ECLI:NL:RBZUT:2002:AE2500

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
14 mei 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
156782 CV 02-438
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.A.M. Smulders
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling door Wehkamp B.V. afgewezen wegens gebrek aan bewijs

In deze zaak vorderde de besloten vennootschap Wehkamp B.V. van de gedaagde partij een bedrag van € 918,10, met nevenvorderingen, op basis van de stelling dat de gedaagde in de periode van 13 april 2001 tot 17 mei 2001 goederen had gekocht en niet had betaald. De gedaagde betwistte echter de aankoop en stelde dat haar ex-partner mogelijk de goederen had besteld. Tijdens de comparitie na antwoord verscheen de gedaagde niet, maar Wehkamp kon geen bewijs leveren dat de gedaagde daadwerkelijk de goederen had besteld.

De kantonrechter oordeelde dat Wehkamp niet aan haar bewijslast had voldaan. De kantonrechter benadrukte dat het procesrecht, zoals dat geldt vanaf 1 januari 2002, vereist dat partijen hun stellingen met bewijs onderbouwen. Wehkamp had in de dagvaarding niet voldoende substantiëring gegeven van haar vordering en had ook geen bewijsstukken overgelegd, ondanks de verplichting om dit te doen. De kantonrechter concludeerde dat de vordering van Wehkamp onvoldoende was onderbouwd en dat er geen bewijs was dat de gedaagde de goederen had gekocht.

Uiteindelijk wees de kantonrechter de vordering af en veroordeelde Wehkamp in de proceskosten, aangezien zij als de in het ongelijk gestelde partij werd beschouwd. De uitspraak vond plaats op 14 mei 2002, waarbij de kantonrechter de zaak behandelde in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Kanton
Locatie Zutphen
zaaknummer: 156782 CV 02-438
vonnis d.d. 14 mei 2002
afschriften aan eisende en gedaagde partij op:
Vonnis van de kantonrechter te Zutphen in de zaak van:
de besloten vennootschap Wehkamp B.V.,
gevestigd te Zwolle,
eisende partij,
(rol)gemachtigde: J.M. van Meggelen, deurwaarder te Zutphen,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde partij,
procederend in persoon.
1. HET VERDERE PROCESVERLOOP
Dit verloop blijkt uit:
- het tussenvonnis van 9 april 2002;
- het proces-verbaal van de op 2 mei 2002 gehouden comparitie na antwoord.
2. DE VERDERE BEOORDELING
2.1. Wehkamp vordert veroordeling bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, van [gedaagde] om aan haar te betalen € 918,10, zulks met nevenvorderingen. Zij legt aan deze vordering ten grondslag dat [gedaagde] in de periode van 13 april 2001 tot 17 mei 2001 aan [gedaagde] goederen heeft verkocht en geleverd. [gedaagde] is ondanks aanmaning in gebreke gebleven met betaling van de overeengekomen maandelijkse termijnen.
2.2. [gedaagde] heeft de vordering bij conclusie van antwoord betwist. Zij heeft aangevoerd nooit goederen bij Wehkamp te hebben besteld. Zij heeft nooit een bestelformulier gezien of ondertekend. [gedaagde] heeft voorts het vermoeden uitgesproken dat dhr. [ex-partner] (haar ex-partner) de goederen heeft besteld.
2.3. Daarop heeft de kantonrechter een comparitie na antwoord gelast. Aan het tussenvonnis wordt het volgende ontleend:
"Wellicht ten overvloede wordt nog het volgende opgemerkt. Ingevolge de wettelijke bepalingen zijn partijen verplicht reeds bij dagvaarding respectievelijk conclusie van antwoord de relevante bewijsmiddelen te noemen en een exemplaar over te leggen van stukken waarop zij zich beroepen. Voor zover zulks niet reeds is geschied, beveelt de kantonrechter partijen dit alsnog te doen. Stukken dienen uiterlijk 7 dagen voorafgaand aan de comparitie te worden toegezonden aan: … t/m … wederpartij"
2.4. Alhoewel behoorlijk opgeroepen is [gedaagde] zonder bericht ter comparitie niet verschenen. Wehkamp heeft ter comparitie slechts naar voren gebracht dat dhr. [ex-partner] bij Wehkamp niet geregistreerd staat en dat de naam van [gedaagde] daarentegen wel bij Wehkamp staat geregistreerd.
2.5. Voorop moet worden gesteld dat hetgeen Wehkamp ter comparitie heeft aangevoerd geen weerspreking, laat staan weerlegging van het verweer van [gedaagde] bevat. Het enkele feit immers dat in de administratie van Wehkamp wel de naam van [gedaagde] en niet die van [ex-partner] voorkomt, is onvoldoende om te concluderen tot koop door [gedaagde]. Daarbij komt dat met betrekking tot de betwiste koop stelplicht en bewijslast rustten op Wehkamp, terwijl Wehkamp geen bewijs heeft geleverd en evenmin (behoudens met betrekking tot een specificatie van de vordering) heeft aangeboden.
2.6. In dit verband overweegt de kantonrechter nog het volgende. Op de onderhavige procedure is het procesrecht van toepassing is zoals dit geldt vanaf 1 januari 2002. De wetgever heeft daarin als hoofdregel opgenomen (neergelegd in artikel 131 Rv) dat er slechts één schriftelijke ronde plaatsvindt en dat eisende en gedaagde partij dienen te voldoen aan hun substantiërings- en bewijsaandraagplicht zoals neergelegd in artikel 111 lid 3 en 128 lid 5 Rv. Wehkamp heeft, door in de dagvaarding slechts te vermelden dat gedaagde "geen (naar de mening van eiser juridisch steekhoudend) verweer" heeft aangevoerd, niet aan de in artikel 111 lid 3 neergelegde substantiërings- en bewijsaandraagplicht voldaan. Als [gedaagde] voorafgaand aan de dagvaarding geen enkel verweer tegen de vordering heeft ingebracht had Wehkamp dát moeten vermelden; heeft [gedaagde] wel verweer gevoerd, dan had Wehkamp dat moeten weergeven en lag het op haar weg om reeds in de dagvaarding te beargumenteren waarom dat verweer haars inziens niet steekhoudend was, onder verschaffing van bewijsmiddelen. In elk geval had Wehkamp, nadat [gedaagde] bij conclusie van antwoord de grondslag van de vordering - namelijk: de door Wehkamp gestelde koop - gemotiveerd had betwist en na lezing van het tussenvonnis, uiterlijk 7 dagen voor de comparitie producties in moeten zenden ter adstructie van de door haar gestelde koop, dan wel anderszins bewijs moeten verschaffen of tenminste concreet moeten aanbieden.
2.7. Alles overziende stelt de kantonrechter vast dat Wehkamp haar vordering in het licht van het gevoerde verweer onvoldoende heeft geadstrueerd, terwijl de kantonrechter uit het onder r.o. 2.6 overwogene de gevolgtrekking maakt dat Wehkamp zelfs bij een voldoende adstructie niet over bewijsmiddelen beschikt. De vordering wordt dan ook afgewezen.
2.8. Wehkamp wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.
3. DE BESLISSING
De kantonrechter, recht doende:
wijst de vordering af;
veroordeelt Wehkamp in de kosten van het geding, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op:
nihil.
Aldus gewezen door mr. J.A.M. Smulders, kantonrechter te Zutphen en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 mei 2002 in tegenwoordigheid van de griffier.