hem gepretendeerde vorderingen niet bij de curator van de nalatenschap ter verificatie ingediend, noch zich ter zake op verrekening beroepen.
2.15 De raad van discipline in het rechtsgebied van het gerechtshof te Arnhem heeft op 25 juni 2001 drie van tien klachten van [eiser] tegen [Advocaat] gegrond verklaard. De gegrond verklaarde klachten hebben betrekking op het verzuim tijdig hoger beroep in te stellen, het verzuim om over te gaan tot executie van het vonnis in reconventie en het niet tijdig informeren van [eiser] over het standpunt van de deurwaarder terzake het niet tijdig instellen van hoger beroep.
2.16 [eiser] ontvangt een WAO-uitkering van circa s 650 per maand.
3. De vordering
3.1 [eiser] vordert na vermeerdering van eis dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis
a. voor recht zal verklaren dat [Advocatenkantoor] en [Advocaat] jegens [eiser] hoofdelijk aansprakelijk zijn tot vergoeding van alle schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, die [eiser] lijdt, heeft geleden en nog zal lijden, als gevolg van de door [Advocaat] en de eerder door [voormalig advocaat], beiden als advocate verbonden aan het kantoor van [Advocatenkantoor], gemaakte beroepsfouten
b. [Advocatenkantoor] en [Advocaat] hoofdelijk zal veroordelen, des dat de een betalende de ander zal zijn gekweten, om aan [eiser] te betalen een hoofdsom van ¦ 1.463.735,65, vermeerderd met
b.1 de wettelijke rente over ¦ 898.080,- vanaf 3 juli 1998 tot aan de dag der algehele voldoening;
b.2 de wettelijke rente over ¦ 40.000,- vanaf 2 september 1998 tot de dag der algehele voldoening;
b.3 de wettelijke rente over ¦ 32.451,76 vanaf 8 februari 2001 tot de dag der algehele voldoening;
b.4 de wettelijke rente over ¦ 34.000,- vanaf 15 september 1997, althans vanaf 2 september 1998 tot de dag der algehele voldoening;
b.5 de wettelijke rente over ¦ 10.000,- vanaf 2 september 1998 tot de dag der algehele voldoening;
b.6. de vertragingsrente van 1% per maand over ¦ 90.250,- vanaf 1 november 2000 tot de dag der algehele voldoening;
b.7 de wettelijke rente over ¦ 720,- vanaf 22 december 1999 tot de dag der algehele voldoening;
b.8 de wettelijke rente over ¦ 300.000,- vanaf 23 juni 1999 tot de dag der algehele voldoening;
c. [Advocatenkantoor] en [Advocaat] hoofdelijk zal veroordelen, des dat de een betalende de ander zal zijn gekweten, in de kosten van deze procedure.
3.2 [eiser] legt aan zijn vorderingen tegen de achtergrond van de vaststaande feiten de navolgende stellingen ten grondslag.
[voormalig advocaat] heeft bij het formuleren en de verdere procedurele afwikkeling van de vordering in reconventie ernstige fouten gemaakt. Ten onrechte is door haar het saldo van die vordering gesteld op ¦ 100.000,- in plaats van op ¦ 134.000,-. Op 26 juni 1997 heeft [eiser] ¦ 100.000,- geleend aan [X], uiterlijk terug te betalen op 24 juni 1998. Op 15 augustus 1997 heeft [eiser] een bedrag van ¦ 34.000,- geleend aan [eiser], uiterlijk één maand later terug te betalen. Door deze beroepsfout van [voormalig advocaat] heeft [eiser] schade geleden tot een bedrag van ¦ 34.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 september 1997, althans vanaf 2 september 1998, op welke datum de reconventionele vordering werd ingesteld.
[voormalig advocaat] heeft voorts nagelaten een bedrag van ¦ 5.000,- in de reconventie te betrekken. Dit bedrag is door [eiser] ten behoeve van [X] betaald aan mr. A.W.A.M. Fiévez.
Ook heeft [voormalig advocaat] bij het opstellen van de vordering in reconventie geen rekening gehouden met een op verzoek van [X] door [eiser] gedane betaling van ¦ 5.000,- aan de toenmalige echtgenote van [X].
Verder heeft [voormalig advocaat] ten onrechte een nota van ¦ 90.250,- met betrekking tot de aankoop van een auto buiten de procedure gehouden, welke nota door [X] ten behoeve van [eiser] zou worden voldaan. [X] heeft dit echter nagelaten. Inclusief de wettelijke rente over de periode tot en met oktober 2000 beloopt deze post thans een bedrag van ¦ 126.414,14.
Op 26 januari 1999 heeft [eiser] op basis van een afspraak met [X] bij de invordering van een vordering op [Y] jegens [X] een aanspraak verkregen op een bedrag van ¦ 300.000,-. [voormalig advocaat] heeft in strijd met de opdracht ook dit bedrag niet in de procedure in Zwolle betrokken.
Al deze kwesties zijn aan [voormalig advocaat] kenbaar gemaakt tussen het moment van indienen van de conclusie van antwoord en de conclusie van dupliek.
[voormalig advocaat] heeft de standpunten van [eiser] in de Zwolse procedure niet naar behoren naar voren gebracht. Zij heeft ver beneden de maat en op onderdelen in het geheel niet gereageerd op het standpunt van [X]. Indien [voormalig advocaat] de belangen van [eiser] naar behoren zou hebben behartigd, had de rechtbank te Zwolle nooit geoordeeld dat [eiser] het betoog van [X] (dat [eiser] hem bewust onjuist zou hebben ingelicht over zijn kredietwaardigheid op basis waarvan [X] een cessie en geldlening met [eiser] heeft gesloten) onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken, zodat er vanuit gegaan moest worden dat er sprake was van bedrog door [eiser].
De beroepsfouten van [voormalig advocaat] dienen aan [Advocaat] en [Advocatenkantoor] te worden toegerekend. Door niet tijdig hoger beroep in te stellen tegen het onder 2.1 genoemde vonnis van de rechtbank te Zwolle is het niet meer mogelijk de fouten van mr. [voormalig advocaat] te herstellen. Indien de belangen van [eiser] in hoger beroep naar behoren zouden zijn behartigd, zou dit beroep voor hem zeker succesvol zijn geweest. De vorderingen in conventie zouden volledig zijn afgewezen en de gewijzigde vordering in reconventie zou volledig zijn toegewezen, met veroordeling van [X] de kosten van beide instanties. [Advocaat] is toerekenbaar tekortgeschoten jegens [eiser] en zij is aansprakelijk voor de door hem geleden schade. [Advocatenkantoor] is eveneens aansprakelijk, nu zowel [voormalig advocaat] als [Advocaat] ter zake als advocates in loondienst aan [Advocatenkantoor] zijn verbonden (geweest) en zij zich naar buiten toe presenteerden als lid van de maatschap.
Ten onrechte heeft [Advocaat] nagelaten het vonnis in reconventie ten uitvoer te leggen. Daardoor is voor [eiser] schade ontstaan, die door [Advocaat] en/of [Advocatenkantoor] dient te worden vergoed.
Ingevolge het vonnis van 22 december 1999 is [eiser] feitelijk, maar ten onrechte, aan [X] een bedrag van ¦ 898.080,00 verschuldigd aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 3 juli 1998 en de proceskosten ad ¦ 22.069,75. De som van deze bedragen vormt een schadepost voor [eiser].
Door het nalaten hoger beroep in stellen kon [X] zich vanaf 23 maart 2000 op compensatie beroepen ten aanzien van het bedrag van ¦ 40.000,- dat in reconventie aan [eiser] werd toegewezen. Dit bedrag had [eiser] kunnen incasseren. [X] beschikte toentertijd over voldoende financiële middelen om dit bedrag te voldoen. De mogelijkheden daarvoor zijn thans praktisch gezien niet meer aanwezig. Deze schadepost moet gesteld worden op ¦ 40.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 september 1998.
[Advocaat] heeft zich ten onrechte gepresenteerd als lid van [Advocatenkantoor]. Toen zij de zaak [eiser] behandelde was zij werkzaam als advocaat-stagiaire. Het is onbegrijpelijk dat [Advocatenkantoor] een procedure met een zo groot belang heeft laten behandelen door een stagiairie.
[eiser] heeft in verband met deze beroepsfouten juridische bijstand moeten in roepen. De kosten van de buitengerechtelijke werkzaamheden vormen een onderdeel van de schade. [eiser] heeft een klacht ingediend tegen [Advocaat] en daarvoor kosten van rechtsbijstand gemaakt. De tuchtklacht is een adequaat middel om duidelijkheid te verkrijgen over het tekortschieten van [Advocaat] en over haar aansprakelijkheid. De kosten vallen onder artikel 6:96 BW. Het saldo van de buitengerechtelijke kosten bedraagt ¦ 32.451,76, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 februari 2001.
De overige schade wordt gevormd door de bedragen van ¦ 34.000,-, tweemaal ¦ 5.000,-, ¦ 126.414,14 en ¦ 300.000,-, steeds te vermeerderen met de wettelijke rente. Bovendien heeft [eiser] ten behoeve van de procedure in Zwolle ¦ 720,- betaald aan [voormalig advocaat] in het kader van een hem verleende toevoeging.
Bij vonnis van de politierechter te 's-Hertogenbosch van 8 augustus 2000 is [eiser] veroordeeld tot de maatregel van schadevergoeding, zulks tot een bedrag van ¦ 40.845,-, bij gebreke van betaling te vervangen door hechtenis voor de duur van 216 dagen. [eiser] had deze betaling kunnen voldoen met het bij [X] te incasseren bedrag van ¦ 40.000,-. Thans dreigt tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis, zodat de schade nog veel groter dreigt te worden dan deze nu al is.
4. Het verweer
4.1 [Advocatenkantoor] en [Advocaat] concluderen dat de rechtbank [eiser] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn vorderingen, althans hem deze zal ontzeggen met zijn veroordeling in de kosten van het geding.
4.2 [Advocatenkantoor] en [Advocaat] voeren de navolgende verweren aan.
[Advocaat] heeft zich nimmer ten onrechte gepresenteerd als lid van [Advocatenkantoor]. Er is geen enkele reden om [Advocaat] aansprakelijk te houden voor vermeende fouten van [voormalig advocaat].
[Advocaat] heeft de deurwaarder bij brief van 15 februari 2000 en dus tijdig de appeldagvaarding toegezonden. Ruim voor het verstrijken van de appeltermijn is van de zijde van de deurwaarder tweemaal telefonisch contact gelegd met (een medewerker van) [Advocaat]. [Advocaat] heeft hieruit afgeleid en ook mogen afleiden dat het verzoek tot het uitbrengen van de dagvaarding door de deurwaarder was ontvangen. [Advocaat] heeft daarmee aan haar verplichtingen jegens [eiser] voldaan. Van enige tekortkoming is geen sprake. Een deurwaarder is geen hulppersoon in de zin van artikel 6:76 BW. De deurwaarder verricht immers geen werk dat tevens door de advocaat kan worden gedaan. [Advocaat] is niet aansprakelijk. [eiser] dient de deurwaarder aan te spreken.
Op een nader verzoek van [eiser] is gewacht met de executie van het vonnis in reconventie, tot de uitslag van het hoger beroep bekend zou zijn. Executie van dit vonnis was, gezien de financiële situatie van [X], zinloos. Bovendien bestond de kans op een executiegeschil.
De stellingen dat [eiser] vorderingen van ¦ 34.000,-, tweemaal ¦ 5.000,-, ¦ 126.414,14 en ¦ 300.000,- op [X] zou hebben gehad, worden betwist. Aan [voormalig advocaat] is geen opdracht gegeven deze vorderingen in de procedure te betrekken. [eiser] heeft voor de indiening daarvan ingestemd met de conclusie van antwoord. Niet aannemelijk is dat deze vorderingen in hoger beroep zouden zijn toegewezen. Niets staat er aan in de weg dat [eiser] deze vorderingen alsnog instelt. Het bevreemdt dat [eiser] zijn vorderingen niet bij de curator van de nalatenschap van [X] heeft ingediend, dan wel zich jegens [X] en -nadien - de curator op verrekening heeft beroepen.
[voormalig advocaat] heeft maximaal verweer gevoerd binnen het door [eiser] aangeleverde feitenmateriaal. Tot driemaal toe liet [eiser] verstek gaan bij een comparitie van partijen, die uiteindelijk zonder [eiser] op 20 januari 1999 werd gehouden. De eigen bijdrage van ¦ 275,- was eind december 1998 nog niet betaald.
Ondanks de zeer beperkte kansen in hoger beroep werd de afspraak gemaakt om te appelleren.
Subsidiair geldt dat er geen reële, althans geen voldoende, kans heeft bestaan dat het hoger beroep tot een ander resultaat zou hebben geleid. [eiser] laat na dit aannemelijk te maken. [eiser] betwist niet dat hij [X] heeft voorgespiegeld kredietwaardig te zijn en evenmin dat hij niet op de hoogte is geweest met de alcoholverslaving en psychische nood van [X]. De rechtbank te Zwolle heeft terecht geoordeeld dat [eiser] [X] heeft bedrogen. In hoger beroep zouden ook de subsidiaire grondslag als misbruik van omstandigheden en toerekenbare tekortkoming dienen te worden beoordeeld. Daarvan is zeker sprake geweest. Op 7 juli 1997 cedeert [X] een vordering op [Y] ter grootte van ¦ 1.050.000,- aan [eiser], die deze zal betalen door doorbetaling van de bedragen die hij van [Y] zal ontvangen. Op 8 augustus 1997 verleent [eiser] aan [Y] echter finale kwijting, waardoor [X] geen betalingen meer zal ontvangen. Deze handelwijze is in strijd met de goede trouw en rechtvaardigt op zijn minst een ontbinding van de tussen [eiser] en [X] gesloten overeenkomsten.
Enige betaling is door [eiser] niet verricht. Niet aannemelijk is dat [eiser] ter zake enige concrete schade heeft geleden. Evenmin is aannemelijk dat hij enige betaling zal kunnen verrichten. Hij was en is zodanig onvermogend dat hij voor gefinancierde rechtshulp in aanmerking kwam.
Het niet doen ten uitvoerleggen van het vonnis in reconventie heeft niet tot schade geleid. De kans dat [X] zou hebben betaald is in het licht van de uitgesproken schuldsanering en het latere faillissement van de nalatenschap (vrijwel) nul. Indien in de procedure tegen [X] de eis zou zijn vermeerderd, zou het eindvonnis veel later zijn gewezen, terwijl [X] ongetwijfeld hoger beroep zou hebben aangetekend tegen een voor hem ongunstig vonnis in reconventie.
Tenslotte kan [eiser] alsnog verhaal zoeken.
De buitengerechtelijke kosten worden betwist. De kosten moeten als proceskosten worden gekwalificeerd. De omvang van de gevorderde kosten is niet redelijk. Dit geldt zowel het uurtarief als het aantal aan de zaak bestede uren. Van uitgebreide onderhandelingen is geen sprake geweest. Het toegepaste btw-tarief is niet juist. Dubbele werkzaamheden komen niet voor vergoeding in aanmerking, evenmin als de kosten van een tuchtrechtelijke procedure. Gesteld noch gebleken is dat de kosten daadwerkelijk bij [eiser] in rekening zullen worden gebracht, door hem zijn voldaan of zullen worden voldaan. Subsidiair geldt dat het rapport Voorwerk moet worden toegepast.
Gezien de financiële situatie van [eiser] is er sprake van een restitutierisico indien een veroordelend vonnis uitvoerbaar bij voorraad zal worden verklaard. Deze verklaring dient niet te worden gegeven. In ieder geval moet zekerheid worden gesteld.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Voor zover [eiser] [Advocaat] en [Advocatenkantoor] handelen of nalaten te handelen door [voormalig advocaat] verwijt, geldt als uitgangspunt dat [eiser] het concept van de door [voormalig advocaat] opgestelde conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie ter goedkeuring onder ogen heeft gekregen en dit stuk zonder commentaar van betekenis heeft geretourneerd.
De inhoud en de strekking van dit processtuk is in grote lijnen geen andere dan de inhoud en de strekking van het concept van de memorie van grieven, die [eiser] alsnog door zijn huidige raadsman heeft laten opstellen naar aanleiding van het onder 2.6 genoemde vonnis van de rechtbank Zwolle. Dit geldt ook de overige conclusies die door [voormalig advocaat] zijn ingediend in de procedure tussen [X], [eiser] en [Y].
Waar [eiser] stelt dat [voormalig advocaat] zijn standpunten in de Zwolse procedure niet naar behoren naar voren heeft gebracht, had van hem verwacht mogen worden dit nader te concretiseren. Dit klemt te meer nu [eiser] niet tegenspreekt dat hij in de Zwolse procedure tot driemaal toe verstek liet gaan bij een comparitie van partijen. Daarbij komt dat de feiten in een civiel geding veelal vanuit meerdere gezichtspunten kunnen worden bezien, zodat het enkele gegeven dat een advocaat in zijn of haar analyse van het geschil andere accenten legt dan de rechter, die het vonnis wijst, nog niet met zich brengt dat de advocaat dan geacht moet worden te zijn tekort geschoten in de wijze waarop hij of zij de verdediging heeft gevoerd, mede gezien de mogelijkheid om in hoger beroep nader in te gaan op het oordeel van de rechter in eerste aanleg, en nog afgezien van het niet tegengesproken feit dat het verwijt van [X] geenszins alleen was gebaseerd op de stelling dat [eiser] hem bewust onjuist zou hebben ingelicht over zijn kredietwaardigheid. [eiser] had daarom zijn stellingen grondiger dienen te adstrueren. Nu hij dit heeft nagelaten, treffen de verwijten die hij [voormalig advocaat] in zoverre maakt geen doel.
5.2 Ten aanzien van de bedragen die [voormalig advocaat] ten onrechte buiten de reconventionele vordering in de Zwolse procedure zou hebben gehouden, is door [Advocatenkantoor] en [Advocaat] onweersproken aangevoerd dat niets er aan in de weg heeft gestaan om [X], direct nadat het [eiser] was gebleken dat geen hoger beroep was ingesteld, ter zake alsnog in rechte te betrekken dan wel, na het overlijden van [X], diens nalatenschap. Voor zover [voormalig advocaat] op dit punt al enig verwijt treft - [Advocaat] en [Advocatenkantoor] hebben gemotiveerd tegengesproken dat [eiser] [voormalig advocaat] na het indienen van de conclusie van eis in reconventie zou hebben opgedragen de eis te vermeerderen - is van enige schade geen sprake, althans [eiser] heeft nagelaten uit een te zetten wat die schade dan wel zou (kunnen) zijn.
5.3 Gelet op het voorgaande kan in het midden blijven in hoeverre [Advocaat] aansprakelijk is voor eventuele fouten van [voormalig advocaat].
5.4 Anders dan [Advocaat] en [Advocatenkantoor] aanvoeren, is [Advocaat] ingevolge artikel 6:76 van het Burgerlijk Wetboek in haar verhouding tot [eiser] aansprakelijk voor eventuele fouten van de door haar ingeschakelde deurwaarder. Een advocaat die zich jegens zijn cliënt heeft verbonden tot het instellen van hoger beroep en uit dien hoofde een deurwaarder opdracht geeft tot het uitbrengen van een daartoe strekkende dagvaarding is jegens zijn cliënt gehouden tijdig na te gaan of de deurwaarder de gegeven opdracht werkelijk op de juiste wijze en tijdig heeft uitgevoerd. In deze procedure kan dan ook in het midden blijven of het verzuim te appelleren te wijten is aan het achterwege blijven van instructies aan de deurwaarder dan wel aan het niet uitvoeren van zodanige instructies door de deurwaarder.
5.5 Het enkele feit dat [Advocaat] in de betreffende periode als advocaat-stagiaire op het kantoor van [Advocatenkantoor] werkzaam was, brengt nog geen aansprakelijkheid van [Advocatenkantoor] met zich. Die aansprakelijkheid kan ook niet worden gebaseerd op de enkele stelling dat [Advocaat] zich jegens [eiser] als lid van [Advocatenkantoor] heeft gepresenteerd. Waar [eiser] niet heeft gesteld dat een contractuele relatie met [Advocatenkantoor] tot stand zou zijn gekomen, door hem geen andere gronden voor aansprakelijkheid van [Advocatenkantoor] zijn aangevoerd en deze ook overigens niet zijn gebleken, zal de vordering tegen [Advocatenkantoor] dienen te worden afgewezen.
5.6 Ten gevolge van het niet tijdig doen uitbrengen van de appeldagvaarding verviel de mogelijkheid om de eis in reconventie in de Zwolse procedure te vermeerderen, daargelaten de vragen of [X] zich daartegen zou hebben verzet en of het hof daarop de vermeerdering zou hebben toegestaan. Dat liet echter de mogelijkheid onverlet om [X] (opnieuw) in eerste aanleg in rechte te betrekken ter zake van de bedragen, die hij volgens [eiser] aan hem verschuldigd zou zijn. In zoverre is er door [X] dan ook geen schade geleden ten gevolge van het tekortschieten van [Advocaat]. In ieder geval heeft [eiser] nagelaten toe te lichten in welk opzicht dit desalniettemin het geval zou zijn (geweest).
5.7 Voor zover [eiser] zich op het standpunt stelt dat hij, indien hij eerder over een executoriale titel op [X] zou hebben beschikt, zich nog met succes op [X] zou hebben kunnen verhalen, aangezien [X] toen volgens [eiser] nog beschikte over roerende vermogensbestanddelen, miskent hij enerzijds het feit dat [X] hem al vanaf medio 1998 in rechte vervolgde om betaling te verkrijgen van bedragen die de door [eiser] gepretendeerde vorderingen ruimschoots overtroffen, zodat niet aannemelijk is dat [X] vrijwillig tot enige betaling zou zijn overgegaan en, anderzijds, dat uit de stukken waar [eiser] zich in dit verband op beroept en ook uit de door hem in het geding gebrachte verslagen van de curator van de nalatenschap van [X] onmiskenbaar blijkt dat [X] er voortdurend op uit was om de vermogensbestanddelen, waar hij wellicht over beschikte, uit het zicht te houden van zijn schuldeisers. Ook [eiser] was er destijds niet mee bekend dat [X] over enig uitwinbaar vermogen beschikte. Blijkens de door [eiser] geaccordeerde inhoud van de conclusie van antwoord in de Zwolse procedure, schatte ook [eiser] de financiële positie van [X] als zeer penibel in. In het licht van de inhoud van de verslagen van de curator van de nalatenschap van [X] en de hoogte van de daarin genoemde (preferente) schulden aan de ene kant en de omvang van de (getraceerde) vermogensbestanddelen aan de andere kant, is het overigens zeer de vraag of [eiser] überhaupt ooit enige betaling van [X] had kunnen verkrijgen. Bovendien merken [Advocaat] en [Advocatenkantoor] terecht op dat, indien de reconventionele vordering zou zijn vermeerderd, hetzij in eerste instantie, hetzij in hoger beroep, een eindbeslissing ook in een veel later stadium zou zijn gegeven.
Gelet op dit alles is de stelling dat [X] ten gevolge van de procedurele vertraging betaling van (delen van) zijn vordering zou zijn misgelopen zodanig speculatief dat deze dient te worden gepasseerd.
5.8 Om gelijke redenen is ook geenszins aannemelijk dat [eiser] op enig moment na het wijzen van Zwolse vonnis het hem toegewezen bedrag van ¦ 40.000,- had kunnen incasseren.
5.9 Omtrent de vraag of [eiser] enige betaling zal gaan verrichten op grond van het onder 2.6 genoemde vonnis bestaat geen enkele zekerheid, integendeel, er is in dit geval sprake van een reële kans dat aan dit vonnis nimmer zal worden voldaan. [eiser], die voor gefinancierde rechtshulp in aanmerking komt, heeft immers reeds in 2000 laten uitzoeken in hoeverre hij in aanmerking zou kunnen komen voor de wettelijke schuldsanering, hetgeen er op duidt dat hij naar zijn eigen mening toen verkeerde in de toestand van opgehouden te hebben te betalen. Gesteld noch gebleken is dat die situatie sindsdien zodanig is gewijzigd dat [eiser] thans over uitwinbaar vermogen of inkomen beschikt dan wel in de (nabije) toekomst zal beschikken. Dit klemt te meer nu hij tot dusver ook geen stappen heeft ondernomen om de naar zijn mening opeisbare vorderingen op [X] en/of diens nalatenschap in rechte te vervolgen. Weliswaar stelt [eiser] dat hij een bedrag van ¦ 50,- heeft betaald aan de curator van de failliete nalatenschap van [X], maar aan die betaling wordt voorbijgegaan, nu gesteld noch gebleken is dat betaling van dit bedrag bepaaldelijk is gevorderd.
Onder deze omstandigheden is er niet alleen geen enkele reden om [Advocaat] tot betaling van concrete schadeposten te veroordelen, maar heeft [eiser] ook geen belang bij de door hem gevorderde verklaring voor recht. [eiser] heeft zijn vordering immers niet beperkt tot een verklaring voor recht dat [Advocaat] aansprakelijk is voor door haar gemaakte beroepsfouten, maar hij heeft een verklaring voor recht gevraagd dat [Advocaat] gehouden is tot vergoeding van de schade, die hij dientengevolge zou hebben geleden dan wel die hij mogelijk nog zal lijden. Die vraag kan echter slechts worden beantwoord door een inschatting van de kans van slagen van een tegen het onder 2.6 genoemde vonnis ingesteld hoger beroep. Belang bij dat antwoord heeft [eiser] pas in geval er een reële kans bestaat dat hij ingevolge dat vonnis gedwongen zou worden tot het doen van betalingen. Nu die kans thans niet reëel is, heeft [eiser] geen in rechte te respecteren belang bij deze vordering en kan ook de vraag in het midden blijven of de stellingen van [eiser] een afdoende verklaring bevatten voor de bepaald in het oog springende discrepantie tussen de afspraken die [eiser] op 7 juli 1997 heeft gemaakt met [X] en de finale kwijting die [eiser] nog geen maand later heeft gegeven aan [Y], waarvan het gezamenlijk effect in wezen was dat [X] al zijn aanspraken op integrale terugbetaling van de door hem aan [Y] geleende bedragen verloor.
5.10 De vorderingen zullen worden afgewezen. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [eiser] worden veroordeeld in de proceskosten.
De beslissing
De rechtbank, rechtdoende,
wijst de vorderingen af;
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak begroot s 3.396,60 aan verschotten en op s 7.784,-;
verklaart dit vonnis wat betreft de veroordeling in de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Vergunst en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 februari 2002
Vg/St