ECLI:NL:RBZUT:2002:AE2249

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
2 mei 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Reg.nr.: 01 / 1363
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.H. Keuzenkamp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vrijstelling voor uitbreiding woning in beschermde zone

In deze zaak hebben eisers, eigenaren van een woning te Epse, een verzoek ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gorssel om vrijstelling te verlenen voor de uitbreiding van hun woning. Dit verzoek was gebaseerd op artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). De gemeente heeft dit verzoek echter geweigerd, waarna eisers bezwaar hebben aangetekend. De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het bouwplan van eisers in strijd is met het vigerende bestemmingsplan, dat de gronden waarop de uitbreiding is voorzien, bestemd zijn voor woondoeleinden en dat er een beschermde zone is aangewezen om de landschapswaarden van het Epserbos te behouden.

De rechtbank oordeelt dat de weigering van de gemeente om vrijstelling te verlenen niet deugdelijk is gemotiveerd. De rechtbank wijst erop dat de landschapswaarden van het Epserbos in het verleden al zijn aangetast en dat de zone momenteel niet meer als bosgebied functioneert. De rechtbank concludeert dat de gemeente niet kan volhouden dat de uitbreiding van de woning een aantasting van de landschapswaarden inhoudt, vooral omdat de gemeente eerder bereid was om een kleinere uitbreiding toe te staan. De rechtbank verklaart het beroep van eisers gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt de gemeente op om een nieuwe beslissing te nemen, waarbij het betaalde griffierecht aan eisers wordt vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Reg.nr.: 01 / 1363
UITSPRAAK
in het geding tussen:
[eiser A] en [eiser B], te Epse, eisers,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gorssel, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 9 oktober 2001.
2. Feiten
Eisers zijn eigenaar van de woning [adres] te Epse. Bij brief van 26 maart 2001 heb-ben zij verweerder verzocht om hen vrijstelling te verlenen op grond van artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) voor de uitbreiding van hun woning.
Bij brief van 10 mei 2001 heeft verweerder dit verzoek geweigerd. Het daartegen door eisers ingediende bezwaarschrift is door verweerder bij het thans bestreden besluit ongegrond ver-klaard.
3. Procesverloop
Eisers hebben beroep ingesteld op de in het beroepschrift vermelde gronden. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden. Ver-volgens hebben eisers hun standpunt schriftelijk nader uiteengezet.
Het beroep is behandeld ter zitting van 22 maart 2002, waar eisers zijn verschenen. Ver-weerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G. Raaben, ambtenaar der gemeente.
4. Motivering
Verweerder heeft bij het thans bestreden besluit zijn besluit in primo gehandhaafd waarbij hij heeft geweigerd met toepassing van artikel 19, derde lid, van de WRO ten behoeve van een bouwvoornemen van eisers vrijstelling te verlenen.
Eisers bouwplan behelst de uitbreiding van hun woning aan voornamelijk de zuidzijde (en deels de westzijde) met een aanbouw van ca. 6 meter x 8 meter en een hoogte van ca. 3 meter. Eisers hebben daartoe bij hun aanvraag tekeningen gevoegd.
Niet in geschil is dat de gronden waarop het bouwplan is voorzien volgens het vigerende bestemmingsplan Epse-dorp de bestemming "Woongebied" hebben en dat volgens artikel 4.1, aanhef en onder a, van de planvoorschriften deze gronden zijn bestemd voor woondoel-einden beperkt tot de op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp-plan bestaande woningen.
Ingevolge artikel 4.2, eerste lid, aanhef en onder b, van de planvoorschriften mogen gebou-wen uitsluitend binnen de op de plankaart aangegeven bouwvlakken worden opgericht.
Volgens de tot het bestemmingsplan behorende plankaart is de zuidgevel van de woning gebouwd op/in de bebouwingsgrens.
Niet is weersproken dat op eisers kavel door de planwetgever een zone is gelegd die vol-gens artikel 17 van de planvoorschriften ten doel heeft de landschapswaarden van het Ep-serbos te beschermen. Deze zone dient onbebouwd te blijven.
Eisers bouwplan is voorzien in deze zone.
Niet in geschil is dan ook dat eisers bouwplan in strijd is met het vigerende bestemmingsplan en dat daaraan slechts medewerking kan worden verleend nadat daarvoor voorafgaand vrij-stelling is verleend.
Ingevolge artikel 4.2, tweede lid, van de planvoorschriften mogen de ten tijde van de tervi-sielegging van het plan bestaande woningen worden hersteld, vervangen, alsmede met in-achtneming van de aanduidingen op de plankaart en de bepalingen van dit artikel, veranderd en/of uitgebreid.
Het vorenoverwogene leidt tot het oordeel dat het in geding zijnde bouwplan niet kan worden gerealiseerd met toepassing van deze binnenplanse vrijstellingsmogelijkheid.
Met partijen is de rechtbank van oordeel dat thans slechts medewerking aan het bouwplan van eisers kan worden verleend nadat daarvoor een vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO is verleend.
Eisers hebben hun aanvraag om vrijstelling expliciet gebaseerd op artikel 19, derde lid, van de WRO. Zij zijn van mening dat de volgens het geldende planologische regime aanwezige uitbreidingsmogelijkheden in het concrete geval geen redelijke alternatieven vormen (gelet op enerzijds de bestaande indeling van de woning en anderzijds welstandsaspecten) en voorts dat de uitbreiding gelet op de gezinssamenstelling noodzakelijk is.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het geldende planologische regime vol-doende alternatieve uitbreidingsmogelijkheden van de woning biedt waardoor het in de "No-titie met betrekking tot de wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening" (hierna: de noti-tie) neergelegde beleid geen ruimte biedt voor toepassing van artikel 19, derde lid, van de WRO. Verweerder heeft er voorts op gewezen dat de uitbreiding is gepland op een strook van de kavel van eisers die is bestemd als onbebouwd terrein met name om het karakter van het Epserbos tot uitdrukking te brengen en de natuurwaarden daarvan te behouden. De be-treffende zone heeft dan ook als doel de landschapswaarden te behouden. Verweerder is wel bereid vrijstelling voor een uitbreiding tot maximaal 2 meter op de in geding zijnde locatie met toepassing van artikel 19, derde lid, van de WRO te verlenen, doch deze bereidheid komt voort uit in het verleden gedane toezeggingen.
Ingevolge artikel 19, derde lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven ge-vallen.
De wetgever heeft deze gevallen opgesomd in artikel 20 van het Besluit op de Ruimtelijke Ordening (BRO). Ingevolge het eerste lid, aanhef, sub a en ten eerste, van deze bepaling (voor zover hier van belang) komen voor de toepassing van artikel 19, derde lid, van de wet in aanmerking een uitbreiding van een woongebouw in de bebouwde kom, mits het aantal woningen gelijk blijft.
Geoordeeld wordt dat de woning is gelegen binnen de bebouwde kom zodat in beginsel toe-passing kan worden gegeven aan artikel 19, derde lid, van de WRO.
Uit de Memorie van Toelichting bij het Besluit op de Ruimtelijke Ordening is gebleken dat de wetgever de vrijstellingsmogelijkheid in artikel 19, derde lid, van de WRO heeft gecreëerd met het oog op planologisch ondergeschikte bouwwerken. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat de aanvaardbaarheid van een vrijstelling als hier in het geding, naast de aard en de omvang van het bouwwerk als zodanig, in beginsel moet worden beoordeeld in het licht van de vigerende bestemming. In dat kader kan naar het oordeel van de rechtbank niet voorbij worden gegaan aan de bestaande (al dan niet gebouwde) omgeving.
In het onderhavige geval heeft de planwetgever op de kavel van eisers, zoals al eerder is overwogen, een zone gelegd met het doel de landschapswaarden (van het Epserbos) ter plaatse te behouden. Deze zone dient volgens het vigerende planologische regime onbe-bouwd te blijven.
Dit gegeven kan op zichzelf beschouwd reden vormen om een vrijstelling als hier in geding niet toe te passen.
Echter feit is dat het karakter van het Epserbos ter plaatse enige jaren geleden reeds is aan-getast door het kappen van een groot deel van de houtopstand. De zone manifesteert zich momenteel dan ook niet langer als bosgebied doch als gazon behorende bij de woning.
Verweerder kan eisers niet verplichten de doelstelling van de planwetgever te realiseren.
Onder deze omstandigheden vermag de rechtbank zonder nadere onderbouwing door ver-weerder niet in te zien waarom realisatie van het in geding zijnde bouwplan een aantasting van de landschapswaarden, die de planwetgever ten tijde van de vaststelling van het plan beoogde te beschermen, inhoudt.
Dit klemt te meer nu verweerder een uitbreiding van de betreffende woning tot maximaal 2 meter in de te beschermen zone wel aanvaardbaar acht. Het feit dat deze bereidheid is ge-baseerd op in het verleden gedane toezeggingen doet niet af aan het gegeven dat realisatie van een zodanige uitbreiding eveneens een aantasting inhoudt van de door verweerder be-schermingswaardig geachte landschapswaarden, hetgeen verweerder er in het verleden toch niet van heeft weerhouden zodanige toezeggingen aan eisers te doen. Niet valt zonder nadere motivering in te zien waarom een uitbreiding tot maximaal 2 meter wel en tot 5,5 meter niet mogelijk zou zijn, zulks mede in het licht bezien van het vorenoverwogene.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder bij de afweging van de in geding zijnde belangen de door eisers aangevoerde redenen voor een uitbreiding aan de zuidzijde niet door middel van een enkele verwijzing naar het door hem in de notitie geformuleerde beleid heeft kunnen afwijzen. Voor dit oordeel is te meer reden aangezien niet is gebleken dat ver-weerder zijn beleid ter zake heeft gepubliceerd en in dat geval uit de vaste jurisprudentie blijkt dat verweerder niet met een enkele verwijzing naar zijn beleid kan volstaan.
Het vorenoverwogene leidt de rechtbank tot het oordeel dat het bestreden besluit een deug-delijke motivering ontbeert en dat het daarmee in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is. Het beroep is derhalve gegrond en het bestreden besluit dient dan ook te worden vernietigd. Hetgeen overigens nog in beroep is aangevoerd kan derhalve buiten beschouwing worden gelaten.
Niet is gebleken dat eisers proceskosten hebben gemaakt die op grond van artikel 8:75 van de Awb voor vergoeding in aanmerking komen.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat beslist moet worden als hierna is aangegeven.
5. Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen;
- bepaalt dat verweerders gemeente het betaalde griffierecht van € 102,10 aan eisers vergoedt.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep wor-den ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag
Aldus gegeven door mr. J.H. Keuzenkamp en in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2002
in tegenwoordigheid van de griffier.
Afschrift verzonden op: